uitspraak van de meervoudige kamer van
De Stichting Veiliger Zaltbommel, te Zaltbommel, eiseres
(gemachtigde: mr. J.E. Dijk),
het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland te Tiel, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Sachem Europe B.V. te Zaltbommel (gemachtigde: mr. H.M.F.F. Verbeet).
Bij besluit van 18 april 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan derde-partij een watervergunning verleend voor het voortzetten van een bestaande grondwateronttrekking ten behoeve van een grond- en bodemsanering op haar bedrijfsterrein.
Bij besluit van 18 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 23 juni 2014 een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft op 23 juli 2014 een inhoudelijke reactie ingediend op het beroep van eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2015. Namens eiseres is verschenen haar gemachtigde. Tevens waren ter zitting diverse leden aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door ing. F.A. Remmerswaal en mr. J.T.G.M. van Dinther. Namens derde-partij is verschenen haar gemachtigde, alsmede [namen].
1. Derde-partij heeft betoogd dat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt, daar zij niet rechtstreeks wordt geraakt in de belangen die zij krachtens haar statuten behartigt en haar feitelijke werkzaamheden louter verband houden met het voorbereiden en voeren van gerechtelijke procedures met als doel de verplaatsing van Sachem B.V. Voorts heeft derde-partij ter zitting aangevoerd dat de werkzaamheden van eiseres in territoriaal opzicht te ruim zijn om haar als belanghebbende bij het bestreden besluit te kunnen aanmerken.
2. Blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten stelt eiseres zich tot doel het bevorderen van een veilig en gezond leefklimaat voor de bewoners van Zaltbommel en omgeving, het bevorderen, het behoud, het herstel en het optimaal beheer van de natuur, milieu en landschap in Zaltbommel en omgeving en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn in de ruimste zin des woords. Ingevolge het tweede artikellid tracht eiseres haar doel te realiseren door onder meer te anticiperen op mogelijke problemen, calamiteiten en situaties nadelig voor een veilig en gezond leefklimaat voor de bewoners of nadelig voor natuur, milieu en landschap in en om haar gemeente.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn voornoemde doelstellingen in functioneel opzicht begrensd. Deze begrenzing maakt de doelstellingen niet dermate veelomvattend, dat zij onvoldoende onderscheidend zijn om aan te kunnen nemen dat het belang van eiseres rechtsreeks bij het bestreden besluiten is betrokken. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat bij de besluitvorming milieuaspecten zijn betrokken, zodat het bestreden besluit rechtstreeks onder de reikwijdte van de statutaire doelstellingen van eiseres is te scharen. Daarnaast bestaan de feitelijke werkzaamheden van eiseres niet louter uit het voorbereiden c.q. voeren van gerechtelijke procedures met het oog op de verplaatsing van Sachem B.V., zoals door derde-partij is betoogd, maar heeft zij volgens haar website en de ter zitting gegeven toelichting ook een informatietaak. Ook in territoriaal opzicht zijn de doestellingen van eiseres voldoende afgebakend, temeer nu de onderneming van derde-partij is gevestigd in Zaltbommel zelf zodat de reikwijdte van het begrip ‘omgeving’, als genoemd in de statuten van eisers, geen bespreking behoeft.
4. Gelet op het bovenstaande moet eiseres als belanghebbende in voormelde zin worden aangemerkt en kan zij in haar beroep worden ontvangen.
5. Bij de verdere beoordeling van het beroep gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Derde-partij is een chemische productieonderneming die ruim 35 jaar is gevestigd op het Van Voordenpark 15 te Zaltbommel. De grond en het grondwater op de locatie zijn verontreinigd met voornamelijk benzeen. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: G.S.) heeft bij besluit van 23 juni 2005, onder voorwaarden, ingestemd met het door derde-partij ingediende saneringsplan. Bij besluit van 17 augustus 2005 is namens G.S. vergunning verleend aan derde-partij voor het onttrekken van 1.854.000 m3 grondwater per jaar ten behoeve van grondwatersanering op haar terrein voor een periode van zes jaar of zoveel langer als nodig is om te voldoen aan het saneringsdoel van het grondwater in het eerste watervoerend pakket. Deze fase van de grondwatersanering is in juli 2013 beëindigd en daarmee is voornoemde vergunning van G.S. komen te vervallen.
