ECLI:NL:RBGEL:2015:2840

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
05/740023-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Schaap
  • A. van Apeldoorn
  • J. Pieterse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor mishandeling en bedreiging met zware mishandeling

Op 28 april 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van twee mishandelingen en een bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De feiten vonden plaats in Hattem en Heerde, waarbij de verdachte betrokken was bij geweldsdelicten tegen drie slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de zware mishandeling en poging daartoe niet bewezen konden worden, wat leidde tot een kortere gevangenisstraf dan door de officier van justitie was geëist. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de gewelddadige situaties en zijn eerdere contacten met politie en justitie. De verdachte heeft in conflictsituaties de neiging om geweld te gebruiken in plaats van te communiceren, wat de rechtbank zorgwekkend vond. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten, maar achtte de mishandelingen en bedreiging wel bewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een passende straf voor geweldsdelicten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740023-15
Datum uitspraak : 28 april 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te [verblijfplaats]
raadsman : mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 april 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 januari 2015 in de gemeente Hattem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] (met kracht) met een (bier)flesje en/of meermalen (met kracht) met al dan niet tot vuist gebalde hand op/tegen het hoofd en/of gezicht heeft gestompt/geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 10 januari 2015 in de gemeente Hattem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] (met kracht) met een (bier)flesje en/of meermalen (met kracht) met al dan niet tot vuist gebalde hand op/tegen het
hoofd en/of gezicht te slaan/stompen, waardoor die [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 10 januari 2015 in de gemeente Hattem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - een vuurwapen (luchtbuks) heeft gepakt, en/of - dit vuurwapen(op zeer korte afstand) heeft gericht op die [slachtoffer 2], en/of - de trekker van dit vuurwapen heeft overgehaald (op zeer korte afstand van die [slachtoffer 2]) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 10 januari 2015 in de gemeente Hattem, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend - een vuurwapen (luchtbuks) gepakt, en/of - dit vuurwapen (op zeer korte afstand) gericht op die [slachtoffer 2], en/of - de trekker van dit vuurwapen overgehaald (op zeer korte afstand van die [slachtoffer 2]);
3.
hij op of omstreeks 25 december 2014 in de gemeente Heerde aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meer gebroken en/of scheef geslagen (stift)tanden, en/of
- een verwonding in/aan de bovenlip, en/of - een blauw oog, en/of
- een hersenschudding, en/of - een gebroken rib, en/of
- een of meer gekneusde rib(ben),
heeft toegebracht door die [slachtoffer 3]
- terwijl [slachtoffer 3] zich bovenaan een trap bevond, met al dan niet tot vuist
gebalde hand en/of met een boksbeugel (met kracht) tegen het hoofd/gezicht te
stompen/slaan, en/of
- terwijl [slachtoffer 3] zich bovenaan een trap bevond, met geschoeide voet (met kracht) tegen het (boven)lichaam te schoppen/trappen,
waardoor die [slachtoffer 3] enkele traptreden omlaag is gevallen;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 25 december 2014 in de gemeente Heerde ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer 3], terwijl deze zich bovenaan een trap bevond, met al dan niet tot vuist gebalde hand en/of met een boksbeugel (met kracht) tegen het hoofd/gezicht heeft gestompt/geslagen, en/of
- die [slachtoffer 3], terwijl deze zich bovenaan een trap bevond, met geschoeide voet (met kracht) tegen het (boven)lichaam heeft geschopt/getrapt
waardoor die [slachtoffer 3] enkele traptreden omlaag is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 25 december 2014 te Heerde [slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- terwijl [slachtoffer 3] zich bovenaan een trap bevond, die [slachtoffer 3] met al dan niet tot
vuist gebalde hand en/of met een boksbeugel (met kracht) tegen het
hoofd/gezicht te stompen/slaan, en/of
- terwijl [slachtoffer 3] zich bovenaan een trap bevond, die [slachtoffer 3] met geschoeide voet (met kracht) tegen het (boven)lichaam te schoppen/trappen, waardoor die [slachtoffer 3] enkele traptreden omlaag is gevallen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een of meer gebroken en/of scheef geslagen (stift)tanden, en/of
- een verwonding in/aan de bovenlip, en/of
- een blauw oog, en/of
- een hersenschudding, en/of
- een gebroken rib, en/of
- een of meer gekneusde rib(ben),
althans enig lichamelijk letsel en/of pijn ten gevolge heeft gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
De politie is naar aanleiding van een melding op 10 januari 2015 om 3.30 uur naar een woning aan de [adres] in Hattem gegaan. Aangeefster [slachtoffer 1] was daar aanwezig en vertelde dat er verschillende mensen naar de woning waren gekomen, waaronder verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Aangeefster zou door hen beiden zijn geslagen nadat zij had gezegd dat [medeverdachte] van een koffer af moest blijven. De heer [slachtoffer 2], aldaar in de woning aanwezig op 10 januari 2015, heeft verteld dat Wolf een gasluchtbuks op hem gericht heeft gehouden en de trekker over gehaald heeft.
De heer [slachtoffer 3] heeft op 14 januari 2015 aangifte gedaan tegen Wolf. [slachtoffer 3] zou door Wolf geslagen en geschopt zijn waardoor hij enkele treden van een trap omlaag is gevallen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden voor het onder 2 primair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat het gebruik van een boksbeugel niet kan worden bewezen en van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair ten laste gelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit geen sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte]. Er dient vrijspraak te volgen voor het bestanddeel medeplegen en in het geval van verdachte ook van het toebrengen van letsel door het slaan met een bierflesje, zodat er vrijspraak dient te volgen voor het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft het slachtoffer tweemaal gestompt. Hij heeft daarmee niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel op zou kunnen lopen. Er kan derhalve enkel een bewezenverklaring volgen voor de onder 1 subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling.
De raadsman heeft aangevoerd dat er vrijspraak dient te volgen voor het onder 2 ten laste gelegde. Verdachte wist dat er geen kogel in de luchtbuks zat en heeft voor de grap met de luchtbuks geschoten. Hij heeft niet de bedoeling gehad om [slachtoffer 2] letsel toe te brengen of hem te bedreigen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat er voor het primair ten laste gelegde vrijspraak dient te volgen. Er is geen bewijs voorhanden waaruit volgt dat verdachte een boksbeugel heeft gebruikt of dat het slachtoffer door het ten laste gelegde letsel heeft opgelopen. Bovendien kan dergelijk letsel niet als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. Er kan slechts worden bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft gestompt. Hij heeft daarmee niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel op zou kunnen lopen. Er kan derhalve slechts een bewezenverklaring volgen voor de onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan. Zij heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij op 10 januari 2015 in een woning in Hattem aan de [adres] verbleef. Er was een aantal personen in de woning aanwezig, waaronder verdachte, die zij kende onder de naam [alias], en een vrouw die met hem was meegekomen en bij hem hoorde. Later vernam [slachtoffer 1] dat de vrouw [medeverdachte] was. [medeverdachte] zat op een gegeven moment aan een koffer. [slachtoffer 1] zei dat zij dat niet wilde en pakte de koffer af. Zij voelde en zag ineens dat zij van [medeverdachte] met een bierflesje een klap kreeg tegen haar gezicht, ter hoogte van het jukbeen. Zij had op dat moment pijn. Zij heeft [medeverdachte] een duw gegeven. Ineens kwam verdachte te voorschijn. [slachtoffer 1] zag en voelde dat verdachte haar twee keer een klap in het gezicht gaf met zijn vuist. Als gevolg daarvan had zij aan de binnenkant van de lip een scheur welke bloedde. [2]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 april 2015 verklaard dat hij op 10 januari 2015 met zijn vriendin [medeverdachte] naar de woning aan de [adres] in Hattem is gegaan. [medeverdachte] kreeg het daar aan de stok met [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] sloeg [medeverdachte]. Hij heeft niet gezien dat [medeverdachte] terug heeft geslagen. [3] Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer 1] hierna twee keer heeft geslagen.
[getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en [medeverdachte] ruzie kregen om een koffertje. [medeverdachte] gooide dan wel sloeg [slachtoffer 1] met een bierflesje tegen het gezicht. [medeverdachte] ging naar achteren. Verdachte, die hij kent als [alias], kwam naar voren en sloeg [slachtoffer 1] vervolgens met gebalde vuist twee keer in haar gezicht. [4]
[slachtoffer 2] heeft tegenover de politie een verklaring afgelegd. Hij heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij op 10 januari 2015 in de woning aan de [adres] in Hattem was, waar ook [slachtoffer 1] was. Daar waren ook een man met zijn vriendin. Zij hadden een dreigende houding of uitstraling naar anderen in de woonkamer. Verdachte pakte op enig moment een koffer. [slachtoffer 2] zag dat [slachtoffer 1] dat probeerde te voorkomen. Verdachte hield in haar linkerhand een bierflesje vast. [slachtoffer 2] zag dat verdachte met het bierflesje op de linkerwang van [slachtoffer 1] sloeg en zag vervolgens dat de man, waarmee verdachte binnen was gekomen, op stond en direct een volle vuistslag in het gezicht van [slachtoffer 1] gaf. [5]
Verbalisanten constateren op 10 januari 2015 dat aangeefster een blauwe plek heeft op haar gezicht ter hoogte van haar jukbeen en dat in die blauwe plek een wondje zit waaruit bloed komt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] om aangeefster te mishandelen. Verdachte ontkent te hebben gezien dat [medeverdachte] aangeefster sloeg met een bierflesje. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het bestanddeel medeplegen. Dientengevolge zal verdachte ook worden vrijgesproken van het met een (bier)flesje in het gezicht slaan van aangeefster.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte aangeefster tweemaal met een gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte door dit handelen (voorwaardelijk) opzet had op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Door zijn handelen heeft verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft tegenover de politie eveneens verklaard dat verdachte en [medeverdachte] een dreigende houding of uitstraling hadden naar anderen in de woonkamer. Het gaf [slachtoffer 2] het gevoel dat de situatie kon exploderen. Hij kreeg op enig moment wat woorden met verdachte. Hij zag opeens dat verdachte een gasluchtbuks, een pompgeweer, in zijn handen vasthield. Verdachte stond op ongeveer een meter van [slachtoffer 2], richtte het wapen op hem en haalde de trekker over. [slachtoffer 2] voelde hierdoor de druk van de uitgeperste lucht in zijn gezicht. Hij was niet bang, maar voelde zich wel bedreigd. [6]
[getuige] heeft tegenover de politie over dit voorval eveneens een verklaring afgelegd. Hij heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij zag dat verdachte, die hij kent als [alias], uit een nis in de woonkamer een windbuks tevoorschijn haalde. Verdachte richtte deze op één van de aanwezige jongens en haalde daarna de trekker over. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 april 2015 verklaard dat hij op 10 januari 2015 in de woning aan de [adres] in Hattem bij [slachtoffer 1] was en een buks heeft gepakt die daar stond. Hij heeft de buks gericht op een jongen in de woonkamer en de trekker van de buks overgehaald. [8]
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een luchtbuks heeft vastgehad en dat hij de loop van die luchtbuks heeft gehouden in de richting van [slachtoffer 2]. Niet duidelijk is waar op het lichaam van [slachtoffer 2] de luchtbuks was gericht en of verdachte, indien het wapen inderdaad zou zijn geladen, in dat geval [slachtoffer 2] op een kwetsbaar en vitaal deel van diens lichaam had kunnen raken, waardoor [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte niet bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte het wapen in de richting van [slachtoffer 2] heeft gehouden; er hing een gespannen sfeer en verdachte en [slachtoffer 2] hadden kort daarvoor een woordenwisseling met elkaar gehad; kon bij [slachtoffer 2] gerechtvaardigd de redelijke vrees ontstaan dat het misdrijf waarmee door verdachte gedreigd werd ook zou kunnen worden gepleegd. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat hij deze situatie ook als bedreigend heeft ervaren.
