ECLI:NL:RBGEL:2015:2646

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
20 april 2015
Zaaknummer
271481 FZ RK 14-2296
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenverzoeken over kinderalimentatie en gebruiksvergoeding van de echtelijke woning

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 14 april 2015 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in 1992 met elkaar zijn gehuwd. De vrouw verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om de man te verplichten tot het betalen van kinderalimentatie van € 500 per kind per maand en partneralimentatie van € 1.500 per maand. Daarnaast vroeg zij om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en een gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning. De man verweerde zich en vroeg om een lagere kinderalimentatie van € 400 per kind per maand en om de partneralimentatie te beperken tot € 391 per maand gedurende maximaal vijf jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. De rechtbank heeft de man verplicht om € 493 per maand te betalen voor de kosten van levensonderhoud van het oudste kind en € 220 per maand voor het jongste kind. De partneralimentatie is vastgesteld op € 807 per maand. De rechtbank heeft ook de gebruiksvergoeding voor de echtelijke woning vastgesteld op € 188 per maand, te verrekenen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 271481 FZ RK 14-2296
beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 14 april 2015
in de zaak tussen:
[verzoeker],
wonende te [plaats], [gemeente],
verzoeker, hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. C.W.J. de Bont te Doetinchem,
en
[verweerder],
wonende te [plaats], [gemeente],
verweerder, hierna te noemen de man,
advocaat: mr. E.J. Moll te Doetinchem.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 2 oktober 2014;
het exploot van betekening van 13 oktober 2014;
het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, met bijlage, ingekomen op 29 oktober 2014;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Moll van 21 januari 2015;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Moll van 23 januari 2015;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Moll van 23 januari 2015;
het journaalbericht met bijlage van mr. De Bont van 26 januari 2015;
et proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 4 februari 2015;
het journaalbericht van mr. Moll van 6 februari 2015, met als bijlage een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan van 5 februari 2015;
het journaalbericht met bijlagen van mr. De Bont van 9 februari 2015;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Moll van 10 februari 2015;
een jaaropgaaf 2014 en werkgeversverklaring 2015 betreffende de vrouw, na de zitting aan de rechtbank toegezonden door mr. De Bont.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn op [1992] in de [gemeente] met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
2.2.
Zij zijn ouders van het navolgende minderjarige kind:
- [kind A], geboren op [2000] te [plaats].
2.3.
Zij zijn tevens de ouders van het thans jong meerderjarige kind:
- [kind B], geboren op [1997] te [plaats].
2.4.
[kind B] is op [2015], hangende deze procedure, achttien jaren geworden. Zij heeft de vrouw op 20 januari 2015 volmacht verleend om als procespartij namens haar in rechte op te treden.
3.
Het verzoek
3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen met een bedrag van € 500,-- per kind per maand te voldoen aan de vrouw;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 1.500,-- per maand;
e verdeling te bevelen van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdige personen;
3.2.
De vrouw stelt, naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven, dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, dat zij behoefte heeft aan en de man voldoende draagkracht heeft voor de verzochte bijdragen en dat partijen over dienen te gaan tot verdeling.

4.Het verweer tevens zelfstandig verzoek

4.1.
De man refereert zich wat betreft het door de vrouw onder a en d verzochte aan het oordeel van de rechtbank.
4.2.
De man verzoekt de rechtbank voorts:
- de verzoeken van de vrouw af te wijzen met uitzondering van een door de man te betalen kinderalimentatie ter hoogte van € 400,-- per kind per maand en het verzoek tot partneralimentatie af te wijzen, althans de partneralimentatie te begrenzen op € 391,-- bruto per maand gedurende ten hoogste vijf jaar, waarbij de door man te aan de vrouw te betalen alimentatie steeds na een jaar met 20% wordt verlaagd;
- de door de vrouw aan de man te betalen gebruiksvergoeding inzake de echtelijke woning te bepalen op € 483,33 per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, met ingang van 16 september 2014, althans 1 oktober 2014, althans een zodanige datum als de rechtbank zal vermenen te behoren;
- te bepalen dat de vrouw alle benodigde medewerking dient te verlenen aan het te koop zetten, verkoopbaar maken, verkopen en overdragen van de woning staande en gelegen te [plaats] aan de [adres];
- uit te spreken dat het de vrouw niet is toegestaan de eer en goede naam van de man te bezoedelen door negatieve verhalen over hem te verspreiden.
