ECLI:NL:RBGEL:2015:2899

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
05/821181-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van echtpaar voor hennepteelt en witwassen

Op 6 mei 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een echtpaar dat werd beschuldigd van het langdurig telen van hennep en het witwassen van de opbrengsten hiervan. De rechtbank oordeelde dat het echtpaar, samen met hun zoon, betrokken was bij een hennepkwekerij in hun garage in Lobith. De verdachte vrouw werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor haar rol in de hennepteelt en het witwassen van de opbrengsten. De rechtbank stelde vast dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad ongeveer 6512 gram hennep en dat zij samen met haar medeverdachten een gewoonte had gemaakt van het plegen van witwassen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding ten aanzien van een van de feiten nietig was, maar dat de overige feiten voldoende bewezen waren. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte haar zoon bij de activiteiten had betrokken, ondanks zijn kwetsbare toestand door een psychische stoornis. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, maar hield rekening met het feit dat de verdachte niet de initiator van de hennepkwekerij leek te zijn. De uitspraak benadrukt de gevolgen van criminele activiteiten voor de gezondheid en de integriteit van de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/821181-13
Datum uitspraak : 6 mei 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats]
raadsvrouw : A. van den Berg, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 en 22 april 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 12 maart 2013 te Lobith, gemeente Rijnwaarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad ongeveer 6512 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl bovengenoemd feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid (zijnde 6512 gram) van bovengenoemd middel, zijnde meer dan de hoeveelheid van het middel van een in een Algemene Maatregel van Bestuur genoemde grens van grote hoeveelheid (zijnde 500 gram);
2.
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 12 maart 2013 te Lobith, gemeente Rijnwaarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (telkens) ongeveer 196, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
terwijl bovengenoemd feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid (zijnde meerdere oogsten van ongeveer 180 tot 200 planten) van bovengenoemd middel, zijnde meer dan de hoeveelheid van het middel van een in een Algemene Maatregel van Bestuur genoemde grens van grote hoeveelheid (zijnde 200 planten);
3.
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 12 maart 2013, te Lobith, gemeente Rijnwaarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft zij, verdachte en/of haar mededader(s) van één of meer voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld en/of één of meer motorfiets(en) en/of (personen)auto('s) en/of één of meer andere goed(eren),
a. de herkomst verborgen/verhuld en/of de vindplaats verborgen/verhuld en/of de vervreemding verborgen/verhuld en/of de verplaatsing verborgen/verhuld en/of verborgen/verhuld wie de rechthebbende op het/de voorwerp(en) was/waren en/of het/de voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad en/of
b. verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) te weten een hoeveelheid geld en/of één of meer motorfiets(en) en/of (personen)auto('s) en/of één of meer ander(e) goed(eren) gebruik heeft/hebben gemaakt,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat de genoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4.
zij in of omstreeks de periode 01 januari 2008 tot en met 12 maart 2013 te Lobith, gemeente Rijnwaarden, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een
hoeveelheid stroom/electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen stroom/electriciteit onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van het verwijderen/verbreken van zegels en/of (vervolgens) het maken van een illegale aansluiting;
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling leidt:
zij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 12 maart 2013 te Lobith, gemeente Rijnwaarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een meetinrichting (in een woning gelegen aan [adres]) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, immers heeft zij, verdachte en/of zijn medeverdachte de zegels verbroken/verwijderd van die meetinrichting;
5.
zij op of omstreeks 12 maart 2013 te Lobith, gemeente Rijnwaarden, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad ongeveer
  • 111 tabletten MDMA (XTC) en/of
  • 16,01 gram MDMA (XTC) en/of
  • 45 ml GHB (4-hydroxyboterzuur),
in elk geval een hoeveelheid van (een) materiaal/materialen bevattende MDMA (XTC) en/of GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde MDMA (XTC) en/of GHB (4-hydroxyboterzuur), (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
1a. De geldigheid van de dagvaarding
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig dient te worden verklaard, omdat:
de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is. Ten laste is gelegd dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen. Gewoontewitwassen kan alleen plaatsvinden ingeval er sprake is van opzet. In de tenlastelegging is echter opgenomen ‘terwijl hij wist dan wel
redelijkerwijs moest vermoeden’, hetgeen duidt op de schuldvariant van witwassen. Niet duidelijk is dus waarop de tenlastelegging is toegeschreven.