Op 18 februari 2013 heeft derde-partij een verzoek ingediend voor het voortzetten van de bestaande grondwateronttrekking ten behoeve van grondwatersanering voor een periode van tien jaar. De aanvraag behelst een grondwateronttrekking van 1.800.000 m3 per jaar (waarvan 30.000 m3 ter plaatse van het Technicum), die in tien jaar wordt afgebouwd tot 30.000 m3/jaar. Na tien jaar wordt de onttrekking van 30.000 m3 water per jaar voor onbepaalde tijd voortgezet ten behoeve van de koelwatervoorziening van het Technicum. Bij besluit van 18 april 2013 heeft verweerder, in overleg met G.S., de gevraagde vergunning verleend onder de daarin genoemde voorschriften.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres deels gegrond verklaard en is het besluit in primo in zoverre herroepen dat de onttrekking van grondwater ten behoeve van de grondwatersanering, inclusief de onttrekking bij het Technicum, dient te worden beëindigd nadat is vastgesteld dat de grondwatersanering is voltooid en conform het besluit in ieder geval binnen tien jaar.
6. Aan het in bezwaar gehandhaafde gedeelte van het primaire besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie van 26 september 2013 hieromtrent, voor zover thans van belang, het volgende ten grondslag gelegd. De aanvraag is gedaan in verband met het in stand houden van de grondwateronttrekking ter ondersteuning van een lopende grondwatersanering. Het besluit is bevoegd genomen. Het betreft weliswaar een grondwateronttrekking van meer dan 150.000 m3 per jaar, echter dit is ten behoeve van de grondwatersanering en niet ten behoeve van een industriële toepassing. Voor grondwatersanering is op grond van het Grondwaterbeleidsplan Waterschap Rivierenland 2011-2014 (hierna: Grondwaterbeleidsplan) het waterschap het bevoegd gezag. De keuze voor scenario 2, waarbij de bestaande onttrekking wordt voortgezet en de grondwateronttrekking voor koelwater in stand wordt gehouden, is deugdelijk onderbouwd. Ook het standpunt dat het Evaluatieverslag betreffende de eerste periode van de grondwatersanering van 5 augustus 2013 geen nieuwe relevante informatie bevat, is afdoende gemotiveerd. Voorts is in de brief van 1 augustus 2013, waarin een toelichting is gegeven op het besluit van 18 april 2013, uitvoerig ingegaan op de relevante toetsingscriteria. Tot slot heeft een zorgvuldige en inzichtelijke belangenafweging plaatsgevonden.
7. Ten eerste heeft eiseres betoogd dat op grond van artikel 6.4, eerste lid, onder a, van de Waterwet G.S. het bevoegde vergunningverlenende orgaan is, daar de aanvraag van eiseres betrekking heeft op een (grootschalige) industriële grondwateronttrekking. Derhalve is het bestreden besluit, evenals het primaire besluit, onbevoegd genomen. Voorts stelt eiseres dat verweerder ook op grond van artikel 6.17, eerste lid, van de Waterwet niet bevoegd was tot vergunningverlening over te gaan.
8. Ingevolge artikel 6.4, eerste lid, onder a, van de Waterwet is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van gedeputeerde staten grondwater te onttrekken of water te infiltreren:
a. ten behoeve van industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt;
Artikel 6.17, eerste lid, van de Waterwet bepaalt dat indien een aanvraag om vergunning betrekking heeft op een handeling of samenstel van handelingen ten aanzien waarvan meer dan één bestuursorgaan bevoegd is, de aanvraag in behandeling wordt genomen en daarop wordt beslist door het bestuursorgaan van het hoogste gezag. Ontbreekt een hoogste gezag, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen en wordt daarop beslist door het bestuursorgaan op wiens grondgebied de handeling of het samenstel van handelingen in hoofdzaak wordt verricht.
9. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar artikel 6.4 van de Waterwet en het Grondwaterbeleidsplan op het standpunt gesteld dat G.S. niet bevoegd is omdat de aanvraag van eiseres primair betrekking heeft op een grondwateronttrekking ten behoeve van een grondwatersanering. Derhalve is verweerder bevoegd. Volgens verweerder wordt met de term ‘industriële toepassing’ gedoeld op grondwater dat gebruikt wordt in het bedrijfs- en productieproces, bijvoorbeeld koelwater. Grondwateronttrekkingen in het kader van bijvoorbeeld ontwatering of bodemsanering vallen hier buiten, ook al vinden ze plaats binnen een inrichting in de zin van artikel 1.21 van de Wet milieubeheer. Dat het beschikbaar komende grondwater na de sanering wordt aangewend als koelwater doet hieraan niet af, aldus verweerder. Voorts heeft verweerder benadrukt dat de onderliggende besluitvorming in overleg met G.S. tot stand is gekomen.
10. Vast staat dat de aanvraag van eiseres ziet op een te onttrekken hoeveelheid grondwater van meer dan 150.000 m3 per jaar. Nu uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting volgt dat deze grondwateronttrekking primair plaatsvindt ten behoeve van (een bestaande) bodem- en grondwatersanering, faalt het betoog van eiseres dat sprake is van een industriële toepassing als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder a, van de Waterwet. Dat derde-partij het onttrokken grondwater na zuivering aanwendt als koelwater doet voor de bevoegdheid van het Waterschap niet terzake, nu de vergunning immers is aangevraagd voor saneringsdoeleinden en het onttrokken grondwater ook daadwerkelijk daarvoor wordt aangewend. Gezien het voorgaande wordt eiseres niet gevolgd in haar betoog dat verweerder op grond van artikel 6.4, eerste lid, onder a, van de Waterwet niet bevoegd was tot vergunningverlening over te gaan/dat het bestreden besluit onbevoegdelijk is genomen.
11. Ook in artikel 6.17, eerste lid, van de Waterwet ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verweerder niet bevoegd was te beslissen over verlening van de verzochte watervergunning, niet is gebleken dat sprake is van overlappend beheer of van samenloop van bevoegdheden in de hier bedoelde zin.
12. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit bevoegd is genomen. In het hiernavolgende zal dan ook worden overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
13. Anders dan eiseres heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het advies van de commissie van 26 september 2013 integraal aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd en maakt dit advies ook voor zover het niet de gegrondverklaarde bezwaren betreft deel uit van de motivering van het bestreden besluit.
14. Eiseres heeft aangevoerd dat de vergunningverlening niet past binnen het Waterplan Gelderland 2010-2015 en voorts strijdig is met de Keur Waterschap Rivierenland 2009 (hierna: de Keur) alsook de Beleidsregels Keur Waterschap Rivierenland 2009 (hierna: de Beleidsregels).
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover eiseres zich hierbij beroept op bepalingen die uitsluitend betrekking hebben op industriële onttrekkingen, verweerder deze terecht buiten beschouwing heeft gelaten, nu hierboven reeds is overwogen dat van industriële onttrekkingen in casu geen sprake is. Voor het overige heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt aan welke criteria zij de aanvraag heeft getoetst en welke belangen zij daarbij heeft afgewogen. Van strijd met de hierboven genoemde regelgeving is de rechtbank niet gebleken.
15. Tevens heeft eiseres in dit kader naar voren gebracht dat in het bestreden besluit geen zichtbare toetsing heeft plaatsgevonden aan de gevolgen van de grondwateronttrekkingen, beschouwd vanuit het integrale watersysteem. Ook blijkt volgens haar niet dat verweerder in het vooroverleg een actieve rol heeft gehad. Evenmin is uit de besluitvorming op te maken dat sprake is van een zo doelmatig en duurzaam mogelijke onttrekking, aldus eiseres. Het bestreden besluit ontbeert een zorgvuldige afweging van saneringstechnieken waarbij het belang van minimale onttrekking is meegenomen. In de door verweerder bijgevoegde rapportages is met name onderzoek gedaan naar de effecten van scenario 2, een duidelijk onderzoek naar het verschil in effecten tussen scenario 1 en 2 ontbreekt, evenals een deugdelijke onderbouwing van het standpunt dat scenario 1 minder effectief zou zijn dan scenario 2. Voorts heeft eiseres zelf onderzoek verricht naar geschikte alternatieve saneringstechnieken, in casu de PuriSoil-technologie van Terreco, en blijkt uit het bestreden besluit niet dat deze methode, waarbij geen grondwater wordt onttrokken, is betrokken bij de besluitvorming.
16. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
17. Uit paragraaf 5.17 van de Beleidsregels volgt, voor zover thans van belang, dat grondwateronttrekkingen zo doelmatig en duurzaam mogelijk en met de laagst mogelijke hoeveelheid te onttrekken grondwater worden uitgevoerd. De criteria hiervoor zijn afhankelijk van het doel van de onttrekking. Voor grond- en grondwatersanering geldt dat een grondwateronttrekking moet voldoen aan de algemene zorgplicht van de Wet bodembe-scherming. Er moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden van saneringstechnieken waarbij het belang van een minimale onttrekking evenredig wordt meegenomen.
18. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming betrokken dat de aan derde-partij verleende watervergunning verband houdt met een bestaande grondwateronttrekking in het kader van een langdurige sanering, die reeds jaren geleden is goedgekeurd door G.S. en waarvan de eerste fase in 2013 is afgerond. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat G.S. recentelijk heeft ingestemd met het gewijzigde saneringsplan van derde-partij. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat scenario 1 serieus in beeld is geweest, maar dat in nauw overleg met G.S. (zie de brief van 29 augustus 2013) en mede op basis van de in opdracht van derde-partij door Royal Haskoning DHV opgestelde deskundigenrapporten van onder meer 7 augustus 2012 en 7 februari 2013 is gekozen voor de voordelen van scenario 2 (variant 2b in de notitie koelwateronttrekking en 2e fase sanering van 7 augustus 2012). Volgens deze methode wordt de bestaande saneringsonttrekking onder de deklaag stopgezet. Er vindt stimulering van natuurlijke afbraak van benzeen plaats door het via filters toedienen van extra sulfaat en door de onttrekking van koelwater op 60 meter diepte te continueren, hetgeen resulteert in een effectieve en duurzame sanering. Op het moment dat de onttrekkingen worden afgerond, zal het biologisch afbraakproces namelijk via de biologische filters in de grond zelfstandig doorgaan en wordt de kans verkleind dat moet worden teruggevallen op eeuwigdurende beheersing van de verontreiniging, zodat een stabiele eindsituatie wordt bereikt. Ook wordt met deze aanpak voorkomen dat verontreinigd water buiten het bedrijfsterrein stroomt en wordt ervaring opgedaan met een anaerobe afbraak van benzeen.
Bij scenario 1 (variant 2a in voormelde notitie), waarbij geen koelwateronttrekking plaatsvindt, kan de verontreiniging zich wel verspreiden en wordt de verontreiniging langzamer afgebroken. Gelet hierop heeft verweerder de voordelen van scenario 2 zwaarder laten wegen dan het belang van een minimale wateronttrekking als bedoeld in zijn beleid. Voorts heeft verweerder erop gewezen dat in het door Royal Haskoning DHV opgestelde rapport Evaluatieverslag periode 1 van 5 augustus 2013, dat eerst in de bezwaarfase gereed was, de doelmatigheid van scenario 2 wordt bevestigd. Ter zitting heeft derde-partij uitgelegd dat zij de verschillende saneringstechnieken reeds bij aanvang van de eerste saneringsfase uitvoerig heeft onderzocht en dat toen onder meer naar voren is gekomen dat de saneringsmethode van scenario 1 niet tot het gewenste resultaat leidt, welk standpunt gehandhaafd is. Om die reden is scenario 1 in het kader van de onderhavige aanvraag slechts summier aan bod gekomen in de door haar overgelegde rapportages, aldus derde-partij.
Verweerder bestrijdt dat hij geen actieve rol heeft gehad in het voortraject, maar heeft ter zitting erkend dat hij zijn bijdrage niet met stukken kan onderbouwen, nu de gevoerde gesprekken niet zijn vastgelegd en hiervoor destijds in zijn optiek ook geen aanleiding bestond, aangezien eiseres toen nog niet bij de besluitvorming was betrokken.
Gezien het verhandelde ter zitting en in aanmerking genomen dat eiseres geen deskundig tegenadvies heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat het bestreden besluit geen inzicht verschaft in de verschillen tussen scenario 1 en scenario 2 niet de conclusie rechtvaardigt dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met hetgeen zij ter zitting heeft aangevoerd voldoende onderbouwd dat de verschillende scenario’s op een zorgvuldige wijze tegen elkaar zijn afgewogen en dat een weloverwogen keuze is gemaakt voor scenario 2. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat het thans niet gaat om een nieuw aan te vangen grondwatersanering, maar om een voortzetting van de sanering die al in 2005 is aangevangen, waarbij voor aanvang van de eerste saneringsfase reeds onderzoek heeft plaatsgevonden naar de meest geschikte saneringsmethode.
19. Daarnaast heeft eiseres ter zitting naar voren gebracht dat de maximale grondwateronttrekking die door verweerder is vergund, ruimer is dan door derde-partij is gevraagd. In deel I van het primaire besluit staat namelijk dat de aanvraag van derde-partij betrekking heeft op een grondwateronttrekking met een hoeveelheid van 1.600.000 m3 per jaar in de eerste vijf jaar en 1.000.000 m3 per jaar in de volgende vijf jaar zodat in tien jaar tijd 13.000.000 m3 grondwater wordt onttrokken, terwijl op grond van de voorschriften in deel II onder punt 2.2 van datzelfde besluit tijdens de tienjarige looptijd van de vergunning in totaal maximaal 14.500.000 m3 grondwater mag worden onttrokken ten behoeve van grondwatersanering.
Dat de maximale hoeveelheid te onttrekken grondwater krachtens laatstgenoemd voorschrift, naar door verweerder ter zitting is toegegeven, abusievelijk ruimer is bemeten, vormt naar het oordeel van de rechtbank geen grond om het besluit te vernietigen, nu verweerder heeft aangegeven het verloop van het saneringsproces te monitoren en indien nodig bij te sturen.
20. Ten aanzien van de beroepsgrond dat aan de verleende vergunning ten onrechte geen voorschrift is verbonden waarin is vastgelegd dat uitsluitend grondwater als koelwater mag worden aangewend dat eerst ten behoeve van de sanering is opgepompt, overweegt de rechtbank als volgt. In deel II van het primaire besluit is in voorschrift 2.1 bepaald dat de vergunning geldig is tot uiterlijk 1 juli 2023 voor wat betreft de onttrekking ten behoeve van de grondwatersanering. In het bestreden besluit is dit voorschrift gehandhaafd. Naar het oordeel van de rechtbank valt uit deze voorwaarde af te leiden dat de verleende vergunning geen ruimte biedt om grondwater te onttrekken ten behoeve van andere toepassingen dan sanering. Daarnaast is in het bestreden besluit - anders dan in het primaire besluit - expliciet opgenomen dat de onttrekking van grondwater ten behoeve van de grondwatersanering dient te worden beëindigd nadat is vastgesteld dat de grondwatersanering is voltooid en ten minste binnen tien jaar. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat uit de verleende vergunning, gelezen in onderlinge samenhang met de daaraan verbonden voorschriften, voldoende blijkt dat het grondwater uitsluitend mag worden onttrokken ten behoeve van saneringsdoeleinden. De beroepsgrond slaagt niet.
21. Inzake de door eiseres aangedragen saneringstechniek PuriSoil, als alternatief voor de methode van scenario 2, heeft derde-partij ter zitting aangegeven dat deze optie reeds in 2002 danwel 2003 is onderzocht en toen ongeschikt is bevonden. Bij brief van 4 juni 2014 heeft het door derde-partij ingeschakelde bureau KWA Bedrijfsadviseurs (hierna: KWA) deze conclusie bevestigd. Eisers hebben op 12 januari 2015 een e-mailbericht van Terreco van 9 januari 2015 overgelegd waarin kort gereageerd wordt op de brief van KWA. Derde-partij heeft naar van de reactie van Terreco ter zitting nog een e-mailbericht van KWA van 15 januari 2015 overgelegd, waarin nogmaals uiteen wordt gezet waarom de PuriSoil-methode geen adequaat alternatief is voor derde-partij vanwege de hoge grondwaterstand op haar terrein en omdat de deklaag van de verontreinigde grond onder meer uit zware klei bestaat en deze techniek zich juist leent voor zandige lagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres ter zitting afdoende op deze reactie van KWA kunnen reageren. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat derde-partij de geschiktheid van de PuriSoil-methode voor de onderhavige grondwatersanering op voldoende wijze heeft onderzocht en afdoende gemotiveerd heeft waarom deze methode niet geschikt is bevonden. In hetgeen eiseres hieromtrent heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
22. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om nader technisch advies in te winnen bij de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening, zoals door eiseres is verzocht.
23. Nu verweerder het primaire besluit deels heeft herroepen, heeft verweerder ten onrechte geen vergoeding van de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte proceskosten toegekend aan eiseres, zoals verweerder in beroep ook heeft erkend. Derhalve komt het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het onthouden van vergoeding van voormelde kosten, voor vernietiging in aanmerking. Nu verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dit gebrek nog niet te hebben hersteld, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank stelt de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar vast op
€ 980 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting) met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1.
24. Gezien het voorgaande, verklaart de rechtbank het beroep gegrond en bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
25. De rechtbank acht voorts termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 18 februari 2014, voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de in bezwaar redelijkerwijs gemaakte kosten;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de door eiseres gemaakte kosten in bezwaar en beroep ad € 1.960;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Linde, voorzitter, mr. G.W.B. Heijmans en
mr. R.J.B. Schutgens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.