4.3.
Ter zitting heeft de man gesteld dat hij zijn laatste twee verzoeken, te weten het verzoek met betrekking tot het door de vrouw verlenen van medewerking aan het te koop zetten van de woning en het verzoek te bepalen dat de vrouw geen negatieve verhalen over de man mag verspreiden, intrekt.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1.
Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient het verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten. Indien het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
5.2.
De rechtbank constateert dat er na de zitting, op 6 februari 2015, alsnog een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan is overgelegd. In dit ouderschapsplan is onder meer overeengekomen dat partijen zich zullen inspannen om het contact tussen de man en de minderjarige [kind A], wat op het moment nagenoeg verbroken is, te herstellen. Indien nodig zullen ouders of een van hen en/of de minderjarige zich door een deskundige laten begeleiden.
5.3.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken.
5.4.
De minderjarige is in de gelegenheid gesteld haar mening aan de rechtbank kenbaar te maken voor zover het onderwerpen betreft die haar rechtstreeks aangaan en heeft daar vervolgens gebruik van gemaakt.
Echtscheiding
5.5.
Nu de man niet betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, is het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.
Verdeling
5.6.
De vrouw heeft verzocht dat de rechtbank zal bevelen dat partijen overgaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met benoeming van een notaris en onzijdige persoon. De man heeft zich wat betreft dit verzoek gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het verzoek zal de rechtbank toewijzen.
Echtelijke woning en gebruiksvergoeding
5.7.
De man maakt aanspraak op een gebruiksvergoeding (hierna: de vergoeding) vanaf 16 september 2014, althans 1 oktober 2014, althans een zodanige datum als de rechtbank zal vermenen te behoren. De vergoeding dient volgens de man te worden vastgesteld op de helft van de waarde van de woning ad € 290.000,--, omdat de vrouw in afwachting van de verkoop van de woning met de kinderen in de woning woont en de man op grond van de beschikking voorlopige voorzieningen verplicht is de hypotheekrente en dergelijke te betalen. Op basis van het fiscaal veronderstelde rendement op vermogen van 4% betekent dit dat het genot van de zaak (de helft van de woning die niet van de vrouw is maar van de man) een waarde vertegenwoordigt van € 5.800,-- per jaar ofwel € 483,33 per maand.
5.8.
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man. Zij legt in haar berekeningen de woonlast van de echtelijke woning bij haarzelf en stelt dat de vergoeding moet worden berekend over de overwaarde. De overwaarde bedraagt volgens de vrouw € 150.000,--. De helft daarvan komt de man toe. Uitgaande van een rendement van € 3% over het de man toebehorende deel van € 75.000,-- betekent dit dat de man een bedrag van € 188,-- per maand toekomt. Dit bedrag van € 188,-- per maand zou bij het inkomen van de man moeten worden opgeteld.
5.9.
Tussen partijen is in geschil de wijze van berekening van de vergoeding en of de vergoeding thans door de vrouw aan de man betaald dient te worden.
5.10.
De rechtbank maakt onderscheid in twee periodes, te weten:
  • periode 1: van 16 september 2014 (de door de man verzochte ingangsdatum) tot de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven in desbetreffende registers van de burgerlijke stand;
  • periode 2: vanaf de datum inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, tot het moment van de verkoop van de echtelijke woning.
Periode 1
5.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze periode een door de vrouw aan de man te betalen gebruikersvergoeding vast te stellen. De verzochte vergoeding ziet op de periode vóór ontbinding van het huwelijk. De huwelijkse onderhoudsverplichtingen op grond van artikel 1:81 Burgerlijk Wetboek (BW) bestaan dan nog ten volle. Ook aan de redelijkheid en billijkheid kunnen in dit geval geen gronden worden ontleend voor toewijzing van het verzoek.
Periode 2
5.12.
