ECLI:NL:RBGEL:2015:3162

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
18 mei 2015
Zaaknummer
05/820027-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werkstraf voor nalaten gegevens aan de gemeente te verstrekken in verband met bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk nalaten van het verstrekken van noodzakelijke gegevens aan de gemeente Culemborg in het kader van haar bijstandsuitkering. De verdachte, geboren in Marokko en woonachtig in Nederland, had nagelaten om een bankrekening en onroerend goed in Marokko op te geven, wat in strijd was met haar wettelijke verplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar echtgenoot sinds 1992 een uitkering ontving, maar in de periode van 2005 tot 2013 niet de juiste informatie heeft verstrekt over hun vermogen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf en een werkstraf, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van haar verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op valsheid in geschrift, maar dat de verdachte wel opzettelijk had nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in het sociale zekerheidsstelsel en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820027-14
Datum uitspraak : 13 mei 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [1961] te [geboorteplaats] (Marokko), wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman : N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 januari 2015 en 30 april 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 juni 2002 tot
en met 10 maart 2013 in de gemeente Culemborg, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans
éénmaal (telkens) een geschrift, (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om
tot bewijs van enig feit te dienen - te weten (telkens) een formulier van de
gemeente Culemborg (rechtmatigheidsformulier ABW/WWB en/of
heronderzoeksformulier ABW/WWB), waarop opgave moest worden gedaan (onder
meer) van wijzigingen van vermogen en/of onroerende zaken - (telkens)
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst, immers heeft/hebben verdachte
en/of haar medededader (telkens) valselijk op dat/die formulier(en) niet - in de periode van 28 juni 2002 t/m 10 maart 2013 het bankrekeningnummer [nr] (Attijariwafa bank) met een beginsaldo van 261.250,00 Dirham (= omgerekend 23.482,-- euro) en/of - in de periode 28 februari 2007 t/m 10 maart 2013 onroerend goed (in de gemeente Nador in Marokko) vermeld/opgegeven en/of (telkens) dat/die formulier(en) ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005
tot en met 16 oktober 2013 in de gemeente Culemborg, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen,
althans éénmaal, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift
opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van
artikel 65 van de Algemene bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet werk en
bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf
of een ander, terwijl verdachte en/of haar mededader wist/wisten, althans
redelijkerwijze moest/moesten vermoeden dat die gegevens van belang waren voor
de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of
tegemoetkoming, te weten haar verdachtes recht en/of het recht van [medeverdachte] op een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de
Wet werk en bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking
of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader (telkens)
aan de gemeente Culemborg niet opgegeven/gemeld:
- bankrekeningnummer [nr] (Attijariawafa bank) tnv verdachten
en/of
- onroerend goed (in de gemeente Nador, Marokko)
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De verdediging bepleit vrijspraak voor beide feiten en voert daartoe het volgende aan: zowel de bankrekening als het onroerend goed in Marokko had verdachtes echtgenoot in mede-eigendom met zijn moeder en twee zussen. Om die reden meende verdachte dat zij redelijkerwijs niet konden beschikken over de vermogenscomponenten. Voorts overschreed de nominale waarde van het vermogen van haar en haar echtgenoot nooit de vrijstellingsgrens zodat die waarde niet van invloed was op hun recht op bijstand.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank overweegt het navolgende.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om de beweringen van verdachte te weerleggen. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat bij verdachte opzet bestond op de valsheid van de door haar verstrekte gegevens. Verdachte zal van dat feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte ontvangt sinds 6 november 1992 samen met haar echtgenoot een uitkering van de afdeling sociale zaken van de gemeente Culemborg naar de norm voor een echtpaar. In de periode van 1 januari 2005 en 16 oktober 2013 werd die uitkering verstrekt in het kader van de AWB en, vanaf 13 januari 2005, WWB. [2]
Verdachte heeft op de heronderzoeksformulieren die zij en haar echtgenoot in die perioden hebben ingevuld of laten invullen, bij de vraag naar bank-, giro- en spaarrekeningen alleen een Nederlands bankrekeningnummer ingevuld. Bij de vraag “bezit u onroerende zaken” is steeds de optie “nee” aangekruist. [3]
In genoemde periode stond er in Marokko een bankrekening op naam van verdachte en haar echtgenoot (bankrekeningnummer [nr], Attijariawafa bank) en stond een woning in de gemeente Nador in Marokko op naam van verdachtes echtgenoot. [4]
Beoordeling door de rechtbank
Op de genoemde heronderzoeksformulieren staat onder “bezittingen en schulden” een blanco lijst met daarboven het kopje “Bank- giro- en spaarrekeningen”. Onder het kopje “Onroerende zaken” staat het volgende: “
Bezit u onroerende zaken? (een woning in het buitenland dient u ook op te geven)”. Bij de toelichting op het onderdeel staat onder meer: “
Als u alleen-eigenaar of mede-eigenaar bent van een woning die u niet zelf bewoont, vermeldt u de gegevens over die woning bij het onderdeel ‘Onroerende zaken’ in het vak ‘overige t.w.’”.
