ECLI:NL:RBGEL:2015:2838

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 7992
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ambtenaren binnen het beoordelingssysteem van de politie en de eisen voor bevordering

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 30 april 2015, staat de beoordeling van een politieambtenaar centraal. Eiseres, werkzaam bij de politie sinds 1990, had verzocht om bevordering naar de rang van brigadier met terugwerkende kracht naar 1 november 2010. Dit verzoek werd afgewezen door de korpsbeheerder van het voormalige politiekorps Gelderland-Zuid, omdat eiseres niet voldeed aan de eis van een beoordeling 'boven de norm'. De rechtbank oordeelt dat de eis van een beoordeling waarbij alle competenties op tenminste niveau 2 zijn gewaardeerd, niet redelijk is. De rechtbank stelt vast dat een eindoordeel 'voldoende' binnen het beoordelingssysteem moet worden aangemerkt als 'tenminste voldoende', wat betekent dat eiseres met haar eindoordeel 'goed' wel degelijk voldeed aan de eisen voor bevordering. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en stelt verweerder in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Dit kan door een aanvullende motivering of een nieuwe beslissing op bezwaar. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 13/7992

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. K.C.T. Putman),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2012 (het primaire besluit) heeft de korpsbeheerder van het voormalige politiekorps Gelderland-Zuid, verweerders rechtsvoorganger, de aanvraag van eiseres om haar met ingang van 1 november 2010 te bevorderen naar de rang van brigadier afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2013 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. N.G.M. Roothans.
De rechtbank heeft het onderzoek op 19 januari 2015 heropend en het beroep verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. Het onderzoek is op 4 februari 2015 gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Eiseres is sinds 1990 werkzaam bij de politie. Vanaf 1 juni 2001 is eiseres werkzaam geweest in de functie van Medewerker BPZ-A projectagent (rang hoofdagent) bij het voormalige politiekorps Gelderland-Zuid. Dit is een functie op het niveau van generalist GGP.
1.3
In het voormalige politiekorps Gelderland-Zuid is jarenlang gewerkt met een brigadierspool om medewerkers die daarvoor geschikt waren te plaatsen op brigadiersfuncties. In het kader hiervan is ten aanzien van het functioneren van eiseres over de periode van 7 februari 2010 tot en met 19 april 2011 een beoordeling opgemaakt, waarin één van de acht competenties is beoordeeld op niveau 1, vier competenties op niveau 2 en drie competenties op niveau 3, resulterend in eindoordeel ‘goed’, en heeft op 20 april 2011 een beoordelingsgesprek plaatsgevonden.
1.4
Bij besluit van 11 juli 2011 is eiseres toegelaten tot de brigadierspool. Bij besluit van 2 januari 2012 is eiseres met ingang van 1 december 2011 benoemd in functie van wijkagent en bevorderd naar schaal 8.
1.5
Op 1 november 2010 is, als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007, de circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche of - kortweg - de circulaire HAP II (Stcrt. 2010, nr. 19782) in werking getreden. In bijlage 6 van de circulaire HAP II is het Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior binnen de GGP opgenomen. In het kader van dit loopbaanbeleid zijn binnen de politie collectieve afspraken gemaakt en eisen gesteld aan de mogelijkheden tot doorstroming van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie.
Voor doorstroming van de generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) gelden op grond van de circulaire HAP II de volgende eisen:
• een met goed gevolg afgeronde functiegerichte aangewezen opleiding op niveau 4;
• relevante werkervaring als generalist GGP;
• vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP;
• een eventueel door het korps te stellen geografische stap en/of werkterrein c.q. aandachtsgebied als aanvullende voorwaarde.
1.6
De CGOP-Adviescommissie Loopbaanbeleid GGP, waarin vakorganisaties en werkgever zitting hebben, heeft in maart 2013 nadere uitvoeringsafspraken met betrekking tot het HAP II Loopbaanbeleid GGP gemaakt.
1.7
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden Politie 2012-2014 is afgesproken om het Loopbaanbeleid van schaal 7 naar schaal 8 met ingang van 1 januari 2013 te laten vervallen.
1.8
In de Nota Implementatie landelijk doorstroombeleid GGP heeft het bevoegd gezag van het voormalige politiekorps Gelderland-Zuid een nadere uitwerking gegeven aan de eisen zoals gesteld in het landelijke HAP II beleid. Met betrekking tot de eis, dat sprake moet zijn van vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm, is in overeenstemming met de ondernemingsraad bepaald dat ’een beoordeling boven de norm’ betekent dat de betrokkene een beoordeling heeft met alle competenties van het profiel van een generalist GGP op tenminste niveau 2.
1.9
Eiseres heeft bij brief van 16 december 2012 verzocht om haar op grond van het Loopbaanbeleid reeds met ingang van 1 november 2010 te bevorderen naar de rang van brigadier (schaal 8).
2. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiseres niet voldoet aan de aan doorstroming gestelde eis van ’een beoordeling boven de norm’, omdat in de beoordeling van eiseres één competentie op niveau 1 is gewaardeerd. Verweerder heeft in overleg met de ondernemingsraad het vereiste van ‘een beoordeling boven de norm’ nader ingevuld en zich op het standpunt gesteld dat daaronder moet worden verstaan: een beoordeling waarin alle competenties op tenminste niveau 2 zijn gewaardeerd.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft aangevoerd dat verweerder bij de uitleg van deze eis een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd en dat een redelijke uitleg van de norm met zich brengt dat eindoordeel ’voldoende’ de norm is en eindoordeel ’goed’ dus boven de norm is.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat de circulaire HAP II invulling geeft aan verweerders beleidsvrijheid bij de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid om tot bevordering over te gaan, met als doel om het loopbaanbeleid van de politie landelijk te harmoniseren. Daarbij is uitdrukkelijk onderkend dat er regionaal uiteenlopende beoordelingsnormeringen bestaan waarop het oordeel moet worden gebaseerd of de betrokken politieambtenaar ‘boven de norm’ functioneert. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verweerder op dit aspect beoordelingsruimte toekomt en dat die per (voormalige) politieregio anders kan worden ingevuld. Daarbij betrekt de rechtbank dat noch in de circulaire HAP II noch in de nadere afspraken is toegelicht wat onder ’een beoordeling boven de norm’ moet worden verstaan. Dit betekent dat de toetsing door de rechter terughoudend is.
4.2.1
De rechtbank is van oordeel dat het bevoegd gezag van het voormalige politiekorps Gelderland-Zuid in redelijkheid niet tot zijn nadere invulling van ‘een beoordeling boven de norm’ heeft kunnen komen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.2.2
In de circulaire HAP II is vastgelegd dat voor de vereiste beoordeling geldt dat deze recent moet zijn vastgesteld in de huidige functie, met een eindscore die tenminste voldoende is, waarbij voor de stap van Generalist GGP naar Senior GGP de eis geldt van een (recente) beoordeling boven de norm. Hieruit leidt de rechtbank af dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een beoordeling boven de norm wordt bepaald door de eindscore van de beoordeling.
4.2.3
In het beoordelingssysteem van het voormalige politiekorps Gelderland-Zuid kon voor het eindoordeel worden gekozen uit de scores ‘slecht’, ‘onvoldoende’, ‘voldoende’, ‘goed’ en ‘uitstekend’. Blijkens de toelichting moeten voor het eindoordeel ‘voldoende’ alle competenties minimaal op niveau 1 zijn, zijnde het laagste niveau van het vereiste gedrag. Als het vereiste gedrag op (één van) de competenties niet is waargenomen, volgt een eindoordeel ‘onvoldoende’ respectievelijk ‘slecht’.
4.2.4
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat een eindoordeel ‘voldoende’ binnen dit beoordelingssysteem op grond van de circulaire HAP II moet worden aangemerkt als ‘tenminste voldoende’, oftewel ‘een beoordeling op de norm’. Nu de circulaire HAP II, zij het in het kader van een ander criterium – werkervaring – ook spreekt van ‘een beoordeling ver boven de norm’ in relatie tot excellent presterende medewerkers, ligt het naar het oordeel van de rechtbank zonder meer in de rede om voor ‘een beoordeling boven de norm’ aan te sluiten bij het beoordelingsniveau dat is gelegen tussen de eindoordelen ‘voldoende’ en ‘uitstekend’, oftewel in dit geval bij eindoordeel ‘goed’.
4.2.5
Eindoordeel ’goed’ wordt in dit beoordelingssysteem gegeven indien minimaal 2/3 van de competenties op niveau 2 is en geen van de competenties onder niveau 1. Door voor ‘een beoordeling boven de norm’ een beoordeling te eisen waarbij alle competenties op tenminste niveau 2 zijn gewaardeerd, vereist verweerder derhalve een hogere score dan eindoordeel ‘goed’. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.2.4, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze eis in redelijkheid niet heeft kunnen stellen.
4.3
Nu eiseres beschikt over een recente beoordeling met eindoordeel ’goed’ en daarmee over een recente ‘beoordeling boven de norm’ over het tijdvak 7 februari 2010 tot en met 19 april 2011, is de aanvraag van eiseres ten onrechte afgewezen op de grond dat zij niet over een recente beoordeling ’boven de norm’ beschikt. Het bestreden besluit is derhalve ondeugdelijk gemotiveerd en dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd. Het beroep is dan ook gegrond.
4.4
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van de artikelen 8:51a, eerste lid, en 8:80a van de Awb, in de gelegenheid te stellen dit gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Daarbij dient verweerder in te gaan op het resterende vereiste van ‘verwachte geschiktheid voor senior GGP’ vanaf 1 november 2010. De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om het gebrek te herstellen bepalen op zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
4.5
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel met inachtneming van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
4.6
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over het verzoek om schadevergoeding, de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen dan wel een ander besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.T. Bovend’Eert, voorzitter, mr. M.J.P. Heijmans en
mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.