Zolang de verdeling van de woning nog niet heeft plaatsgevonden, blijft de mede-eigendom bestaan en zijn partijen in beginsel voor gelijke delen gerechtigd tot het genot en het gebruik van de woning. De redelijkheid kan in dat geval met zich brengen dat de partij die desondanks niet het gebruik van de woning heeft van de andere deelgerechtigde een redelijke vergoeding kan bedingen (artikel 3:169 BW). Gelet hierop is het verzoek van de man toewijsbaar voor zover het de periode na afloop van de in artikel 1:165 BW bedoelde termijn van zes maanden betreft. De rechtbank acht het redelijk om de vergoeding gedurende deze periode vast te stellen op hetzelfde bedrag als hiervoor berekend, te weten € 188,-- per maand (zie rechtsoverweging 5.8.), waarbij derhalve zal worden uitgegaan van een rendement van 3% over de overwaarde van de woning.
5.13.
De rechtbank zal de vergoeding als hiervoor overwogen toewijzen en daarbij bepalen dat een en ander in het kader van de afwikkeling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap kan worden verrekend.
Kinderalimentatie
Behoefte van de kinderen
5.14.
De man betwist dat de behoefte van de kinderen € 1.206,-- per maand bedraagt. Volgens hem bedraagt de behoefte van de kinderen € 900,-- per maand (€ 450,-- per kind per maand). De rechtbank overweegt als volgt.
5.15.
Voor de bepaling van de behoefte van een minderjarige aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zoekt de rechtbank aansluiting bij de aanbevelingen van de Expertgroep alimentatienormen, zoals vervat in het Rapport Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een minderjarige is de leeftijd van de minderjarige en het voormalig netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen.
5.16.
Partijen zijn in 2014 separaat gaan leven. Blijkens de in het geding gebrachte stukken had de man in 2014 een inkomen ad € 76.895,--. Rekening houdende met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, bedroeg het netto besteedbaar inkomen van de man in 2014 € 3.853,-- per maand. Het inkomen van de vrouw bedroeg in 2014 € 23.162,--. Rekening houdend met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting bedroeg haar netto besteedbaar inkomen dat jaar € 1.572,-- per maand.
5.17.
Het gezamenlijk netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk aldus € 5.425,-- per maand.
5.18.
Door de vrouw is dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat de behoefte van de kinderen ten tijde van uiteengaan tenminste € 1.206,-- bedroeg, aldus € 603,-- per kind per maand. Geïndexeerd per 1 januari 2015 € 607,82 per kind per maand.
5.19.
Deze behoefte vermindert de rechtbank vervolgens met het kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop waarop de ouder bij wie de thans nog minderjarige [kind A] na het uiteengaan van partijen verblijft aanspraak kan maken. Op basis van de op de website van de belastingdienst voorkomende “Proefberekening toeslagen” becijfert de rechtbank het kindgebonden budget na uiteengaan op € 337,-- per maand. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van hun kinderen komt daarmee op € 608,-- voor [kind B] per maand en € 271,-- voor [kind A] per maand.
Draagkracht
5.2
Partijen dienen naar rato van hun draagkracht in de kosten van de kinderen bij te dragen.
De draagkracht van de man ten behoeve van kinderalimentatie
5.21.
De man is werkzaam voor[bedrijf]. Zijn loon volgens de jaaropgave 2014 bedraagt € 76.895,-- bruto per jaar. De rechtbank neemt dat als uitgangspunt. Weliswaar is van de zijde van de vrouw gesteld dat – kort gezegd – gezien het inkomen van de man in voorgaande jaren, zijn promotie en de door hem te ontvangen overwerkvergoeding uit gegaan dient te worden van een hoger inkomen, maar de rechtbank ziet in de stellingen van de vrouw dienaangaande geen grond om niet uit te gaan van de jaaropgave van de betrokken werkgever. Daarnaast wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensheffing. Zijn netto besteedbaar inkomen bedraagt op grond van het voorgaande € 3.853,--per maand. Uitgaande van voormeld inkomen stelt de rechtbank de draagkracht van de man vast op € 1.275,-- per maand.
5.22.
Partijen zijn het erover eens dat de man geen aanspraak maakt op toepassing van een zorgkorting voor [kind A].
De draagkracht van de vrouw ten behoeve van kinderalimentatie
5.23
De vrouw is werkzaam voor [bedrijf]. Haar loon volgens de werkgeversverklaring 2015 bedraagt € 25.891,-- bruto per jaar. Daarnaast wordt rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de combinatiekorting. Haar netto besteedbaar inkomen bedraagt op grond van het voorgaande € 1.855,-- per maand. Uitgaande van voormeld inkomen stelt de rechtbank de draagkracht van de vrouw vast op € 296,-- per maand.
Man stelt hogere woonlasten te hebben dan 30% van zijn inkomen
5.24
De rechtbank overweegt dat het forfaitaire karakter van de basisformule met zich brengt dat verschillen tussen de forfaitaire woonlasten en de werkelijke woonlasten niet tot bijstelling van die formule leiden. Daarbij is de rechtbank voorts van oordeel dat door de man niet aannemelijk is gemaakt dat het hanteren van de forfaitaire woonlasten leidt tot een voor de man onaanvaardbare situatie.
De draagkrachtvergelijking
5.25.
Partijen dienen in de behoefte van hun kind bij te dragen volgens de formule "eigen draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van het kind". De totale draagkracht van partijen bedraagt € 1.571,-- per maand. De bijdrage van de ouders in de kosten van de kinderen is vastgesteld op € 879,-- per maand (respectievelijk € 608,-- per maand voor [kind B] en € 271,-- per maand voor [kind A]). Op grond van het voorgaande bedraagt:
- het aandeel van de man (draagkracht man/totale draagkracht x behoefte) € 713,-- per maand (€ 493,-- per maand ten behoeve van [kind B] en € 220,-- per maand ten behoeve van [kind A]);
- het aandeel van de vrouw (draagkracht vrouw/totale draagkracht x behoefte) € 166,-- per maand (€ 115,-- voor [kind B] en € 51,-- voor [kind A]).
Vergelijking van ieders voor alimentatie beschikbare ruimte leert de rechtbank dat de man en de vrouw naar rato van ieders draagkracht bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen als de man bijdraagt met een bedrag van € 493,-- per maand voor [kind B] en € 220,-- per maand voor [kind A].
Deze bijdragen acht de rechtbank in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen. Het gewijzigde verzoek van de man om bijdrage in de kosten van zorg en opvoeding/ levensonderhoud en studie vast te stellen op maximaal € 299,-- per kind per maand, danwel €299,-- voor [kind A] en € 400,-- voor [kind B], acht de rechtbank gelet op het bovenstaande niet in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en wordt afgewezen.
Partneralimentatie
Behoefte en behoeftigheid vrouw
5.26.
Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
5.27.
De vrouw is 48 jaar en is ruim 22 jaar gehuwd geweest met de man. Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren van thans 18 en 14 jaar. Gebleken is dat de vrouw gedurende het huwelijk van partijen grotendeels de verzorging en opvoeding van deze kinderen van partijen en de zorg voor de gezamenlijke huishouding voor haar rekening genomen heeft, terwijl de man fulltime werkte. Sinds enige tijd werkt de vrouw als verzorgende.
5.28.
De vrouw heeft inmiddels haar werkzaamheden per 1 januari 2015 uitgebreid. Door de traditionele rolverdeling tijdens het huwelijk heeft de man een hogere verdiencapaciteit als gevolg van een voorsprong op de arbeidsmarkt die de vrouw niet binnen afzienbare tijd kan inlopen. Wel mag van haar worden verlangd en verwacht dat zij er alles aan doet op termijn zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Op dit moment gaat de rechtbank echter uit van haar huidige inkomen uit arbeid. De enkele stelling van de man dat er sprake zou zijn van 300 vacatures in de zorg is gezien het voorgaande onvoldoende voor een ander oordeel.
5.29.
De behoefte van de vrouw wordt mede bepaald door de mate van welstand tijdens het huwelijk.
5.30.
Zoals hiervoor vastgesteld onder rechtsoverweging 5.18 bedroeg het netto gezinsinkomen ten tijde van uiteengaan € 5.425,--. Daarop dient in mindering te worden gebracht de kosten van de kinderen in 2014 aldus € 1.206,-- per maand, zodat een netto besteedbaar inkomen resteert van € 4.219,-- per maand. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan 60% van voormelde besteedbaar maandinkomen van € 4.219,-- per maand, aldus € 2.531,-- per maand, nu een eenpersoonshuishouden per persoon in zijn algemeenheid duurder is dan een tweepersoons. Haar huidige inkomen (inclusief fiscaal voordeel eigen woning) bedraagt € 1.942,-- netto besteedbaar per maand, zodat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage van de man van € 589,40 netto per maand, hetgeen gebruteerd een bedrag van € 1.160,-- per maand oplevert. De door haar verzochte bijdrage van € 1.500,-- per maand overstijgt haar behoefte en deze dient gematigd te worden tot voormeld bedrag van € 1.160,--.
Draagkracht partijen in het kader van partneralimentatie
5.31.
Als uitgangspunt bij de berekening van de draagkracht van partijen gaat de rechtbank uit van een verdeling van de aan de echtelijke woning verbonden woonlast van ieder bij helfte.
5.32.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat hij de gehele woonlast van de echtelijke woning blijft betalen, omdat hij vreest dat de vrouw haar aandeel niet zal betalen en hij daardoor geregistreerd zal komen te staan bij het BKR.
5.33.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij de bepaling van de woonlast van partijen uit te gaan van een waar mogelijk toekomstige situatie. De vrouw heeft aangevoerd haar aandeel van de hypotheeklast van de echtelijke woning te willen blijven betalen.
5.34.
De rechtbank overweegt het volgende. De vrouw is mede-eigenaar van de echtelijke woning. Een situatie waarin beiden de helft van de woonlast betalen lijkt het meest op de toekomstige situatie na verkoop van de woning. Ook na verkoop van de woning zal ieder immers een eigen woonlast hebben. Gezien het huidige inkomen van de vrouw en ieders aandeel in de hypotheeklast, gaat het ook niet om een onevenredig hoge woonlast. De man heeft zijn vrees voor niet betaling door de vrouw van haar aandeel bovendien niet aannemelijk gemaakt.
Draagkracht man in het kader van partneralimentatie
5.35.
Ter beoordeling van de draagkracht van de man rekent de rechtbank met een jaarinkomen volgens jaaropgaaf ad € 76.895,--.
Voorts rekening houdend – alles op jaarbasis – met de helft van het eigenwoningforfait ad € 926,--, de helft van de hypotheekrente ad € 3.288,--, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man ten behoeve van partneralimentatie op € 3.953,--.
5.36.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen van de man is de rechtbank uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 961,-- per maand minus de wooncomponent van € 227,-- en van de navolgende lasten op maandbasis:
de helft van de hypotheekrente € 274,--;
de helft van de premie levensverzekering € 22,--;
de helft van het forfait overige eigenaarslasten van € 47,50;
e totale premie Zorgverzekeringswet van € 128,--, zijnde de basispremie van € 93,--, de aanvullende premie van € 43,--, vermeerderd met het verplicht eigen risico van € 31,--verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 39,--.
5.37.
Tevens rekent de rechtbank met een huur van € 645,-. De rechtbank heeft het door de man opgevoerde bedrag van € 945,-- gecorrigeerd, in die zin dat de vervoerskosten, de kosten voor eten en de overige kosten niet mee zijn genomen. De rechtbank ziet onvoldoende grond om die door de man opgevoerde extra kosten mee te nemen.
5.38.
Van de draagkrachtruimte ad € 2.102,-- is een percentage van 60, verminderd met de hiervoor berekende bijdrage ten behoeve van de kinderen van € 713,-- per maand, beschikbaar voor alimentatie voor de vrouw. Rekening houdend met het belastingvoordeel dat de man heeft wegens alimentatiebetaling aan de vrouw, welk voordeel de rechtbank aan de vrouw toerekent, heeft de man ruimte voor een bedrag van € 1.141,-- per maand voor de vrouw.
Draagkracht vrouw in het kader van partneralimentatie
5.39.
Ter beoordeling van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank met een jaarinkomen van € 25.891,--.
Voorts rekening houdend – alles op jaarbasis – de helft van het eigenwoningforfait van € 926,--, de helft van de hypotheekrente van € 3.288,--, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de combinatiekorting, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vrouw ten behoeve van partneralimentatie op € 1.942,-- per maand.
De berekening van het draagkrachtloos inkomen
5.40.
Bij de bepaling van het draagkrachtloos inkomen van de vrouw is de rechtbank uitgegaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 961,-- per maand minus de wooncomponent van € 227,-- en van de navolgende lasten op maandbasis:
de helft van de hypotheekrente, aldus € 274,--;
de helft van de premie levensverzekering, aldus € 22,--;
de helft van het forfait overige eigenaarslasten € 47,50;
e totale premie Zorgverzekeringswet van € 125,--, zijnde de basis- en aanvullende premie van € 133,-- vermeerderd met het verplicht eigen risico van afgerond € 31,-- verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 39,--.
Conclusies
5.41.
De vrouw heeft een draagkrachtruimte van € 739,--, 60 % daarvan is € 443,--.
5.42.
Aan de zijde van de vrouw is rekening gehouden met haar aandeel in de kosten van de kinderen ad € 166,--.
Jusvergelijking
5.43.
Vergelijking van ieders inkomen en lasten leert de rechtbank dat de vrouw bij een alimentatie van € 807,-- per maand niet meer vrij te besteden overhoudt dan de man, zodat de rechtbank de alimentatie tot dat bedrag zal matigen.
5.44.
Voormeld bedrag is naar het oordeel van de rechtbank dan ook in overeenstemming met de wettelijke maatstaven en zal zij toewijzen.
Limitering alimentatieduur
5.45.
De man stelt dat de vrouw in staat moet worden geacht om de komende jaren haar verdiencapaciteit te vergroten en verzoekt de rechtbank om de duur van de alimentatieverplichting te limiteren tot vijf jaren, waarbij steeds aan het einde van het jaar de alimentatie met 20% wordt verminderd.
5.46.
De vrouw is van mening dat er geen aanleiding is om de alimentatieduur en -hoogte te limiteren.
5.47.
In het onderhavige geval, mede gelet op de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de behoefte en behoeftigheid van de vrouw, ziet de rechtbank geen aanleiding de duur en hoogte van de onderhoudsverplichting te limiteren als door de man bepleit. De rechtbank is van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd waarom reeds nu dient te worden bepaald dat na vijf jaren een definitief einde dient te worden gemaakt aan het recht op een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. Ook overigens ziet de rechtbank in de feiten en omstandigheden van het geval geen grond voor limitering van de onderhoudsverplichting.
Proceskosten
5.48.
In de omstandigheid dat de man en de vrouw echtelieden zijn, ziet de rechtbank aanleiding de kosten van deze procedure als volgt te compenseren.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.49.
Het verzoek deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is toewijsbaar, behoudens ten aanzien van de beslissing omtrent de echtscheiding.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen op [1992] in de [gemeente] met elkaar gehuwd;
6.2.
bepaalt dat de man, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw voor levensonderhoud zal betalen de som van
€ 807,--
(zegge: achthonderdzeven euro)per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.3.
beveelt dat partijen, met elkaar overgaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris;
6.4.
benoemt – echter alleen voor het geval dat zij over de keuze van een notaris niet tot overeenstemming kunnen komen – mr. C. Doppenberg, notaris gevestigd te Doetinchem, of diens waarnemer of opvolger en bepaalt dat:
- als de vrouw niet meewerkt aan de verdeling, mr. A.M.T. Weersink, advocaat te Doetinchem, als haar vertegenwoordiger zal optreden;
- als de man niet meewerkt aan de verdeling, mr. J.H. Hofstede, advocaat te Doetinchem, als zijn vertegenwoordiger zal optreden;
6.5.
bepaalt dat de vrouw aan de man, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand en voor zover de woning nog niet aan een derde is verkocht, een bedrag van
€ 188,-- (zegge: honderdachtentachtig euro)per maand zal betalen als vergoeding voor het gebruik van voormelde echtelijke woning; een en ander te verrekenen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap;
6.6.
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van levensponderhoud en studie van [kind B] aan de vrouw zal betalen
€ 493,-- (zegge: vierhonderd drieënnegentig euro)per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.7.
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind A] aan de vrouw zal betalen
€ 220,-- (zegge: tweehonderdtwintig euro)per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.8.
compenseert de kosten van dit geding aldus dat iedere partij met de eigen kosten belast blijft;
6.9.
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
6.10.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J.P. Lambooij, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Wegter als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2015.