Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van een garagebedrijf aan [adres 2]. De derde-partij (hierna:[derde belanghebbende]) is huurder van het perceel aan [adres 1]en exploiteert daar een automobielbedrijf.
2. [derde belanghebbende] heeft op 27 maart 2014 een aanvraag ingediend om - in afwijking van het bestemmingsplan op het perceel - het herstellen en repareren van auto’s alsmede het uitoefenen van APK-keuringen toe te staan. Op 28 mei 2014 is hiervoor een omgevingsvergunning verleend op grond van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 3.4.1. onder b van het bestemmingsplan.
3. Eiser betoogt dat het, gelet op de historie van strenge controles en het opleggen van een last onder dwangsom voor soortgelijke activiteiten aan hem, onbegrijpelijk is dat verweerder de activiteiten op het perceel toestaat. Daarnaast is het volgens eiser economisch gezien onwenselijk dat ter plaatse detailhandelsactiviteiten worden toegestaan.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1° van de Wabo, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, slechts worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Ingevolge het bestemmingsplan “Nijmegen Goffert Winkelsteeg” (hierna: het bestemmingsplan) is het perceel bestemd voor “Bedrijfsdoeleinden” met de aanduiding “categorie 2-4”.
Ingevolge artikel 3.1 onder b van het bestemmingsplan zijn ter plaatse van de aanduiding “categorie 2-4” bedrijven toegestaan voor zover deze voorkomen in categorie 2, 3 en 4 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, alsmede, ter plaatse van de subbestemming B2-4, gb: een garagebedrijf.
Ingevolge artikel 1.7 wordt onder een ‘bedrijf’ verstaan:
“ Een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten (waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen).”
In de als bijlage bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten is in rubriek 50.
“ Handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen; benzineservicestations” opgesomd welke bedrijven als categorie 2 zijn aangeduid, te weten;
- Auto-onderdelenservicebedrijven (5020.1);
- Bandenservicebedrijven (5020.2);
- Reparatie van specifieke auto-onderdelen (5020.3);
- Carrosserieherstel (5020.4);
- Overig onderhoud en slepen van auto’s (5020.5);
- Groothandel en handelsbemiddeling in auto-onderdelen en – accessoires (5030.1)
- Groothandel en handelsbemiddeling in banden (5030.2);
- Groothandel en handelsbemiddeling in motorfietsen en onderdelen en accessoires daarvan (5040.1)
Ingevolge artikel 3.4.1. onder b van het bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 3.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse toelaatbare categorieën van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
5. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aanvraag van derde-partij, verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat de aangevraagde activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de aangevraagde activiteiten, te weten reparatie en onderhoud van personenauto’s en het verrichten van APK-keuringen, geschaard kunnen worden onder SBI-categorie 5020.5 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, zijnde “overig onderhoud en slepen van auto’s” gelet op onderbrenging van deze activiteiten in de rubriek “Handel en reparatie van auto’s en motorfietsen”. Dat het plan ook voorziet in een subbestemming garagebedrijf (gb) doet daar niet aan af, nu een garagebedrijf zich onderscheidt van de in rubriek 50. opgesomde bedrijven, door de verkoop van auto’s en deze activiteiten niet zijn opgesomd in deze rubriek. Uit het gegeven dat aan het perceel van [derde belanghebbende]deze subbestemming is onthouden, is dan ook slechts de conclusie te verbinden dat aldaar geen verkoop van auto’s is toegestaan.
6. Dat door verweerder ter zitting is aangegeven dat voor de uitleg van de Staat van bedrijfsactiviteiten gebruik wordt gemaakt van een CBS-lijst, waarin is opgenomen dat onder SBI-categorie 5020.5 uitsluitend de inbouw van alarminstallaties en autogasinstallaties, bergingsdiensten en autowasserijen moet worden verstaan, maakt het oordeel van de rechtbank ook niet anders. In de regels van het bestemmingsplan is, zoals desgevraagd ter zitting door verweerder is toegegeven, geen verwijzing opgenomen naar de genoemde CBS-lijst, zodat aan deze lijst geen bindende werking toekomt. De rechtszekerheid verzet zich ertegen dat verweerder verwijst naar bepalingen waarvan niet uitdrukkelijk blijkt dat de planmaker de toepassing daarvan heeft beoogd.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet bevoegd was de omgevingsvergunning te verlenen aangezien de aangevraagde activiteiten niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Verweerder had de aanvraag moeten weigeren op grond van de overweging dat de aangevraagde activiteiten niet in strijd zijn met het bestemmingsplan. Verweerder heeft dit niet onderkend.
8. Aangezien er gelet op het voorgaande geen sprake is van een gebruik dat in strijd is met het bestemmingsplan, hoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer. De grond dat[derde belanghebbende]geen detailhandel mag verrichten faalt omdat eiser deze activiteiten niet heeft aangevraagd. Mocht [derde belanghebbende]niet toegestane detailhandel gaan verrichten, dan kan daartegen handhavend worden opgetreden.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.