ECLI:NL:RBGEL:2015:2762

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
23 april 2015
Zaaknummer
05/820007-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met materiële schade en letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 24 april 2015 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige automobilist die op 6 oktober 2014 in Klarenbeek betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto (Nissan) met aanhangwagen, kwam op de verkeerde weghelft terecht en botste tegen twee tegemoetkomende voertuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar een verkeersfout had gemaakt, maar dat niet bewezen kon worden dat hij roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig had gereden. Daarom werd hij vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Het subsidiair ten laste gelegde feit, dat de verdachte niet aan zijn verplichting om rechts te houden had voldaan, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank legde een geldboete van € 800,- op en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden. Daarnaast moest de verdachte een schadevergoeding van € 3.200,- betalen aan de bestuurster van een van de betrokken voertuigen voor de materiële schade die zij had geleden. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijtbetuigingen en het feit dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/820007-15
Datum uitspraak : 24 april 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende aan de [adres], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 april 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 oktober 2014 te Klarenbeek, gemeente Voorst, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Nissan met aanhangwagen), daarmede komende uit de richting Zutphen en gaande in de richting van Apeldoorn heeft gereden op de weg, Zutphenseweg (N345) en gekomen ter hoogte van een aan die weg zich bevindende dierenartsenpraktijk
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend
terwijl hij, verdachte aldaar reed met een snelheid van ongeveer 80 a 90 kilometer per uur,
niet aan zijn verdachtes verplichting, als gesteld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende "Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden", heeft voldaan, door toen aldaar met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Nissan met aanhangwagen) op zodanige wijze naar links te sturen dat hij, verdachte geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met twee, althans een aantal over dat voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte rijdende, toen hem, verdachte dicht genaderd zijnde ander/e motorrijtuig/en, (respectievelijk een personenauto, merk Peugeot en/of een personenauto, merk Mercedes)
en aldus, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander/en (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 06 oktober 2014 te Klarenbeek, gemeente Voorst, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Nissan met aanhangwagen), daarmede komende uit de richting Zutphen en gaande in de richting van Apeldoorn heeft gereden op de weg, Zutphenseweg (N345) en gekomen ter hoogte van een aan die weg zich bevindende dierenartsenpraktijk
terwijl hij, verdachte aldaar reed met een snelheid van ongeveer 80 a 90 kilometer per uur,
niet aan zijn verdachtes verplichting, als gesteld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende "Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden", heeft voldaan, door toen aldaar met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Nissan met aanhangwagen) op zodanige wijze naar links te sturen dat hij, verdachte geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met twee, althans een aantal over dat voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte rijdende, toen hem, verdachte dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig(en), (respectievelijk een personenauto, merk Peugeot en/of een personenauto, merk Mercedes),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Verdachte is op 6 oktober 2014 - zonder aantoonbare reden - op enig moment met zijn auto met trailer op de N345 in Voorst op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terecht gekomen, waardoor hij (vervolgens) met zijn auto tegen twee hem tegemoetkomende auto’s is gebotst. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar sprake is van een verkeersfout, maar dat niet vast is komen te staan dat verdachte roekeloos of zeer, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden. Om die reden volgt de rechtbank dan ook de stelling van de officier van justitie dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard, en zal de rechtbank verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Nu sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
  • de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 13 april 2014; en
  • het door verbalisant [verbalisant] agent van de politie, Eenheid Oost-Nederland, District IJsselstreek, Team Zutphen, opgemaakte proces-verbaal aanrijding overtreding, met proces-verbaalnummer PL0600-2014136417-1, gesloten op 9 januari 2015, p. 2 en 3.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 06 oktober 2014 te Klarenbeek, gemeente Voorst, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Nissan met aanhangwagen), daarmede komende uit de richting Zutphen en gaande in de richting van Apeldoorn heeft gereden op de weg, Zutphenseweg (N345) en gekomen ter hoogte van een aan die weg zich bevindende dierenartsenpraktijk
terwijl hij, verdachte aldaar reed met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur,
niet aan zijn, verdachtes, verplichting, als gesteld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende "Bestuurders zijn verplicht zoveel mogelijk rechts te houden", heeft voldaan, door toen aldaar met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto, merk Nissan met aanhangwagen) op zodanige wijze naar links te sturen dat hij, verdachte geheel of gedeeltelijk op het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg is terechtgekomen en
is gebotst tegen twee over dat voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte rijdende, toen hem, verdachte, dicht genaderd
zijnde andere motorrijtuigen, (respectievelijk een personenauto, merk Peugeot en een personenauto, merk Mercedes),
door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Wat meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde (subsidiaire) feit levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 2.500,-- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Naar zijn mening is sprake van (erg) gevaarlijk rijgedrag ten gevolge waarvan een ongeval is ontstaan dat nadelige consequenties heeft voor twee anderen, te weten zwaar lichamelijk letsel voor het ene slachtoffer en angst in het verkeer voor het andere slachtoffer.
