ECLI:NL:RBGEL:2015:2178

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
05/820626-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit in Zeddam

Op 31 maart 2015 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 33-jarige man die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van een groot aantal hennepplanten en diefstal van elektriciteit. De verdachte was op 6 februari 2014 in Zeddam, gemeente Montferland, betrapt met ongeveer 648 hennepplanten in een woning. De elektriciteit voor de hennepkwekerij werd illegaal afgenomen, wat leidde tot de beschuldiging van diefstal van stroom van Liander N.V. Tijdens de rechtszaak op 17 maart 2015 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van deze misdrijven. De verdediging voerde aan dat de verdachte slechts de woning had gehuurd en niet actief betrokken was bij de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk een actieve rol had gespeeld in het opzetten van de kwekerij en het illegaal afnemen van elektriciteit. De rechtbank volgde de eis van de officier van justitie en veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, onder voorwaarden van behandeling voor psychische en financiële problemen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/820626-14
Datum uitspraak : 31 maart 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag], wonende te [adres 1],
raadsman : R.A.C. Frijns, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 17 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegestane wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij op 6 februari 2014 te Zeddam in de gemeente Montferland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres 2]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 530,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 530 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten)
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
één of meer onbekend gebleven personen op 6 februari 2014 te Zeddam in de gemeente Montferland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan de [adres 2] (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 530, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of
omstreeks de periode van 1 maart 2013 tot en met 6 februari 2014, althans op 6 februari 2014 te Zeddam in de gemeente Montferland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door voor die onbekend gebleven persoon/personen voornoemde woning/pand voor de teelt/kweken van hennepplanten (tbv hennepkwekerij) ter
beschikking te stellen;
2. hij op 6 februari 2014 te Zeddam in de gemeente Montferland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (door één of meer (ijk)zegel(s) en/of het deksel van de elektriciteitsmeter te verbreken en/of verwijderen en/of (vervolgens)
een elektriciteitsaansluiting aan de boven- en/of buitenzijde, in elk geval buiten de meter om, te maken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 6 februari 2014 is in een woning aan de [adres 2] een hennepkwekerij aangetroffen. In twee ruimtes in die woning stonden in totaal 648 hennepplanten. [2] De elektriciteit voor deze kwekerij werd buiten de elektriciteitsmeter van de woning om afgenomen. [3] De zegels van de hoofdaansluitkast waren, na het verwijderen van de deksel van de aansluitkast, verbroken. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten en aan diefstal van stroom.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, kort samengevat, aangevoerd dat geen sprake is van een wezenlijke of significante bijdrage van verdachte aan de kwekerij. Derhalve kan niet van medeplegen worden gesproken. Verdachte heeft de woning slechts gehuurd en ter beschikking gesteld voor de hennepkwekerij. Voorts kunnen de tenlastegelegde feitelijke gedragingen niet worden bewezen. Tot slot blijkt niet dat verdachte wist dat er gemanipuleerd zou zijn met de meterkast. Derhalve dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder feit 1, primair, en het onder feit 2 tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient, gelet op de vaststaande feiten, de vraag te beantwoorden of verdachte als (mede)pleger van dan wel als medeplichtige aan (kort gezegd) het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten moet worden aangemerkt. Hiervoor zijn de volgende bewijsmiddelen van belang.
