Uitspraak
1.De inhoud van de tenlastelegging
- 111 tabletten MDMA (XTC) en/of
- 16,01 gram MDMA (XTC) en/of
- 45 ml GHB (4-hydroxyboterzuur),
redelijkerwijs moest vermoeden’, hetgeen duidt op de schuldvariant van witwassen. Niet duidelijk is dus waarop de tenlastelegging is toegeschreven.
“hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 12 maart 2013, (…) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben hij (…)”Hierna volgt de uitwerking van de goederen die verdachte zou hebben witgewassen en hoe hij dat zou hebben gedaan. Aan het eind van de tenlastelegging is opgenomen: “terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en)
en/of redelijkerwijs moest(en) vermoedendat de genoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.” De steller van de tenlastelegging spreekt dus kort samengevat van gewoontewitwassen bestaande uit opzetwitwassen althans schuldwitwassen. Dat is innerlijk tegenstrijdig. Er kan immers slechts sprake zijn van gewoontewitwassen als er sprake is van opzet. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 3 wat betreft de woorden “althans redelijkerwijs had moeten vermoeden” innerlijk tegenstrijdig is en nietig dient te worden verklaard.
2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs
- [medeverdachte 2] heeft verklaard dat er ten behoeve van de kwekerij “een aantal jaren geleden” een muur in de garage was gemetseld en de politie heeft geconstateerd dat de kweekruimte een gemetselde ruimte in de garage betrof.
- De Financiële Recherche heeft een (eenvoudige) kasopstelling gemaakt over de periode 1 januari 2007 van 12 maart 2013, waarbij is gekeken naar de contante uitgaven en ontvangsten van verdachte en [medeverdachte 1]. Volgens deze berekening is er sprake van een negatief eindsaldo contant geld van € 193.657,-.
3.Bewezenverklaring
- 111 tabletten MDMA (XTC) en
- 16,01 gram MDMA (XTC) en
- 45 ml GHB (4-hydroxyboterzuur),
4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van het feit
6.De strafbaarheid van de verdachte
7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel
8.De toegepaste wettelijke bepalingen
9.De beslissing
dagvaarding nietig ten aanzien van de zinsnede ‘en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden’ in feit 3;
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald: