ECLI:NL:RBGEL:2015:2336

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
7 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7863
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toevoeging voor rechtsbijstand in verband met zelfstandig beroep of bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het Bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem. Eiser had een toevoeging voor rechtsbijstand aangevraagd in verband met de diefstal van een trailer en de inhoud daarvan. De Raad voor Rechtsbijstand verleende aanvankelijk de toevoeging, maar trok deze later in op basis van de bevindingen dat eiser mogelijk een zelfstandig beroep of bedrijf uitoefende. Eiser heeft tegen deze intrekking beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging terecht heeft ingetrokken. Eiser had onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag voor rechtsbijstand niet betrekking had op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. De rechtbank oordeelde dat de goederen in de trailer, waaronder een groot aantal plastic bloempotten en andere artikelen, niet voor privédoeleinden konden worden gebruikt gezien de aantallen en de aard van de goederen. Eiser's verklaringen over het gebruik van de trailer en de inhoud daarvan waren niet onderbouwd en stonden in tegenspraak met eerdere verklaringen van zijn gemachtigde.

De rechtbank concludeerde dat er geen van de uitzonderingen van toepassing was die in de Wet op de rechtsbijstand zijn opgenomen, en dat het bestreden besluit van de Raad voor Rechtsbijstand de toetsing in rechte kon doorstaan. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/7863

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.C.H. Schrömbges),
en

het Bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2014, verzonden aan eiser op 6 mei 2014, heeft verweerder aan eiser
een toevoeging voor rechtsbijstand verleend.
Bij besluit van 8 mei 2014 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder de toevoeging ingetrokken.
Bij besluit van 23 oktober 2014 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Rutten.