volstrekt onduidelijk is wat exact door verdachte zou zijn witgewassen. De tenlastelegging is niet nader uitgewerkt en dus onvoldoende feitelijk.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer dient te worden verworpen nu de tenlastelegging niet innerlijk tegenstrijdig is en voldoet aan de vereisten van artikel 261 Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling door de rechtbank
Dagvaarding innerlijk tegenstrijdig?
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding toegeschreven is op het feit gewoonte maken van witwassen. In de tenlastelegging staat immers opgenomen dat
“hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2007 tot en met 12 maart 2013, (…) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben hij (…)”Hierna volgt de uitwerking van de goederen die verdachte zou hebben witgewassen en hoe hij dat zou hebben gedaan. Aan het eind van de tenlastelegging is opgenomen: “terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en)
en/of redelijkerwijs moest(en) vermoedendat de genoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf.” De steller van de tenlastelegging spreekt dus kort samengevat van gewoontewitwassen bestaande uit opzetwitwassen althans schuldwitwassen. Dat is innerlijk tegenstrijdig. Er kan immers slechts sprake zijn van gewoontewitwassen als er sprake is van opzet. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 3 wat betreft de woorden “althans redelijkerwijs had moeten vermoeden” innerlijk tegenstrijdig is en nietig dient te worden verklaard.
Dagvaarding onvoldoende feitelijk?
De rechtbank is van oordeel dat gezien de inhoud van het complete dossier en het geheel van de tenlastegelegde strafbare feiten in onderlinge samenhang bezien, de verdachte in staat moet worden geacht de tekst van de tenlastelegging te kunnen begrijpen. De raadsman heeft door het pleidooi ook blijk gegeven van begrip van de tenlastelegging.
De tenlastelegging behelst daarom naar het oordeel van de rechtbank een voldoende duidelijke opgave van de feiten nu de tekst van de tenlastelegging voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de gehele tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 Sv voldoet en verwerpt daarom dit nietigheidsverweer van de verdediging.
1b. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechten van verdachte op een eerlijk proces zijn grof veronachtzaamd, omdat:
de machtiging tot binnentreden onrechtmatig is verstrekt. De (binnen)daktemperatuur was niet tropisch. Toestemming tot betreding van het pand is niet gevraagd/gekregen.
zowel verdachte als een aantal getuigen onrechtmatig zijn getapt. Er was nog geen sprake van een gepleegd strafbaar feit.
de officier van justitie de verdediging in strijd met de wet stukken heeft onthouden.
het openbaar ministerie de rechtbank beïnvloedt door conclusies en meningen uitgebreid in de stukken en bij de rechter-commissaris naar voren te brengen en de verdediging buiten spel te zetten.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer op alle punten dient te worden verworpen nu er – samengevat weergegeven - geen sprake is van schending van het recht en dus ook niet van vormverzuimen.
Beoordeling door de rechtbank
Machtiging tot binnentreden onrechtmatig?
De rechtbank is van oordeel dat de machtiging tot binnentreden rechtmatig is afgegeven en dat er rechtmatig is binnengetreden. Niet is gebleken dat de warmtemetingen op onjuiste wijze hebben plaatsgevonden of dat de resultaten van de metingen niet goed zijn geïnterpreteerd Bovendien was er daarvoor al een anonieme melding gedaan, neergelegd in een door de wijkagent opgemaakt proces-verbaal van bevindingen. Voorts blijkt uit het proces-verbaal binnentreden woning dat de woning is betreden met toestemming van een persoon die opgaf de bewoner te zijn.