Verdachte heeft verklaard dat hij veel schulden had en dat hij op enig moment in contact is gekomen met (desgevraagd niet nader omschreven) buitenlandse mensen. Met deze mensen heeft verdachte besproken dat hij de woning in Zeddam op zijn naam zou zetten. Verdachte heeft deze mensen verteld van zijn schulden en zij zouden deze schulden van verdachte betalen. Deze mensen hadden verdachte op de woning in Zeddam geattendeerd en het telefoonnummer van de eigenaar gegeven. [5] Verdachte heeft een huurcontract getekend op 21 januari 2012. [6] Nadat verdachte vijf maanden in de woning zat, is de hennepkwekerij opgebouwd. [7]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij van de mensen in de woning moest blijven. De betreffende mensen hadden ook toegang tot de woning en werkten aan de hennepkwekerij. Verdachte kreeg van deze mensen een vergoeding voor de kosten van zijn levensonderhoud. Verder ontving verdachte een aantal malen kosteloos een huurauto. De betreffende mensen hebben ook een huurvoorschot voldaan. Verdachte moest wel de elektriciteit betalen. Dit was voor het gebruik van een normaal huishouden. In de tijd dat hij in de woning verbleef, zijn de voorschotbedragen voor de geleverde elektriciteit niet aangepast. [8]
De eigenaar van de woning, [getuige 1], heeft verklaard dat verdachte de woning vanaf januari 2012 heeft gehuurd. Afgesproken werd dat er € 3.000,00 vooruitbetaald werd. De huur werd verder per maand contant betaald, voornamelijk in biljetten van € 50,00 en € 100,00.
Nadat er berichten over een henneplucht uit de woning en over opmerkelijk woongedrag van de bewoner kwamen, heeft deze getuige contact opgenomen met verdachte. Verdachte heeft verzekerd dat er niets aan de hand was en dat er geen sprake was van een hennepkwekerij.
Begin februari 2012 wilde getuige de woning te koop zetten. Verdachte heeft hem verteld de woning te willen kopen. Dat was de reden dat verdachte niet wilde dat er mensen kwamen om het huis te bezichtigen. Verdachte vroeg of de woning uit de verkoop kon worden gehaald en heeft afgesproken de hiermee gemoeide makelaarskosten mee te zullen betalen. De woning bleef echter te koop staan. Er zijn twee potentiële kopers geweest, laatstelijk vier maanden terug (datum verhoor: 6 februari 2014). Verdachte heeft telkens deze afspraken afgekapt met de mededeling dat hij de woning zelf wilde kopen, zodat de makelaar uiteindelijk om die reden besloot de woning uit de verkoop te halen. [9]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij in het voorjaar van 2013 het vermoeden had dat iets niet klopte met de woning van verdachte. Hierop heeft hij de eigenaar gebeld. Deze belde later terug dat hij de huurder had gesproken en dat er niets aan de hand was. Getuige viel het daarna op dat er ineens veel activiteiten waren bij het pand en had de indruk dat ze iets aan het weghalen waren. [10]
Getuige [getuige 3]heeft op de vraag of hij wel eens andere mensen bij de woning van verdachte zag, verklaard dat er niet of zelden andere mensen waren. Wel heeft hij een keer rond een vreemd tijdstip (03:00 uur) een auto met twee mannen gezien. [11]
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat de rol van verdachte verder ging dan die van een medeplichtige. Verdachte heeft samen anderen een plan uitgestippeld voor het opzetten van een hennepkwekerij, wat mede ten doel had zijn schulden af te lossen. Verdachte heeft uiteindelijk zelf een woning geregeld, waarvoor hij een huurcontract heeft getekend. Hij heeft zorg gedragen voor de afdracht van huur, betaling voor het gasverbruik aan [getuige 2], betalingen voor waterverbruik en betaling van de voorschotten op de elektriciteitsnota aan Liander. Anderen hebben de hennepkwekerij opgezet en hebben daarin werkzaamheden verricht. Verdachte heeft er vervolgens zelf voor gezorgd dat de periode van huur langer duurde (door te stellen dat hij de woning wilde kopen) en heeft ervoor gezorgd dat er geen ongenode gasten (eventuele kopers dan wel zijn verhuurder) het pand binnen kwamen. Voorts heeft verdachte kennelijk een signalerende functie gehad, zoals kan blijken uit de activiteiten nadat hij geconfronteerd was met een mogelijke verdenking door de verhuurder. Tot slot heeft verdachte kostenvergoedingen gekregen en zouden de opbrengsten van de hennepteelt hem ook ten goede komen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte dan ook in voldoende mate nauw en bewust samengewerkt met anderen, zodat bewezen kan worden dat hij tezamen en in vereniging met anderen een groot aantal hennepplanten voorhanden heeft gehad.