Verdachte heeft verklaard dat zij dacht dat hij de woning en bankrekening niet aan de gemeente hoefde te melden omdat de moeder en twee zussen van haar echtgenoot respectievelijk mede-eigenaars van de woning en medegerechtigd tot de bankrekening waren. Verdachte heeft tevens verklaard dat zij wist dat op de heronderzoeksformulieren werd gevraagd naar bankrekeningen en naar onroerend goed. [5] Gelet daarop en op voornoemde tekst, die voldoende duidelijk is over verdachtes specifieke plichten op dat vlak, is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden zij en haar echtgenoot ook de bedoelde woning en bankrekening hadden moeten opgeven aan de gemeente omdat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van het recht op de uitkering van haar en haar echtgenoot of de hoogte van die uitkering, ongeacht of de bankrekening en de eigendom van de woning met familie werd gedeeld. De rechtbank acht dat onderdeel van feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
zij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 16 oktober 2013 in de gemeente Culemborg, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van
artikel 65 van de Algemene bijstandswet en artikel 17 van de Wet werk en
bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te
verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf
of een ander, terwijl verdachte en haar mededader redelijkerwijze moesten vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten haar verdachtes recht en het recht van [medeverdachte] op een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet werk en
bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of
tegemoetkoming, immers heeft hij, verdachte en haar mededader telkens aan
de gemeente Culemborg niet opgegeven/gemeld:
- bankrekeningnummer [nr] (Attijariawafa bank) tnv verdachten en
/of
- onroerend goed (in de gemeente Nador, Marokko).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl zij redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt in geval van bewezenverklaring een werkstraf op te leggen, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke straf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 15 maart 2015.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft samen met haar echtgenoot nagelaten aan de gemeente mede te delen dat haar echtgenoot een woning en zij samen een bankrekening in Marokko hadden, terwijl zij had moeten vermoeden dat dit van belang was voor hun uitkering. Een dergelijke handelwijze ondermijnt het stelsel van sociale zekerheid en de onderlinge solidariteit waarop degenen die daar terecht aanspraak op maken en zich wel aan de daarvoor geldende regels houden, moeten kunnen rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank is voor dit feit een werkstraf van navolgende duur op zijn plaats.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
werkstrafgedurende
120 (eenhonderdentwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gegeven door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. W.A. Holland en mr. J.M. Klep, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 mei 2015.
mrs. Holland en Klep zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door
2.Wijzigingsbeschikking gemeente Culemborg, p. 153; Proces-verbaal uitkeringsfraude p. 4.
3.Heronderzoeksformulieren, p. 300-317.
4.Bankafschrift (vertaald) p. 13; koopakte (vertaald) p. 119; verklaringen verdachte ter terechtzitting van 29 januari 2015.
5.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 29 januari 2015.