Taps onrechtmatig?
Uit de machtiging bevel tot het opnemen van telecommunicatie afgegeven door de rechter-commissaris en de daaraan ten grondslag liggende vordering van de officier van justitie blijkt dat de machtiging tot het tappen van het telefoonnummer van verdachte is afgegeven op grond van de verdenking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 3 lid B,C, en D jo artikel 11 lid 5 van de Opiumwet. In het proces-verbaal aanvraag tap van de politie wordt tevens melding gemaakt van de (uit deze langdurige hennepteelt voortvloeiende) verdenking van witwassen. De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris op grond hiervan in redelijkheid tot de afgifte van de tapmachtiging heeft kunnen komen. Verdachte werd er immers van verdacht - kort gezegd - gedurende een lange periode hennep te hebben gekweekt en hieruit voortvloeiende gelden en goederen te hebben witgewassen.
De vraag of er bij het afgeven van de machtigingen tot het tappen van getuigen sprake is geweest van een verzuim zal de rechtbank onbeantwoord laten, nu verdachte niet heeft gesteld dat hij zelf door dit vermeende verzuim is geschaad in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat indien het niet de verdachte is die door de niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat de overtreden norm beoogt te beschermen, in de te berechten zaak als regel geen rechtsgevolg zal behoeven te worden verbonden aan het verzuim.
In strijd met de wet stukken onthouden?
In artikel 33 Sv is bepaald dat de kennisneming van alle processtukken de verdachte niet mag worden onthouden zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan hem is betekend.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding aan verdachte is betekend op 19 maart 2015. De beslissing van de officier van justitie tot het onthouden van processtukken dateert van januari 2015 en is dus genomen voordat de dagvaarding aan verdachte is betekend. Weliswaar is er ook in november 2013 al eens een dagvaarding aan verdachte uitgereikt, maar deze dagvaarding is voor de zitting door de officier van justitie ingetrokken en wordt derhalve geacht niet te hebben bestaan. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een schending van artikel 33 Sv.
Conclusie
Nu niet is gebleken van enig vormverzuim verwerpt de rechtbank het verweer en verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Vrijspraak van feit 4
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 4 primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen in het dossier.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van dit feit omdat er geen sprake is van medeplegen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen bewijzen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de diefstal van elektriciteit. Op vragen van de politie hieromtrent heeft verdachte slechts verklaard “dat weet ik niet” en ook de medeverdachten hebben niet verklaard over de rol van verdachte bij dit feit. De enkele stelling dat ‘het niet anders kan zijn dan dat verdachte het heeft geweten’ aangezien zij ook betrokken was bij de hennepkwekerij, is onvoldoende.
Feit 1, 2, 3 en 5
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 12 maart 2013 is in (een garage onder) een pand gelegen aan [adres] te Lobith een gemetselde ruimte aangetroffen die was ingericht voor het kweken van hennep. In een afgetimmerde bak stonden 196 bloempotten gevuld met potgrond. In een aparte ruimte was een droogruimte gemaakt waarin twee sealbags stonden met daarin gedroogde henneptoppen. Het totale gewicht van deze henneptoppen bedroeg 6512 gram. [2]
De bewoners van het pand zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Laatstgenoemden zijn de echtgenoot en zoon van verdachte. [3]
In een kluis in de woning zijn 11 roze XTC-pillen bevattende MDMA, 100 rode pillen XTC-pillen bevattende MDMA, 16,01 gram XTC bevattende MDA en 45 ml GHB (4-hydroxyboterzuur) aangetroffen. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de raadsvrouw primair vrijspraak bepleit, omdat de rol van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als medepleger nu er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking.
Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat feit 2 kan worden bewezen voor de periode van ‘september 2012 tot en met 12 maart 2013’, maar dat verdachte voor het overige deel van de tenlastegelegde periode dient te worden vrijgesproken. Aan de voorafgaande periode ligt slechts de verklaring van de zoon van verdachte, [medeverdachte 2], ten grondslag. Aan deze verklaring kan geen waarde worden gehecht nu hij inconsistente verklaringen heeft afgelegd en hij zelf later ook heeft verklaard dat hij alles heeft verzonnen als gevolg van zijn ziektebeeld.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit, omdat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat – in lijn met het verweer ten aanzien van feit 2 de ten laste gelegde periode niet kan worden bewezen. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat het gat in de inkomsten verklaarbaar is gezien de getuigenverklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris dat verdachte geld bij hen had geleend.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 2
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard de hennepkwekerij zelf te hebben opgebouwd. Hij onderhield de planten zelf. Voorts heeft hij verklaard dat zijn echtgenote (verdachte) wist van de hennepkwekerij. [5]
Verdachte heeft verklaard dat zij wist van de hennepkwekerij [6] en dat zij de aangetroffen hennep heeft geknipt. [7]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 13 maart 2013 bij de politie als volgt verklaard:
“U vraagt mij of ik wist dat er een hennepkwekerij in de woning zat. Ik kan u zeggen dat ik dat wel wist. (…) Nu ik er zo met u over spreek, dan denk ik dat de kwekerij er al een paar jaar zit. Al vanaf dat ik terugkwam uit het leger. Ik heb de kwekerij toen zien zitten. De kwekerij zat toen al in de garage. In de loop van de jaren is er wel het een en ander veranderd. In het begin, en dan spreek ik over 2008, was het allemaal veel primitiever. Er moest water gegeven worden met de hand. Nu is het allemaal veel geautomatiseerder. Ik kan u vertellen dat mijn vader altijd de planten verzorgde. (…) Ik kan u zeggen dat ik wel eens meehielp in de kwekerij. Ik gaf wel eens de planten water. En deed verder eigenlijk wel alles in de kwekerij (“bedrijfje”). Ik deed dit samen met mijn vader en moeder. We gingen dan samen zitten knippen. (…) U vraagt mij wat er met de geknipte toppen ging gebeuren. Deze toppen legden we op droogrekken. De toppen moesten dan een kleine week drogen voordat het klaar was. de toppen die klaar waren werden weggebracht. De toppen gingen in speciale zakken. (…) Een aantal jaren geleden is er een extra muur in de garage geplaatst, zodat we de garage normaal konden gebruiken (…). Zo hoefde niemand de garage in. Want dan zou je direct de planten al zien staan. U vraagt mij hoeveel planten er altijd in de kweekruimte stonden. Ik denk dat er rond de 300 planten in stonden (…). [8]
U vraagt mij hoe lang een kweekperiode voor planten is. Dat is 9 weken. U vraagt mij wat voor type hennepplant wij hadden staan. (…) Ik weet dat wij de Santa Maria hebben gehad en de K2. U vraagt mij of er continue gekweekt werd. Nee dat is niet het geval, het heeft ook wel stilgelegen bepaalde periodes. In verband met de warmte konden we de planten niet goed houden. De temperatuur werd te hoog. We kregen last van insecten in de planten, en de toppen van de planten gingen rotten. De zomerperiode was daarom vaak wat rustiger. (…) U vraagt mij of de muur al was geplaatst toen ik weer bij mijn ouders ging wonen na mijn diensttijd. Nee, in ieder geval geen stenen muur, die muur is pas sinds een paar jaar geplaatst. Hiervoor was er een houten wand geplaatst. Nadat de stenen muur werd geplaatst konden wij de garage weer normaal gebruiken. (…) U vraagt mij hoe vaak er geoogst is van onze hennepkwekerij. (…) In ieder geval vanaf 2008 wel. als we hard werkten dan konden we vier keer per jaar redden. (…) [9]