Gelet op de omstandigheid dat:
  • de verklaringen van verdachte dat hij over langere periode in de woning verbleef waarin door anderen een hennepkwekerij was opgezet (uitgaande van de verklaring van verdachte: tenminste twee jaren),
  • de verklaringen van verdachte dat hij de voorschotten van de elektriciteitsrekening betaalde, welke voorschotten in die periode nooit zijn aangepast;
  • het feit van algemene bekendheid is dat hennepkwekerijen een aanzienlijke hoeveelheid stroom verbruiken;
  • het feit van algemene bekendheid is dat bij het merendeel van de hennepkwekerijen in woningen, zoals ook in het onderhavige geval, stroom op illegale wijze wordt afgenomen,
is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich eveneens tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal van stroom.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij op 6 februari 2014, te Zeddam in de gemeente Montferland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres 2]) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet; terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten meer dan 200 hennepplanten)
2. hij op 6 februari 2014 te Zeddam in de gemeente Montferland tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, geheel toebehorende aan Liander N.V
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking (door één of meer (ijk)zegel(s) en deksel van de elektriciteitsmeter te verbreken en/of verwijderen en (vervolgens)
een elektriciteitsaansluiting buiten de meter om te maken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel.
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder de feiten 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis, en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met daaraan voorwaarden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op het ontbreken van relevante eerdere veroordelingen van verdachte en op de financiële en psychische problemen van verdachte. Voorts heeft de verdediging verzocht een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan gevorderd, gelet op de bepleite vrijspraken. Wel zouden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering kunnen worden opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 16 december 2014 en
- een reclasseringsadvies van 5 januari 2015.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur leiden - dat verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en aan diefstal van elektriciteit. Verdachte heeft aldus een aandeel geleverd in de verspreiding van verdovende middelen en hij heeft zich daarbij laten leiden door eigen financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de risico's voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die uit de handel in en het gebruik van dergelijke middelen kan voortvloeien. Daarnaast heeft hij door zijn handelen met de hennepteelt en -verkoop gerelateerde criminaliteit bevorderd.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie dan ook passend en geboden, waarbij ook de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering zullen worden opgelegd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 91, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n);
stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren,
onder de
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
  • zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover niet reeds zijn opgenomen in andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde uiterlijk binnen veertien dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis contact opnemen met het leger des Heils jeugdzorg & Reclassering, Frombergstraat 1 te Arnhem of op het telefoonnummer 026-4430146. Daarna moet veroordeelde zich gedurende de proeftijd blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- zich verplicht laten onderzoeken en ambulant laten behandelen voor zijn mogelijk psychische problemen bij Kairos of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- moet meewerken aan aanmelding bij en begeleiding door een instelling voor budgetbeheer of bewindvoering, of soortgelijke instelling, indien de reclassering dat nodig acht.
 Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde voorts tot
een
taakstrafgedurende
150 (honderdvijftig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gegeven door mr. E.G. de Jong (voorzitter), mr. W.L.F. Prisse en mr. R.G.J. Welbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 maart 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Noord- en Oost-Nederland, district Achterhoek, opgemaakte proces-verbaal, registratienummer PL0641-2014004250 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 65, een ruimlijst hennep, p. 7 en proces-verbaal van bevindingen, p. 86.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 66.
4.Aangifte gedaan door Liander N.V., p. 121.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 34, 110 en 111.
6.Een onderlinge huurovereenkomst, p. 40 en 41 en verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 maart 2015.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 111.
8.Verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 maart 2015.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 37 en 38.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 58 en 59.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 56.