ECLI:NL:RBGEL:2015:2297

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 maart 2015
Publicatiedatum
3 april 2015
Zaaknummer
280126
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis in een huurkwestie met betrekking tot een beschermingsbewind

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Talis en Almass Bewinvoering B.V. De zaak betreft een huurkwestie waarbij de huurder, onder bewind gesteld, een voorlopige voorziening had aangevraagd na een ontruimingsvonnis dat bij verstek was gewezen. De huurder had in januari 2015 een voorlopige voorziening ex art. 287b Faillissementswet verkregen, die de ontruiming voorlopig verbood. De verhuurder, Talis, stelde dat de huur voor maart 2015 te laat was betaald, en gaf de deurwaarder opdracht om het ontruimingsvonnis uit te voeren. De beschermingsbewindvoerder betwistte dit en stelde dat de betaling op 6 maart 2015 betrekking had op de huur voor april 2015, terwijl de huur voor maart al op 30 januari 2015 was voldaan.

De rechtbank oordeelde dat de betalingen van de huurder correct waren en dat de voorwaarde waaronder het verstekvonnis was geschorst, was nageleefd. De rechtbank concludeerde dat het verstekvonnis niet ten uitvoer kon worden gelegd zolang de voorlopige voorziening ex art. 287b van kracht was. Talis werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van correcte toerekening van huurbetalingen en de bescherming van huurders onder bewind.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/280126 / KG ZA 15-122
Vonnis in kort geding van 24 maart 2015
in de zaak van
de stichting
STICHTING TALIS,
gevestigd te Nijmegen,
procederend in persoon
eiseres,
tegen
de besloten vennootschap
ALMASS BEWINVOERING B.V.,gevestigd en kantoorhoudende te Afferden, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over
[Onderbewindgestelde]
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.A.J.L. van Elk de Freese te Cuijk.
toevoeging aangevraagd
Partijen zullen hierna Talis, de beschermingsbewindvoerder en [Onderbewindgestelde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • proces-verbaal van de executerende deurwaarder ingevolge artikel 438 lid 4 Rv. d.d. 12 maart 2014
  • de mondelinge behandeling d.d. 19 maart 2015
  • de pleitnota van Talis
  • de pleitnota van de beschermingsbewindvoerder
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[Onderbewindgestelde] huurt van Talis een woning aan [straat, nummer en woonplaats].
2.2.
[Onderbewindgestelde] is op 23 mei 2014 door de kantonrechter te Zutphen onder beschermingsbewind gesteld. Dit in verband met de schulden van [Onderbewindgestelde].
2.3.
Bij verstekvonnis van 26 september 2014 heeft de kantonrechter te Nijmegen – kort samengevat – de huurovereenkomst ontbonden, de ontruiming van de woning door [Onderbewindgestelde] gelast en is [Onderbewindgestelde] veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en lopende termijnen, vermeerderd met rente en kosten.
2.4.
De ontruiming is aanvankelijk op 5 december 2014 door Talis aangezegd tegen 23 december 2014.
2.5.
Op 18 december 2014 heeft [Onderbewindgestelde] een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (art. 284 Faillissementswet) ingediend. [Onderbewindgestelde] heeft daarbij verzocht om een voorlopige voorziening ex art. 287b Faillissementswet. Deze rechtbank heeft dat verzoek bij beschikking van19 december 2014 ingewilligd in die zin dat de aangezegde ontruiming voorlopig werd verboden en voorts bepaald dat het 287b-verzoek ter zitting van 19 januari 2015 zou worden behandeld. Op 19 januari 2015 is dat verzoek inderdaad behandeld waarbij zowel [Onderbewindgestelde], de beschermingsbewindvoerder, Talis als schuldhulpverleners van PLANgroep zijn gehoord.
2.6.
De rechtbank heeft bij vonnis van dezelfde dag (19 januari 2015) de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 26 september 2014 geschorst voor de duur van maximaal zes maanden. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat die voorziening slechts geldt onder de voorwaarde dat de periodiek verschuldigde huur tijdig wordt voldaan.
2.7.
Op of omstreeks 27 januari 2015 heeft [Onderbewindgestelde], althans de beschermingsbewindvoerder, een bedrag van € 564,04 betaald aan Talis, met als omschrijving ‘Januarii/Huur’. Deze betaling is op 28 januari 2015 door Talis ontvangen. Op 30 januari 2015 volgt een zelfde betaling – ontvangen door Talis op 2 februari 2015 - met als omschrijving ‘Februari/Huur 4000.0000.0001.3248’ en op 6 maart 2015 een zelfde betaling met als omschrijving ‘Maart 1000.0000.0003.2402’. Deze betaling is op talis op dezelfde dag, 6 maart 2015, ontvangen. Hierna wordt uitgegaan van de betaaldata 27 en 30 januari 2015 en 6 maart 2015.
2.8.
In 2014 zijn, vanaf juli, de volgende huurbetalingen (aan Talis) gedaan door de beschermingsbewindvoerder: 24 juli, 26 augustus, 26 september, 24 oktober, 25 november en 23 december.
2.9.