U vraagt mij of mijn vader alles wat we in huis hebben aangetroffen betaald heeft met het bijklussen. Ik kan u zeggen dat dit betaald is door het geld dat verdiend is door het kweken van wiet en door het bijklussen wat hij deed. (…) Bij ons thuis was er een continue proces van planten, verzorgen, oogsten, knippen en drogen. Dat ging continue door. Er kwamen mensen helpen om te knippen. Mijn ouders hielpen ook gewoon mee. [10]
De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of zij de door [medeverdachte 2] bij de politie afgelegde verklaring bruikbaar acht voor het bewijs. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. [medeverdachte 2] is in zijn verklaring uiterst gedetailleerd, hetgeen de rechtbank moeilijk te verenigen vindt met de verklaring van verdachte dat haar zoon alles verzonnen heeft als gevolg van zijn ziekte. De rechtbank onderkent dat [medeverdachte 2] lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie, paranoïde type, maar het over hem opgemaakte psychologische rapport biedt geen aanknopingspunten om zijn verklaring om deze reden terzijde te schuiven. Temeer nu deze verklaring ook verankering vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier, te weten:
- Door verbalisanten is er ter plaatse onder andere geconstateerd dat op de lampenkappen en de aan- en afvoerbuizen in de kwekerij een dikke laag stof lag, dat in de droogruimte een sterk vervuild koolstoffilter lag en meerdere sterk vervuilde knipschaartjes met THC-resten. Verder was het looppad in de droogruimte sterk vervuild door het inwerken van THC en hennepoliën en waren de armleuningen van plastic stoelen en wasmanden die in de droogruimte stonden ook sterk vervuild door de THC en hennepoliën. [11]
  • [medeverdachte 2] heeft verklaard dat er ten behoeve van de kwekerij “een aantal jaren geleden” een muur in de garage was gemetseld en de politie heeft geconstateerd dat de kweekruimte een gemetselde ruimte in de garage betrof.
  • De Financiële Recherche heeft een (eenvoudige) kasopstelling gemaakt over de periode 1 januari 2007 van 12 maart 2013, waarbij is gekeken naar de contante uitgaven en ontvangsten van verdachte en [medeverdachte 1]. Volgens deze berekening is er sprake van een negatief eindsaldo contant geld van € 193.657,-.
Door de verdediging is gesteld dat het negatieve eindsaldo contant geld wel uit legale bron verklaard kan worden. Diverse getuigen hebben immers bij de rechter-commissaris verklaard dat zij geld aan verdachte en [medeverdachte 1] hebben geleend.
De rechtbank acht deze verklaring echter niet aannemelijk geworden. De getuigenverklaringen zijn op geen enkele wijze hard gemaakt of verifieerbaar en de rechtbank acht het volstrekt ongeloofwaardig dat deze getuigen dergelijke grote bedragen aan verdachte zouden hebben geleend zonder dit te laten vastleggen op schrift of een terugbetalingsregeling te treffen.
Nu de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 2] gebruikt voor het bewijs, verwerpt zij het verweer van de raadsvrouw dat er geen sprake zou zijn van medeplegen. [medeverdachte 2] heeft immers verklaard dat hij in de kwekerij werkte samen met zijn ouders. Hiermee is de nauwe en bewuste samenwerking gegeven.
Gelet op vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen onder ‘de feiten’ is vastgesteld – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat:
verdachte op 12 maart 2013 in Lobith samen met [medeverdachte 1] 6512 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad; en
verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 maart 2013 in het pand aan [adres] in Lobith grote hoeveelheden hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt.
Ten aanzien van feit 3
Zoals onder de beoordeling van de feiten 2 en 4 reeds is opgenomen is in de ten laste gelegde periode in het gezin c.q. huishouden van verdachte veel meer contant geld uitgegeven dan uit legale bron verklaard kan worden. Aangezien onder feit 2 reeds is bewezen verklaard dat verdachte in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 maart 2013 grote hoeveelheden hennep heeft geteeld, bereid, bewerkt en verwerkt en een andere (legale) bron van herkomst van het geld niet aannemelijk is geworden, acht de rechtbank uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring van de feiten en omstandigheden kan gelden.
