ECLI:NL:RBGEL:2015:2444

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
05/862751-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een sociotherapeut voor ontucht met een patiënt in een TBS-kliniek

Op 13 april 2015 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een 64-jarige man uit Eibergen, die als sociotherapeut werkzaam was in een TBS-kliniek. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, wegens ontucht met een patiënt. Daarnaast is hem een beroepsverbod opgelegd en moet hij € 4.000,00 schadevergoeding betalen aan de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen, waarbij de aangeefster, die in de kliniek verbleef, niet vrij was om te gaan en staan waar zij wilde. De verdachte had een machtspositie en maakte inbreuk op haar lichamelijke integriteit. De rechtbank kwam tot de conclusie dat, hoewel niet alle tenlastegelegde seksuele handelingen bewezen konden worden, de bewezen verklaarde handelingen wel degelijk ontucht opleverden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de aangeefster en het blanco strafblad van de verdachte. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, maar vond het noodzakelijk om een beroepsverbod op te leggen om herhaling te voorkomen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de aangeefster schade had geleden als gevolg van het handelen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/862751-13
Datum uitspraak : 13 april 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1], wonende te [adres], [woonplaats]
Raadsman : mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter zitting, ten laste gelegd dat:
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 31 maart 2013 te Rekken, gemeente Berkelland, en/of te Winterswijk en/of te Eibergen en/of te Enschedé en/of te Haaksbergen en/of te Heerenveen, in ieder geval telkens in Nederland, terwijl hij toen (als sociotherapeut in een TBS-kliniek) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die toen als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg was toevertrouwd, immers heeft verdachte (telkens) haar vagina betast en/of één of meer vingers in haar gebracht en/of die [slachtoffer] zijn penis laten betasten en/of aftrekken en/of met die [slachtoffer] getongzoend en/of zijn penis in haar vagina gebracht en/of zijn penis in haar mond gebracht en/of haar vagina gelikt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank overweegt dat de wijziging van de tenlastelegging erin heeft bestaan dat -kort gezegd- penetratie en orale seks zijn toegevoegd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft bijna 25 jaar gewerkt in tbs-kliniek [kliniek], als sociotherapeut en de laatste jaren ook als activiteitenbegeleider. In die hoedanigheden heeft hij contact gehad met aangeefster, die enige tijd als patiënt in die kliniek heeft verbleven, en was hij betrokken bij haar behandeling. Aangeefster heeft, na een informatief gesprek zeden, aangifte gedaan tegen verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat de seksuele handelingen zoals die oorspronkelijk in de tenlastelegging waren opgenomen, niet ontuchtig waren. Bij die seksuele handelingen speelde misbruik van gezag of vertrouwen of een afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en aangeefster immers geen rol. Ten aanzien van de ter zitting aan de tenlastelegging toegevoegde handelingen heeft de raadsman naar voren gebracht dat daarvoor geen steunbewijs in het dossier is te vinden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal zich allereerst uitlaten over de vraag welke seksuele handelingen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Aangeefster heeft verklaard dat de seksuele omgang tussen haar en verdachte ongeveer drie jaar heeft geduurd, vanaf 2009/2010 tot 2013. In het begin was er eenmaal in de week seksueel contact en later bijna elke dag. Dit gebeurde op meerdere plekken, onder andere in de woning van verdachte, buiten, in een tentje, maar vooral in de kliniek. Er is onder meer sprake geweest van pijpen, neuken, aftrekken en beffen. [2]
Verdachte heeft verklaard dat de verklaring van aangeefster, dat zij seksueel contact hebben gehad in een tent en in de woning van verdachte, klopt. Ook heeft er seksueel contact plaatsgevonden in de kliniek. Van penetratie is nooit sprake geweest, aldus verdachte, wel van aftrekken, strelen, vingeren en intiem zoenen. [3]
De rechtbank overweegt dat aangeefster heeft verklaard dat ook sprake is geweest van geslachtsgemeenschap en orale seks. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de inhoud van het dossier echter niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Aangeefster en verdachte staan op dat punt in hun verklaringen lijnrecht tegenover elkaar. In een dergelijk geval geldt de regel dat de beslissing bij twijfel moet uitvallen in het voordeel van verdachte. Die regel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van aangeefster minder geloof verdient dan dat van verdachte, maar op de omstandigheid dat allereerst moet worden vastgesteld dat die handelingen wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank komt ten aanzien van de penetratie en de orale seks niet tot die slotsom omdat in het dossier niet voldoende van de verklaring van aangeefster onafhankelijke feiten en omstandigheden als steunbewijs aanwezig zijn. Hetgeen verdachte daarover papier heeft gezet (door hem ‘novelle’ genoemd) kan niet als zodanig worden beschouwd en voor het overige bevinden zich enkel
de audituverklaringen in het dossier.
De overige in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank dient zich vervolgens uit te laten over de vraag of sprake is geweest van ontuchtige handelingen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat. In zodanig geval is slechts dan geen sprake van "ontucht plegen", wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
De rechtbank overweegt dat aangeefster ten tijde van de seksuele contacten met verdachte in de instelling verbleef in het kader van de tenuitvoerlegging van een aan haar opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, dat aangeefster niet vrij was om te gaan en staan waar en met wie zij dat wenste, dat verdachte één van de sociotherapeuten van aangeefster was en deel uitmaakte van het behandelteam en aldus verantwoordelijk voor dan wel betrokken was bij het verdere verloop en de duur van de verpleging en de terbeschikkingstelling. Dat maakt dat er in beginsel sprake is geweest van enige vorm van afhankelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft die afhankelijkheid ook een rol gespeeld in de seksuele contacten tussen verdachte en aangeefster. Hoewel verdachte heeft verklaard dat sprake was van een wederzijdse verliefdheid, heeft aangeefster dat ontkend. Verdachte regelde dingen voor haar, zoals verloven, zo heeft zij verklaard. Ze kreeg een voorkeursbehandeling en dat was prettig, aldus aangeefster. [4] De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat sprake geweest van ontucht in de zin van artikel 249, tweede lid, onder 3º, van het Wetboek van Strafrecht.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 maart 2013, telkens in Nederland, terwijl hij toen als sociotherapeut in een TBS-kliniek werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die toen als patiënt of cliënt aan verdachte's hulp en zorg was toevertrouwd, immers heeft verdachte haar vagina betast en één of meer vingers in haar gebracht en die [slachtoffer] zijn penis laten betasten en aftrekken en met die [slachtoffer] getongzoend.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Verdachte zou een meldplicht opgelegd moeten krijgen en daarnaast zouden hem een contactverbod en een beroepsverbod voor de duur van drie jaren moeten worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op het blanco strafblad van verdachte en de omstandigheid dat hij al is ontslagen. Na een jarenlang vlekkeloos dienstverband is een beroepsverbod wel erg verstrekkend, verdachte is immers een goede therapeut geweest.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een patiënt van de tbs-kliniek waar hij werkzaam was. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster die aan zijn hulp en zorg was toevertrouwd. Verdachte wist dat zij in het verleden seksueel misbruikt was. De gevolgen voor aangeefster zijn groot geweest, zo heeft zij in haar schriftelijke slachtofferverklaring aangegeven.
De rechtbank houdt verder rekening met het blanco strafblad van verdachte en met het tijdsverloop.
De reclassering heeft in het advies van 15 augustus 2014 aangegeven dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat. De reclassering spreekt wel zorg uit omdat verdachte nu nog steeds groepswerk doet. Hij kan daarin verkeerde keuzes maken in het hanteren van grenzen in contact. Indien de reclassering een plan van aanpak zou uitvoeren, zou hem verbieden dit werk nog langer te verrichten, de eerste stap zijn. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld een meldplicht en een contactverbod. Ook zou verdachte toestemming moeten geven aan de reclassering om contact te hebben met anderen om het plan van aanpak mogelijk te maken, bijvoorbeeld met hulpverleners van aangeefster en met de werkgever van verdachte. Aan de voorwaarden zou een proeftijd van drie jaren gekoppeld moeten worden. Daarnaast wordt de rechtbank geadviseerd zich te beraden over een beroepsverbod. Mocht de rechtbank hiertoe overgaan, dan wordt geadviseerd dit beroepsverbod dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, ook al omdat zij minder handelingen bewezen heeft geacht dan ten laste zijn gelegd. De rechtbank rekent verdachte de ontucht bijzonder zwaar aan, zeker nu bij hem bekend was dat aangeefster in het verleden slachtoffer is geweest van langdurig seksueel misbruik. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verdachte niet alleen strafrechtelijke grenzen heeft overschreden maar vanuit professioneel oogpunt ook te ver is gegaan in zijn contact met aangeefster door haar mee te nemen naar zijn huis en haar te vertellen over zijn huwelijksproblemen. Zeker iemand met de ervaring van verdachte had beter moeten weten. De rechtbank ziet hierin aanleiding naast de door de reclassering genoemde bijzondere voorwaarden ook een beroepsverbod op te leggen om te voorkomen dat verdachte in de toekomst wederom in een risicovolle situatie terecht komt. De rechtbank zal verdachte dan ook voor drie jaren het recht ontzeggen om als hulpverlener in de (maatschappelijke) zorg te werken. Gelet op de wettelijke bepalingen kan de rechtbank het beroepsverbod niet dadelijk uitvoerbaar verklaren, zoals door de reclassering was geadviseerd; het verbod wordt verdachte niet als bijzondere voorwaarde opgelegd maar als (bijkomende) straf als bedoeld in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht.
7a. De beoordeling van de civiele vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 8.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat, gelet op de wederkerigheid van de relatie tussen verdachte en aangeefster, niet duidelijk is wat de schade is. Om die reden moet aangeefster niet-ontvankelijk worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank dient de vordering te worden toegewezen tot een bedrag van € 4.000,00. De rechtbank overweegt dat uit de vordering en de toelichting daarop voldoende blijkt dat aangeefster in ieder geval tot dit bedrag schade heeft geleden als gevolg van het handelen van verdachte. Voor het meerdere is dit onvoldoende komen vast te staan, nu niet alle door aangeefster beschreven handelingen wettig en overtuigen bewezen zijn.
Voor het overige wordt aangeefster dan ook niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 28, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft
begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven
bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder
punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
twaalf maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
vier maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte vóór het einde van een
proeftijd van twee jarende navolgende algemene dan wel bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
 legt als
algemene voorwaardenop dat:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 legt als
bijzondere voorwaardenop dat:
- verdachte zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering op het bij hem bekende adres/telefoonnummer. Hij moet zich vervolgens melden bij deze instelling zo vaak en zolang de reclassering dit nodig acht;
- het verdachte wordt verboden contact te hebben met aangeefster [slachtoffer], geboren [geboortedatum 2] in [geboorteplaats 2] zonder vooraf overleg met en toestemming van de reclassering;
- verdachte toestemming dient te geven aan de reclassering om contact te hebben met belangrijke anderen om het beschreven plan van aanpak mogelijk te maken. Te denken valt onder andere aan hulpverleners van aangeefster en de werkgever van verdachte, [werkgever];
 geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte daarnaast tot een bijkomende straf, te weten
ontzetting uit het rechttot directe of indirecte uitoefening van een beroep in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg voor de duur van
drie jaren;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij
[slachtoffer]van bedrag van
€ 4.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
31 maart 2013 en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van
[slachtoffer]een bedrag
te betalen van € 4.000,00,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2013 met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal
vijftig dagenhechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gegeven door mr. C. Kleinrensink, voorzitter, mr. D.S.M. Bak en mr. E. Troost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 april 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie, regio Noord- en Oost-Gelderland, district Achterhoek, team Recherche Achterhoek, zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0640-2013113999, gesloten op 2 maart 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 38-42
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina’s 303-306
4.Proces-verbaal van het verhoor van aangeefster bij de rechter-commissaris op 22 januari 2015, pagina 3