De rechtbank acht het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan. Hij heeft – zakelijk weergegeven – onder meer verklaard dat hij op 25 december 2014 te Heerde is geslagen en geschopt door verdachte. Verdachte had hem met de vuist in het gezicht geslagen waardoor één stifttand stuk is geslagen en één stifttand scheef is geslagen. Ook had hij een verwonding aan de bovenlip, die is gehecht. Later zag hij dat hij ook een blauw oog had. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 14 april 2015 verklaard dat hij op 25 december 2014 te Heerde aangever twee keer met de vuist heeft geslagen. Eén klap kwam op het oog terecht en één klap op de mond, waardoor de tand door de lip ging en aangever bloedde. [10]
In de over [slachtoffer 3] opgemaakte geneeskundige verklaring staat als uitwendig waargenomen letsel vermeld: “wonden aan de lip en neus; scheve tanden, stuk van linker voortand”. Bij geschatte duur van genezing is vermeld: “De tanden zijn met composiet aan elkaar gespalkt. Dit moet ca. 1 jaar genezen”. [11]
Uit de opgemaakte medische verklaring van 23 januari 2015 blijkt dat de wond aan de lip is gehecht. [12]
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangever met een boksbeugel zou hebben geslagen en dat verdachte aangever ook zou hebben geschopt, waardoor aangever gedeeltelijk van de trap zou zijn gevallen. Verdachte heeft dit ontkend. De verklaring van aangever wordt op dit onderdeel niet door een ander bewijsmiddel ondersteund. Bovendien is er niet voldoende bewijs voorhanden waaruit volgt dat aangever [slachtoffer 3] door het gebeurde een hersenschudding, een gebroken rib en één of meer gekneusde ribben zou hebben opgelopen.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht als door verdachte toegebracht letsel kan volgens de huidige jurisprudentie niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Dit betekent dat er vrijspraak dient te volgen voor het onder 3 primair ten laste gelegde. Ook kan niet bewezen worden dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever heeft aanvaard nu dit in zijn algemeenheid niet kan worden afgeleid uit het slaan met de vuist en voorts informatie ontbreekt over hoeveel kracht hierbij is gebruikt, hetgeen moet leiden tot een vrijspraak voor het onder 3 subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank acht het onder 3 meer subsidiair ten laste gelegde feit bewezen, nu aangever [slachtoffer 3] pijn en letsel heeft bekomen van de klappen die hij van verdachte heeft gekregen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 10 januari 2015 in de gemeente Hattem [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen met kracht met tot vuist gebalde hand in het gezicht te stompen, waardoor die [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 10 januari 2015 in de gemeente Hattem [slachtoffer 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een wapen (luchtbuks) gepakt, en
- dit wapen (op zeer korte afstand) gericht op die [slachtoffer 2], en
- de trekker van dit vuurwapen overgehaald (op zeer korte afstand van die [slachtoffer 2]);
3.
hij op 25 december 2014 te Heerde [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] met tot vuist gebalde hand met kracht tegen het hoofd/gezicht te stompen, waardoor die [slachtoffer 3] letsel en pijn heeft ondervonden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

1.subsidiair: mishandeling;

2.
subsidiair: bedreiging met zware mishandeling;
3.
meer subsidiair: mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Ter toelichting op de eis heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal geweldsdelicten, waarbij verdachte in twee gevallen voor lief heeft genomen dat hij daarmee zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naast de bepleite vrijspraken aangevoerd dat, voor wat betreft hetgeen in de visie van de raadsman mogelijk bewezen kan worden verklaard, kan worden volstaan met een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Tevens heeft de raadsman verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een vrijheidsstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee mishandelingen en een bedreiging. Verdachte kiest er in conflictsituaties niet voor om te praten, maar om te slaan. Actie is voor hem reactie en daarbij maakt het hem niet uit wie voor hem staat. Zo heeft verdachte in één situatie fors geweld gebruikt tegen een vrouw die bovendien veel kleiner en tengerder van postuur is dan hij. Het baart de rechtbank zorgen dat verdachte ook in een dergelijke overwichtssituatie niet terugdeinst voor het toepassen van excessief geweld. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij situaties die uit kunnen lopen op een confrontatie, zoals in het geval van aangever [slachtoffer 3], actief opzoekt in plaats van dat hij de politie informeert of laat informeren. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en is veroordeeld voor feiten waarbij ook sprake was van geweld.
De officier van justitie had zijn eis mede gebaseerd op bewezen verklaring van een zware mishandeling en een poging daartoe. Nu de rechtbank dit niet bewezen acht, komt zij daarom tot oplegging van een kortere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf wordt het door de raadsman gedane verzoek om de voorlopige hechtenis bij eindvonnis op te heffen afgewezen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 meer subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden;
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan dat van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gegeven door mr. Schaap (voorzitter), mrs. Van Apeldoorn en Pieterse, rechters, in tegenwoordigheid van Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 april 2015.
Mr. Pieterse is buiten staat mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost Nederland, district Noordwest Veluwe, team Epe, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015069882, gesloten op 19 februari 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], pag. 19-20
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 april 2015
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], pag. 28
5.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], pag. 30-31
6.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2], pag. 30
7.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], pag. 28
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 april 2015
9.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3], pag. 70-72
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 april 2015
11.Geneeskundige verklaring van [deskundige], tandarts van 20 januari 2015
12.Geneeskundige verklaring d.d. 23 februari 2015