Overwegingen

1. In artikel 12, lid 2, aanhef en sub e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) is bepaald dat rechtsbijstand niet verleend wordt indien het rechtsbelang, waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
1º. voortzetting van het beroep of bedrijf voorzover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of
2º. het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
2. Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb, voor zover hier van belang, kan het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand anders dan op verlangen van de aanvrager de toevoeging intrekken indien deze is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens omtrent de aard of het belang van de zaak.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Op 25 februari 2014 heeft eiser een toevoeging voor rechtsbijstand gevraagd voor het verhalen van schade in verband met het verdwijnen van een trailer met inhoud. Eiser heeft aangifte van diefstal gedaan. In een bij de aanvraag gevoegd proces-verbaal van aangifte van 15 maart 2013 is een lijst met goederen opgenomen die volgens eiser in de trailer lagen. Verweerder heeft naar aanleiding van die aanvraag om aanvullende informatie verzocht omtrent verondersteld bedrijfsmatig handelen in de zin van artikel 12, lid 2, aanhef en sub e, van de Wrb. In een reactie heeft gemachtigde van eiser gesteld dat zowel de trailer als de inhoud van de trailer privéeigendom is. Bij besluit van 2 mei 2014 heeft verweerder de toevoeging verleend.
Blijkens een telefoonnotitie van 6 mei 2014 heeft op die datum een medewerker van verweerder de gemachtigde van eiser gebeld in verband met een andere aanvraag (2EU8436), die betrekking had op een bedrijf dat in februari 2014 ter ziele is gegaan. Volgens de notitie heeft eiser meerdere bedrijven met meerdere rechtsvormen. Uit de notitie valt af te leiden dat in het In het telefoongesprek aan de gemachtigde is aangegeven dat de toevoeging in onderhavige zaak zal worden ingetrokken.
Ter zitting heeft verweerder stukken overgelegd met betrekking tot de toevoegingsaanvraag met kenmerk 2EU8436. Uit deze stukken blijkt dat eiser in die zaak toevoeging had gevraagd in verband met een geschil met de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw. Volgens een bij die stukken gevoegde telefoonnotitie van 6 mei 2014 heeft de gemachtigde verklaard dat eiser meerdere bedrijven heeft en dat die aanvraag betrekking had op een eenmanszaak die in februari 2014 ter ziele is gegaan.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag van eiser betrekking heeft op een zelfstandig beroep of bedrijf. Volgens het aan dit besluit ten grondslag liggende advies van de commissie voor bezwaar wil het enkele feit dat sprake is van ontvreemding van een trailer die privéeigendom is van eiser, nog niet zeggen dat er geen sprake kan zijn van een naar zijn aard zakelijk rechtsbelang. Daarnaast is volgens de commissie geen sprake van een situatie op grond waarvan bij uitzondering een toevoeging kan worden verleend voor een zakelijk geschil.
4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal de rechtbank hierna nader ingaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Eiser voert allereerst aan dat verweerder in strijd handelt met het rechtszekerheidsbeginsel doordat zij in het bestreden besluit niet motiveert waarom kort na het verlenen van de toevoeging deze weer wordt ingetrokken. De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt daartoe allereerst dat sprake is van onjuiste en/of onvolledige gegevens omtrent de aard van de zaak, zoals bedoeld in artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb. Uit de telefoonnotities van 6 mei 2014 blijkt immers dat eiser volgens zijn gemachtigde over meerdere bedrijven beschikte, waaronder een eenmanszaak die nog bestond ten tijde van de (aangifte van) diefstal van de trailer. Eiser en zijn gemachtigde hebben daar bij de aanvraag noch bij de door verweerder gevraagde nadere toelichting melding gemaakt, terwijl deze informatie voor de beslissing op de toevoegingsaanvraag van belang is.
Voorts heeft verweerder binnen een zeer korte termijn nadat hij via de gemachtigde vernam dat eiser meerdere bedrijven had het primaire besluit genomen en blijkt uit een telefoonnotitie van 6 mei 2014 bovendien dat de gemachtigde van eiser reeds op die datum ervan in kennis is gesteld dat de toevoeging zou worden ingetrokken. De gemachtigde heeft immers aangegeven in bezwaar te zullen gaan. Van een schending van het rechtszekerheidsbeginsel is gezien het voorgaande geen sprake.
7. Eiser voert daarnaast aan dat op geen enkele aannemelijke wijze volgt uit de aanvraag voor rechtsbijstand dat deze ziet op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van de verklaringen van de gemachtigde van eiser, bezien in samenhang met het proces-verbaal van aangifte er vanuit mogen gaan dat de trailer en de inhoud daarvan gebruikt werden voor bedrijfsdoeleinden. De lijst met goederen in de trailer zoals opgenomen in het proces-verbaal bevat onder meer: 5000 plastic bloempotten, 20 electromotors, 500 binnenbanden, 300 paar rubber laarzen en 5 dozen merkkleding van Tommy Hilfiger. Een niet-bedrijfsmatig gebruik van dergelijke goederen ligt zeker met deze aantallen niet voor de hand. Herhaaldelijk heeft verweerder verzocht om aanvullende informatie omtrent de bestemming van de trailer en de inhoud van de trailer, waarna eiser telkens heeft volstaan met de opmerking dat. zowel de trailer als de inhoud van de trailer privéeigendom is. Ter zitting heeft eiser nog een nadere toelichting gegeven, welke er op neer komt dat hij ten tijde van belang geen bedrijven had en dat hij de inhoud van de trailer wilde gebruiken voor privédoeleinden. De rechtbank is echter van oordeel dat daarmee onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de trailer en de inhoud van de trailer voor privédoeleinden werden gebruikt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser zijn verklaring op geen enkele wijze heeft onderbouwd en dat de verklaring van eiser dat hij ten tijde van belang geen (actief) bedrijf had in tegenspraak is met de verklaring die van zijn gemachtigde is opgetekend in de telefoonnotities van 6 mei 2014. Het betoog van eiser faalt derhalve.
9. Gelet op het voorgaande, en nu niet in geschil is dat geen van de in artikel 12, tweede lid, van de Wrb genoemde uitzonderingen zich hier voordoet, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit de toetsing in rechte kan doorstaan.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding of veroordeling van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in tegenwoordigheid van K. Notenboom, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.