Op 6 maart 2015 heeft Talis de deurwaarder (Janssen&Janssen) verzocht de gerechtelijke ontruiming van de woning van [Onderbewindgestelde] aan te zeggen omdat de huurpenningen voor de maand maart 2015, volgens Talis, tot op dat moment niet waren voldaan. De deurwaarder heeft daarop de ontruiming ingepland en aangekondigd tegen vrijdag 13 maart 2015 om 09.00 uur.
2.10.
De bewindvoerder heeft vervolgens de deurwaarder verzocht om van de ontruiming af te zien omdat de betalingsverplichtingen correct zijn nagekomen en gedreigd een tuchtrechtelijke klacht tegen hem, de deurwaarder, in te dienen indien tot ontruiming zou worden overgegaan. Anderzijds heeft Talis de deurwaarder te kennen gegeven dat het niet-uitvoeren van de gerechtelijke ontruiming klachtwaardig handelen zou opleveren. De deurwaarder heeft geconcludeerd dat hij op een bezwaar in de zin van art. 438 lid 4 Rv is gestuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt en heeft zich daarom, met overlegging van een proces-verbaal d.d. 12 maart 2015 gewend tot de voorzieningenrechter.
2.11.
De ontruiming van de huurwoning van [Onderbewindgestelde] is thans aangezegd en ingepland voor 27 maart 2014.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
Het bezwaar dat is gerezen en de vraag die daaruit voortvloeit is, of is voldaan aan de voorwaarde waaronder de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis is geschorst.
3.2.
Talis stelt dat [Onderbewindgestelde] die voorwaarde niet is nagekomen omdat de betalingen van 27 en 30 januari 2015 zien, zoal bij de betaling zelf aangegeven, op de huur van respectievelijk januari 2015 en februari 2015. De betaling van 6 maart 2015 ziet daarom, dit is ook bij de betaling aangegeven, op de over die maand verschuldigde huur. De huur dient echter voor de eerste van die maand had moeten worden voldaan. Daarmee is niet voldaan aan de voorwaarde waaronder de voorziening ex art. 287b is gegeven. Talis stelt dat zij daarom tot executie van het verstekvonnis kan overgaan.
3.3.
De rechtbank overweegt, voorlopig oordelend, als volgt. Er is sprake van een bezwaar ter zake de executie van het tussen Talis en [Onderbewindgestelde] gewezen verstekvonnis van 26 september 2014 (nader: het verstekvonnis) dat een onverwijlde voorziening in kort geding nodig maakt.
3.4.
In het vonnis van 19 januari 2015 staat dat voldoende is aangetoond ‘dat de huurtermijnen vanaf augustus 2014 steeds zijn voldaan’. Daaruit kan slechts worden afgeleid dat de huur over januari 2015 ook was voldaan, ergo dat de betaling op of omstreeks 23 december 2014 zag op de huur over de maand januari 2014 en dus dat de betaling van juli 2014 zag op de maand augustus. Dat deze uitleg juist is, blijkt daaruit dat in genoemd vonnis tevens staat dat er vanaf juli 2014 maandelijks huur is betaald. Indien de betaling in de maand juli 2014 volgens de rechtbank had gezien op de maand juli zelf, zoals uit de stellingen van Talis moet worden afgeleid, dan had de overweging moeten zijn dat vanaf juli 2014 tot december 2014 steeds huur was voldaan, en dat staat er niet. Dat de geciteerde overweging in het vonnis van 19 januari 2015 in voornoemde zin moet worden opgevat wordt daarin bevestigd dat partijen ter zitting beiden hebben verklaard dat over de toerekeningen van de maandelijkse betalingen op- de zitting van 19 januari 2015 is gedebatteerd. Van een terloopse of terloops geformuleerde overweging kan dus geen sprake zijn. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de betalingen van 27 januari, 30 januari en 6 maart 2015 moeten worden toegerekend aan de over de maanden februari, maart en april 2015 verschuldigde huur. Dat de omschrijving bij de huurbetalingen een andere is, maakt dit vooralsnog niet anders. De door de bewindvoerder geschetste gang van zaken, kort inhoudende dat een administratief medewerkster naar aanleiding van de zitting van 19 januari 2015 opdracht kreeg om bij de huurbetalingen de maand te vermelden en zich daarbij heeft vergist is niet onwaarschijnlijk.
3.5.
De conclusie is dat het bezwaar ongegrond is en dat het verstekvonnis niet kan worden tenuitvoergelegd zolang de voorlopige voorziening ex art. 287b geldt. De rechtbank tekent daarbij aan dat, hoewel dit niet uitdrukkelijk in het vonnis van 19 januari 2015 staat, de termijn van zes maanden geacht moet worden te zijn gaan lopen met de beschikking van 19 december 2014. Uit de tekst van art. 287b Fw blijkt immers dat de duur van de voorlopige voorziening wettelijke is begrensd op zes maanden.
3.6.
Talis is in deze procedure als in het ongelijk gestelde partij te beschouwen en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart het bezwaar, vermeld onder 3.1. ongegrond;
4.2.
bepaalt dat het verstekvonnis van 26 september 2014 niet ten uitvoer kan worden gelegd zolang de voorlopige voorziening ex art. 287b geldt (6 maanden na 19 december 2015);
4.3.
veroordeelt Talis in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van de beschermingsbewindvoerder begroot op € 78,00 aan griffierecht en € 452,00 aan salaris voor de gemachtigde;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2015.