ECLI:NL:RBGEL:2015:2436

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
269825
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling en bevoegdheid tot ontvangst van betaling in het kader van cessie

In deze zaak, uitgesproken op 18 maart 2015 door de Rechtbank Gelderland, staat de vraag centraal of V&D B.V. onverschuldigd heeft betaald aan Northern Linen B.V. De kern van de zaak betreft de bevoegdheid van Northern Linen om het bedrag van € 68.191,37 te ontvangen, gezien de eerdere cessie van de vordering aan Svea Finans. V&D had de betaling gedaan op de rekening van IFN Finance, die door More Garments was aangewezen, maar de factuur vermeldde Svea als de partij aan wie betaald moest worden. De rechtbank oordeelt dat Northern Linen niet bevoegd was om de betaling te ontvangen, omdat er geen overeenkomst van cessie tussen Northern Linen en More Garments was gesloten. V&D heeft derhalve onverschuldigd betaald, wat betekent dat zij het bedrag kan terugvorderen. De rechtbank wijst de vordering van V&D toe en veroordeelt Northern Linen tot terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en kosten. De vordering in reconventie van Northern Linen wordt afgewezen, omdat de voorwaarden niet zijn vervuld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken bij cessie en de gevolgen van onterecht ontvangen betalingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/269825 / HA ZA 14-483
Vonnis van 18 maart 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
V&D B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.M.J. Arts te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NORTHERN LINEN B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. V.J.A. Hetterscheidt te Doetinchem.
Partijen zullen hierna V&D en Northern Linen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 november 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
V&D is een groot warenhuis met meerdere vestigingen in Nederland. Northern Linen is een internationale groothandel in textiel. More Garments B.V. (hierna: More Garments) is sinds oktober 2012 een vaste leverancier van V&D.
2.2.
Tussen Northern Linen en More Garments bestond een samenwerkingsverband. Northern Linen en More Garments hebben deze samenwerking in november 2013 willen beëindigen. Daartoe is een overeenkomst opgesteld. Inmiddels heeft Northern Linen More Garments gedagvaard voor rechtbank Amsterdam. In die dagvaarding stelt Northern Linen dat de samenwerking in november 2013 althans ultimo 2013 is geëindigd.
2.3.
Tot eind 2013 heeft More Garments een rekening bij IFN Finance B.V. (hierna: IFN) aangewezen aan V&D als de rekening waarop de facturen moesten worden voldaan. Deze rekening was van Northern Linen
.
2.4.
Op 26 november 2013 heeft V&D kleding besteld bij More Garments. Bij factuur gedateerd 17 januari 2014 heeft More Garments de kleding aan V&D gefactureerd. Het gefactureerde bedrag bedroeg € 68.191,37 na aftrek van een korting voor tijdige betaling. Op de factuur staat vermeld:
More Garments B.V. maakt gebruik van factoring. Het eigendom van de hierbij gefactureerde vordering is overgedragen aan Svea Finans te Amsterdam. Betaling van deze vordering dient plaats te vinden (…) op bankrekening (…) ten name van Svea Finans te Amsterdam (…)
2.5.
Op 5 februari 2014 heeft More Garments V&D bericht dat haar toekomstige handelsvorderingen zijn gecedeerd aan Svea en dat er voortaan aan Svea dient te worden betaald. Op 7 februari is tussen More Garments en Svea een financieringsovereenkomst gesloten welke op 10 februari 2014 is getekend.
2.6.
V&D heeft het door More Garments gefactureerde bedrag op 7 mei 2014 betaald op de rekening van IFN. More Garments heeft zich op het standpunt gesteld dat V&D niet bevrijdend heeft betaald, en heeft V&D gesommeerd de factuur alsnog aan Svea te voldoen.
2.7.
Op 3 juni 2014 heeft V&D Northern Linen verzocht het aan IFN overgemaakte bedrag terug te boeken. Dit verzoek is herhaald en ook heeft V&D Northern Linen meermalen gesommeerd het bedrag terug te boeken. Hieraan is geen gehoor gegeven.
2.8.
Op 19 juni 2014 heeft Northern Linen derdenbeslag gelegd onder V&D ten laste van More Garments voor een bedrag van € 215.000,--. In haar herziene derdenverklaring heeft V&D betoogd dat zij ten tijde van het beslag niets was verschuldigd aan More Garments omdat alle handelsvorderingen van More Garments waren gecedeerd aan Svea.
2.9.
Op 20 juni 2014 heeft V&D het bedrag nogmaals betaald, nu op rekening van Svea.
2.10.
Op 4 en 10 september 2014 heeft V&D conservatoir beslag laten leggen onder onder andere More Garments ten laste van Northern Linen.