In de ten laste gelegde periode zijn onder andere de volgende goederen gekocht en contant betaald door verdachte en/of [medeverdachte 1]:
- Op 5 juli 2008 een Harley Davidson motorfiets voor een bedrag van € 18.345,-. [13]
- Op 12 en 21 oktober 2009 rolluiken voor een bedrag van € 9.750,-. [14]
- Op 10 juni 2010 meubels voor een bedrag van € 8.512,-. [15]
- Op 30 september 2010 een VW Golf personenauto (kenteken [kenteken 1]) voor een bedrag van € 14.900,-. [16]
- Op 22 september 2011 een VW Golf personenauto (kenteken [kenteken 2]) voor een bedrag van € 2.700,-. [17]
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en [medeverdachte 1] van witwassen een gewoonte hebben gemaakt door een hoeveelheid geld en voornoemde goederen te verwerven en/of voorhanden te hebben en/of over te dragen en/of om te zetten en/of van dit geld en deze goederen gebruik te maken, terwijl zij wisten dan deze – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
In het verlengde van al hetgeen hiervoor is overwogen is ook het verweer dat niet kan worden bewezen dat er sprake is van opzet verworpen.
Ten aanzien van feit 5
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de in de kluis aangetroffen XTC en GHB van hem zijn. Deze waren voor eigen gebruik. Hij en [kenteken 2] gingen regelmatig naar een feestje en dan namen ze een pilletje mee. [18]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat ze wist dat er drugs in de kluis lagen. [19]
Gelet op vorenstaande – in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen onder ‘de feiten’ is vastgesteld – acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 maart 2013 in Lobith samen met [medeverdachte 1] 111 tabletten MDMA (XTC), 16,01 gram MDMA (XTC) en 45 ml GHB (4-hydroxyboterzuur),opzettelijk aanwezig heeft gehad.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op 12 maart 2013 te Lobith, gemeente Rijnwaarden, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6512 gram, hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl bovengenoemd feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid (zijnde 6512 gram) van bovengenoemd middel, zijnde meer dan de hoeveelheid van het middel van een in een Algemene Maatregel van Bestuur genoemde grens van grote hoeveelheid (zijnde 500 gram);
2.
zij in de periode van 01 januari 2008 tot 12 maart 2013 te Lobith, gemeente Rijnwaarden, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt, (in een pand aan [adres]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
terwijl bovengenoemd feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid (zijnde meerdere oogsten van ongeveer 180 tot 200 planten) van bovengenoemd middel, zijnde meer dan de hoeveelheid van het middel van een in een Algemene Maatregel van Bestuur genoemde grens van grote hoeveelheid (zijnde 200 planten);
3.
zij in de periode van 01 januari 2007 tot en met 12 maart 2013, te Lobith, gemeente Rijnwaarden, tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte en haar mededader meer voorwerpen te weten een hoeveelheid geld en één of meer motorfiets(en) en (personen)auto('s) en meer andere goederen,
b. verworven en/of voorhanden gehad en/of omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) te weten een hoeveelheid geld en één of meer motorfiets(en) en (personen)auto('s) en meer andere goederen gebruik gemaakt,
terwijl hij en zijn mededader wisten dat de genoemde voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
5.
zij op 12 maart 2013 te Lobith, gemeente Rijnwaarden, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
  • 111 tabletten MDMA (XTC) en
  • 16,01 gram MDMA (XTC) en
  • 45 ml GHB (4-hydroxyboterzuur),
zijnde MDMA (XTC) en GHB (4-hydroxyboterzuur), middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van gewoontewitwassen.