De officier van justitie heeft voorts rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie, de omstandigheid dat verdachte al eerder voor verkeersfeiten is veroordeeld en het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn werk.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft opgemerkt dat het betalen van een geldboete voor hem mogelijk is, maar dat het verlies van zijn rijbewijs voor de duur van drie maanden zeer problematisch is omdat hij deze - als zelfstandige - voor zijn twee ondernemingen in de veehandel nodig heeft.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 3 maart 2015.
Verdachte is met zijn auto op twee hem tegemoetkomende auto’s gebotst toen hij op de verkeerde weghelft terecht kwam. Hij heeft er geen duidelijke verklaring voor kunnen geven, hetgeen de rechtbank leidt tot de conclusie dat in ieder geval sprake is geweest van enige onoplettendheid wat nu juist in het verkeer bijzonder grote consequenties kan hebben.
Verdachte heeft de eerste auto aan de (linker) zijkant geraakt. De bestuurster van deze auto liep daarbij blauwe plekken op en oppervlakkige brandwonden van haar airbags. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring volgt dat het ongeval een grote impact op haar heeft, waardoor zij onder meer last heeft van concentratieproblemen/vergeetachtigheid en angst in het verkeer.
De tweede auto heeft verdachte met zijn auto frontaal geraakt. De bestuurster van deze auto heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een klaplong en diverse breuken, waarvan de geschatte genezingsduur een half jaar bedraagt.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte ter terechtzitting meermalen oprecht zijn spijt naar de twee slachtoffers heeft betuigd. Hij heeft verklaard dat hij na de ongevallen ook met beide slachtoffers contact heeft gehad, om te informeren naar hun toestand.
De rechtbank acht een straf als voorgesteld door de officier van justitie, die meer aan lijkt te sluiten bij de landelijke oriëntatiepunten van de rechtbanken en gerechtshoven voor aanmerkelijke verkeersfouten, te fors. De ernst van de gevolgen van de veroorzaakte ongevallen, doet er niet immers niet aan af dat de rechtbank van oordeel is dat in deze zaak enkel sprake is geweest van onoplettendheid. De rechtbank acht een geldboete van € 800,- passend en zal verdachte daarnaast om recidive te voorkomen, temeer nu verdachte voor zijn werk kennelijk veel deelneemt aan het verkeer, een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen opleggen voor de duur van drie maanden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.200,-, zijnde het bedrag dat (na verrekening van de opbrengst van het autowrak) moest worden bijbetaald voor het verkrijgen van een vergelijkbare tweedehands auto.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorgesteld de vordering van voornoemde benadeelde partij tot betaling van het bedrag van € 3.200,- toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft aangegeven dat hij had begrepen dat de verzekering alles had afgewikkeld, maar dat als deze kosten niet zijn vergoed hij bereid is het bedrag te betalen.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde tot een bedrag van € 3.200,- schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar en de rechtbank ziet tevens aanleiding om, op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan verdachte de verplichting op te leggen het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24a, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het hem primair ten laste gelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
geldboete van € 800,- (achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 (zestien) dagen vervangende hechtenis;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde daarnaast tot
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 3 (drie) maanden;
 bepaalt, dat deze bijkomende straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte vanwege het bewezenverklaarde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 1], van een bedrag van
€ 3.200,- (drieduizendtweehonderd euro)en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gegeven door mr. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en
mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 april 2015.
mr. M.W.M. Heutinck is buiten staatdit vonnis mede te ondertekenen