3.De vordering in conventie

3.1.
V&D vordert na eisvermeerdering samengevat - veroordeling van Northern Linen tot betaling van € 68.191,37 en buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.456,91, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert V&D veroordeling van Northern Linen tot betaling van de proceskosten, beslagkosten ad € 2.084,36 en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente. De grondslag van de vordering is onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW. Volgens V&D heeft zij simpelweg op de verkeerde, oude, bankrekening betaald.
3.2.
Northern Linen voert verweer. Zij beschouwt de betaling door V&D op de rekening van IFN als bevrijdend.

4.De vordering in voorwaardelijke reconventie

4.1.
Northern Linen vordert in voorwaardelijke reconventie dat de rechtbank voor recht verklaart dat het bedrag ad € 68.191,37 door het op 19 juni 2014 gelegde derdenbeslag is getroffen. De voorwaarden waaronder de vordering is ingesteld zijn dat Northern Linen bij vonnis wordt veroordeeld tot terugbetaling van het gevorderde bedrag én de vordering niet onder de cessie van Svea valt. Tot slot vordert Northern Linen een veroordeling van V&D in de kosten van de procedure.
4.2.
V&D voert gemotiveerd verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat het derdenbeslag geen doel heeft getroffen.

5.De beoordeling

in conventie en voorwaardelijke reconventie

5.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie bespreekt de rechtbank de vorderingen gezamenlijk.
5.2.
V&D stelt dat zij onverschuldigd heeft betaald aan Northern Linen. Northern Linen voert aan dat zij bevoegd was om de betaling te ontvangen omdat de samenwerking tussen haar en More Garments nog voortduurde en de betaling nog onder de lopende relatie viel. Ook voert zij aan dat de factuur niet onder de overeenkomst van cessie tussen More Garments en Svea valt. Northern Linen komt tot de conclusie dat V&D bevrijdend aan haar heeft betaald.
5.3.
Kernvraag is of Northern Linen op het moment van betalen bevoegd was tot ontvangst van het bedrag. Een schuldenaar kan bevrijdend betalen i) aan de schuldeiser zelf, ii) aan iemand die naast of in plaats van de schuldeiser tot ontvangst bevoegd is en iii) aan iemand die onbevoegd is om de betaling te ontvangen. In het laatste geval bevrijdt de betaling slechts in uitzonderingsgevallen.
5.4.
Northern Linen is niet aan te merken als schuldeiser of als bevoegd tot ontvangst van de betaling. Immers, vast staat dat er geen overeenkomst van cessie is gesloten tussen More Garments en Northern Linen. De vordering waar het hier om gaat is dus niet overgedragen aan Northern Linen, zodat zij geen schuldeiser van V&D is geworden. Wel heeft More Garments gedurende enige tijd Northern Linen aangewezen als tot ontvangst van betalingen bevoegde partij. Echter, op de factuur die in het geding is, wijst zij niet Northern Linen maar Svea aan als tot ontvangst van betaling bevoegde partij. Northern Linen heeft betoogd dat de samenwerking met More Garments nog steeds voortduurt en in ieder geval nog voortduurde ten tijde van de betaling. De rechtbank acht dit onaannemelijk gelet op hetgeen Northern Linen in de dagvaarding jegens More Garments heeft gesteld. Maar zelfs al zou er nog sprake zijn (geweest) van een samenwerking, doet dat niet af aan het feit dat More Garments Svea op de desbetreffende factuur heeft aangewezen als de partij waaraan betaald moest worden. Vervolgens heeft Northern Linen betoogd dat de desbetreffende factuur niet onder de overeenkomst van cessie tussen More Garments en Svea valt nu de factuur dateert van voor de overeenkomst van cessie en de overeenkomst van cessie enkel betrekking heeft op: “nader te specificeren (toekomstige) handelsvorderingen van Verkoper [More Garments, toevoeging rechtbank] die nog aan afnemers van Verkoper dienen te worden gefactureerd.” V&D betwist dat de vordering niet zou zijn gecedeerd, maar wat hier ook van zij, feit blijft dat More Garments Svea op de factuur heeft aangewezen als de partij waaraan betaald moest worden. Dit stond haar vrij. Uit het voorgaande volgt dat Northern Linen ten aanzien van de factuur waar het hier om gaat, niet tot ontvangst van de betaling bevoegd was.
5.5.
Vervolgens is de vraag of er sprake is van de in 5.3 onder iii) genoemde situatie. Artikel 6:32 BW bepaalt dat een betaling aan een ander dan de schuldeiser of dan degene die met hem of in zijn plaats bevoegd is haar te ontvangen, de schuldenaar bevrijdt, voor zover degene aan wie betaald moest worden de betaling heeft bekrachtigd of er door is gebaat. Northern Linen heeft betoogd dat More Garments gebaat is door de betaling van V&D aan Northern Linen en dat V&D om die reden bevrijdend heeft betaald.
5.6.
Vast staat dat More Garments de betaling niet heeft bekrachtigd. Dit is ook niet betoogd en volgt genoegzaam uit het feit dat More Garments na de betaling van 7 mei 2014 V&D heeft aangemaand om tot betaling over te gaan. De vraag is dus of More Garments gebaat is geweest door de betaling van 7 mei 2014. Blijkens de Parlementaire Geschiedenis is iemand gebaat door een betaling voor zover het betaalde in zijn vermogen is gevloeid. De stelplicht en bewijslast van het gebaat zijn van More Garments rust op Northern Linen, nu het Northern Linen is die zich op het rechtsgevolg daarvan beroept: de bevrijdende betaling.
5.7.
V&D betwist dat More Garments gebaat is door de betaling. Ter onderbouwing daarvan heeft V&D gewezen op een ter zitting overgelegde schriftelijke aanmaning door More Garments van 4 juni 2014, het feit dat V&D als gevolg van aanhoudende aanmaningen de factuur nogmaals heeft betaald, maar nu aan Svea en de tekst van het beslagrekest waarin Northern Linen verzoekt om verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van More Garments onder V&D. In het beslagrekest staat, voor zover relevant:
More Garments heeft terzake van geleverde kleding aan V&D B.V. te Amsterdam opeisbaar grotere bedragen te vorderen en het is verzoekster bekend dat een bedrag van minimaal euro 68.191,- aan More Garments ter betaling wordt gesteld.
Hieruit volgt volgens V&D dat Northern Linen toen het ontvangen bedrag kennelijk nog niet had verrekend, zodat More Garments op dat moment ook volgens Northern Linen nog niet was gebaat. Northern Linen stelt zich in het beslagrekest immers op het standpunt dat V&D nog geldswaarden onder zich heeft ten behoeve van More Garments en daarmee dat V&D nog niet bevrijdend heeft betaald.
5.8.
De aanmaning van 4 juni 2014 en de tekst in het beslagrekest van 13 juni 2014 duiden erop dat More Garments, ook volgens Northern Linen, niet gebaat is geweest bij de betaling aan Northern Linen. Immers, More Garments voelt zich genoodzaakt V&D nogmaals tot betaling aan te manen en Northern Linen meent dat V&D het voor More Garments bestemde bedrag nog onder zich heeft. Gelet op deze gemotiveerde betwisting had het op de weg van Northern Linen gelegen te stellen waaruit blijkt dat More Garments is gebaat. De enkele stelling dat Northern Linen het ontvangen bedrag heeft verrekend met haar vordering op More Garments is onvoldoende gelet op het feit dat deze verrekening nergens uit blijkt en in ieder geval kennelijk niet is meegenomen in de dagvaarding die zij jegens More Garments heeft uitgebracht én het feit dat zij tot beslaglegging is overgegaan waarbij zij heeft betoogd dat V&D dit bedrag nog onder zich zou hebben. Gelet hierop is de conclusie dat More Garments niet gebaat is bij de betaling door V&D op rekening van Northern Linen. Aan bewijslevering op dit punt komt de rechtbank niet toe.
5.9.
Northern Linen heeft als verweer nog gewezen op het bepaalde in artikel 6:34 BW. Hierin staat dat degene die betaald heeft aan iemand die niet bevoegd was te ontvangen aan de schuldeiser kan tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger van de betaling als schudeiser tot de prestatie gerechtigd was of uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald. De rechtbank laat dit verweer onbesproken nu het V&D ook vrijstond om jegens More Garments / Svea geen beroep te doen op dit artikel.
5.10.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat V&D niet bevrijdend heeft betaald aan Northern Linen. Gesteld noch gebleken is van een rechtsgrond op grond waarvan V&D aan Northern Linen heeft betaald. Nu V&D zonder rechtsgrond een betaling heeft verricht aan Northern Linen, is zij op grond van artikel 6:203 BW gerechtigd het betaalde bedrag van Northern Linen terug te vorderen als onverschuldigd betaald.
5.11.
Northern Linen heeft hier nog tegen aangevoerd dat zij derdenbeslag heeft gelegd onder V&D en dat het bedrag van € 68.191,37 door het beslag is geraakt. Hier komt de rechtbank toe aan de vraag of de vordering van More Garments is gecedeerd aan Svea. Immers, als dat het geval is, hield V&D ten tijde van het derdenbeslag het bedrag niet onder zich voor More Garments maar voor Svea.
5.12.
Northern Linen heeft betwist dat de vordering aan Svea is gecedeerd. Ze wijst erop dat de factuur dateert van voor de overeenkomst van cessie en die overeenkomst alleen spreekt van: “nader te specificeren (toekomstige) handelsvorderingen van Verkoper [More Garments, toevoeging rechtbank] die nog aan afnemers van Verkoper dienen te worden gefactureerd.” V&D heeft betoogd dat de factuur pas na de overeenkomst van cessie aan haar is verzonden en dat de datum – 17 januari 2014 – gekozen is om de betalingstermijn in overeenstemming te brengen met de datum van levering. Deze gang van zaken heeft V&D onderbouwd met verklaringen van zowel More Garments als Svea. Ook heeft V&D erop gewezen dat in de tekst van de overeenkomst het woord “toekomstige” tussen haakjes staat, zodat niet alleen toekomstige handelsvorderingen onder de overeenkomst zijn begrepen maar ook de andere, reeds bestaande, handelsvorderingen.
5.13.
Tegenover deze gemotiveerde stelling van V&D heeft Northern Linen onvoldoende gemotiveerd betwist dat de desbetreffende vordering niet aan Svea gecedeerd zou zijn. Dit geldt temeer nu op de factuur ook is vermeld dat de gefactureerde vordering aan Svea is gecedeerd. Op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat de desbetreffende vordering vóór het moment van betaling rechtsgeldig is gecedeerd aan Svea. Door de overeenkomst van cessie tussen More Garments en Svea is het Svea die vorderingen heeft op V&D. Na de overeenkomst van cessie is V&D niets verschuldigd geraakt aan More Garments. Elke vordering van More Garments op V&D werd immers op de datum van de factuur aan Svea overgedragen. Het onder V&D gelegde derdenbeslag ten laste van More Garments heeft dan ook geen doel getroffen. De vordering tot terugbetaling is daarom toewijsbaar. Ook de wettelijke rente is als niet betwist toewijsbaar.
5.14.
V&D heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
5.15.
V&D vordert Northern Linen te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.190,36 voor verschotten en € 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 894,00).
5.16.
Northern Linen zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van V&D worden begroot op:
- dagvaarding € 81,44
- griffierecht 1.892,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.761,44
5.17.
De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de vordering aan Svea is gecedeerd en daarmee is één van de voorwaarden niet vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
5.18.
Voor een kostenveroordeling in reconventie bestaat gelet op het voorgaande geen grond.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt Northern Linen om aan V&D te betalen een bedrag van € 68.191,37 (achtenzestig duizendéénhonderdéénennegentig euro en zevenendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 7 mei 2014 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt Northern Linen in de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.456,91, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt Northern Linen in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.084,36, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt Northern Linen in de proceskosten, aan de zijde van V&D tot op heden begroot op € 3.761,44, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt Northern Linen in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Northern Linen niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.6.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.7.
verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2015.