Ten aanzien van feit 5:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4 primair en 5 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met een voorwaardelijke straf. Er dient rekening te worden gehouden met het feit dat er sprake is van een voortgezette handeling ter zake van feit 1 en 2, dat verdachte als gevolg van deze zaak erg veel stress heeft ervaren de afgelopen jaren en de handelswijze van het openbaar ministerie dient te leiden tot strafvermindering.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 13 maart 2015.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim 5 jaar samen met haar echtgenoot en zoon aanzienlijke hoeveelheden hennep geteeld, waarbij vele malen is geoogst. Hennep betreft een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding en handel in hennep gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit. Daarnaast hebben verdachte en haar echtgenoot de inkomsten uit de hennepteelt op grote schaal witgewassen. Dit witwassen van crimineel vermogen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het normale financiële verkeer aan. Dit zijn ernstige feiten en de rechtbank rekent deze verdachte dan ook zeer aan.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. In geval van een hennepkwekerij met tussen de 100 en 500 planten zou een gevangenisstraf voor de duur van één maand geheel voorwaardelijk, alsmede een werkstraf voor de duur van 120 uren, passend kunnen zijn. Dit betreft echter het aantal planten van één oogst. Nu het in dit geval om vele oogsten over een periode van ruim 5 jaar gaat, acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, temeer nu verdachte ook op grote schaal heeft witgewassen.
De rechtbank betrekt tevens bij haar oordeel dat verdachte haar zoon [medeverdachte 2] bij zijn ‘activiteiten’ heeft betrokken. [medeverdachte 2] lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie, paranoïde type. In de periode dat de psychische klachten begonnen en hij geen werk had is [medeverdachte 2] weer bij zijn ouders gaan wonen. Onder deze omstandigheden werd de zoon geconfronteerd met een hennepkwekerij in de woning van zijn ouders, waar zijn ouders hem willens en wetens - zich terdege bewust van zijn kwetsbaarheid op dat moment – bij hebben betrokken. Bovendien, en ook dat neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk, probeert verdachte haar ontkenning van de bewezen verklaarde feiten kracht bij te zetten met een beroep op de stoornis van haar zoon. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat zij niet de initiator lijkt te zijn geweest van de hennepkwekerij.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om verdachte er van te weerhouden in de toekomst wederom soortgelijke feiten te plegen.
Deze straf is van kortere duur dan de straf die door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dat de officier van justitie.
Enkel volstaan met geheel voorwaardelijke straf, zoals verzocht door de verdediging, doet naar het oordeel van de rechtbank volstrekt geen recht aan de ernst van de feiten. Dat er sprake is van een voortgezette handeling ter zake van feit 1 en 2 is reeds in de strafmaat verdisconteerd. Strafvermindering vanwege de handelswijze van het openbaar ministerie is niet aan de orde, nu de rechtbank geen vormverzuim heeft geconstateerd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 56, 57, 91, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2, 3, 10, 11 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de
dagvaarding nietig ten aanzien van de zinsnede ‘en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden’ in feit 3;
 spreekt verdachte vrij van het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald:
- dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gegeven door H.G. Eskes (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. D.R. Sonneveldt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 mei 2015.
mr. H.G. Eskes is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in:
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 19 hennep pv.
3.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1], p. 137-138 hennep pv.
4.Kennisgeving van inbeslagneming, p. 61-66 hennep pv; proces-verbaal Opiumwet, p. 75-78; NFI-rapport identificatie van drugs en precursoren, p. 74.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 143 hennep pv.
6.Proces-verbaal van verhoor van [kenteken 2] bij de rechter-commissaris d.d. 16 oktober 2014, p. 2.
7.Proces-verbaal van verhoor van [kenteken 2], p. 189 hennep pv.
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 166-167 hennep pv.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 170 hennep pv.
10.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 175-176 hennep pv.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 22 hennep pv.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27 financieel pv; kasopstelling, p. 720-728.
13.Kasopstelling, p. 722 financieel pv; factuur, p. 745 financieel pv.
14.Kasopstelling, p. 723 financieel pv; factuur, p. 752 financieel pv.
15.Kasopstelling, p. 723 financieel pv; factuur, p. 764-765 financieel pv.
16.Kasopstelling, p. 724 financieel pv; factuur, p. 773 financieel pv.
17.Kasopstelling, p. 725 financieel pv; factuur, p. 779 financieel pv.
18.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 149.
19.De door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring.