ECLI:NL:RBGEL:2015:2177

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
31 maart 2015
Zaaknummer
271509
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in het kader van huurovereenkomst en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over bestuurdersaansprakelijkheid. [eiser] vorderde betaling van een bedrag van € 50.251,66 van [gedaagde], die als bestuurder van Kantoor [Y] werd aangesproken voor het niet voldoen aan huurverplichtingen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet persoonlijk aansprakelijk was, omdat niet was aangetoond dat hij onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank stelde vast dat Kantoor [Y] de huurpenningen niet had betaald, maar dat [gedaagde] niet wist of redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kon voldoen. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie, waaronder HR 6 oktober 1989 (Beklamel), en concludeerde dat van verhaalsfrustratie of betalingsonwil geen sprake was. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/271509 / HA ZA 14-548
Vonnis van 11 maart 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. T.J. van Veen te Ede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. C.W. Reintjes te [woonplaats].
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 december 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 29 januari 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een kantoorpand aan de [gedaagde] 2 te [woonplaats].
2.2.
[gedaagde] is accountant.[X]
2.3.
[X] B.V. is enig aandeelhouder en enig bestuurder van Kantoor [Y] B.V., voorheen genaamd [Y] B.V. (hierna: kantoor [Y]). Enig aandeelhouder en bestuurder van[X] B.V. is [gedaagde].[gedaagde]
en[X] B.V. zijn tevens vennoten in de vennootschap onder firma [gedaagde] & partners v.o.f. (hierna: [gedaagde] & partners). [gedaagde] & partners is opgericht op 15 mei 2011 en drijft haar onderneming vanuit het pand [adres] 36 te [woonplaats].
2.4.
Kantoor [Y] heeft in 2008 twee administratiekantoren overgenomen, waarvan er één, Financial Business Advising v.o.f., kantoorruimte huurde in het pand aan de [gedaagde] van [eiser]. [gedaagde] heeft namens Kantoor [Y] met [eiser] gesproken over overname van het huurcontract van Financial Business Advising v.o.f. Deze afspraken zijn op 19 september 2008 geformaliseerd.
2.5.
Tussen [eiser] als verhuurder en Kantoor [Y] als huurder is op 22 juni 2010 een huurovereenkomst kantoorruimte gesloten waarbij [eiser], per 1 juli 2010, aan Kantoor [Y] de kantoorruimte in het pand [gedaagde] 2 te [woonplaats] verhuurt tegen een maandelijks bij vooruitbetaling te betalen huurprijs van € 2.282,93.
2.6.
In de overeenkomst is opgenomen, voor zover van belang:
Duur, verlenging en opzegging,
3.1
Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van
3 (drie) jaar, ingaande op
1 juli 2010en lopende tot en met
31 juni 2013.
3.2
Na het verstrijken van de in 3.1 genoemde periode wordt deze huurovereenkomst voortgezet voor een aansluitende optieperiode van
2 (twee)jaar, derhalve tot en met
31 juni 2015.
3.3
Indien voortzetting van de huurovereenkomst heeft plaatsgehad overeenkomstig 3.2, wordt de huurovereenkomst na afloop van deze en elke huurperiode telkens voortgezet voor een periode van
2 (twee)jaar, tenzij de huurovereenkomst door één van partijen of door beide partijen is opgezegd met inachtneming van tenminste
6 (zes) maanden.
3.4
Opzegging dient te geschieden bij deurwaardersexploot of bij aangetekend schrijven.
Aan deze overeenkomst is gehecht een stuk genaamd “Nieuwe overeenkomst kantoor [Y] met J. [eiser] inzake [gedaagde] 2 te [woonplaats]”, waarin is opgenomen, voor zover van belang:
Ingaande per 01/07/2010 zal een contract worden gesloten onder normaal geldende voorwaarden voor een periode van 3 jaren met 2 optiejaren.
2.7.
Kantoor [Y] heeft tot en met augustus 2013 de huur voldaan. Vanaf september 2013 heeft zij de betaling van huurpenningen gestaakt. Het totaalbedrag aan huurpenningen over de periode september 2013 tot en met augustus 2014 bedraagt € 27.395,16.
2.8.
Bij de stukken bevindt zich een factuur van [gedaagde] & partners aan ACCZ / A Klinieken, gedateerd 6 augustus 2013, met als omschrijving “huur kamer eerste kamer op eerste etage bij trap
periode augustus 2013(inclusief indexering)” ten bedrage van
€ 373,60 inclusief btw.
2.9.
Kantoor [Y] is gedagvaard voor deze rechtbank inzake de vordering die [eiser] stelde te hebben uit hoofde van de huurovereenkomst ten bedrag van in hoofdsom
€ 30.156,38. Nadat Kantoor [Y] had geantwoord heeft de kantonrechter een comparitie na antwoord bepaald. De uitnodiging voor deze comparitie die is gehouden op 29 augustus 2014 is verzonden aan het adres [gedaagde] 2 te [woonplaats], het adres van het gehuurde waar Kantoor [Y] sinds (in ieder geval) najaar 2013 niet meer feitelijk kantoor hield. Kantoor [Y] is niet ter comparitie verschenen. Ter comparitie heeft [eiser] zijn eis vermeerderd tot € 50.251,66, welke eisvermeerdering door de kantonrechter is toegestaan.
2.10.
Bij vonnis van deze rechtbank van 22 oktober 2014 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst met betrekking tot de kantoorruimte op de eerste verdieping in het pand [gedaagde] 2 te [woonplaats] ontbonden en Kantoor [Y] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening, kort gezegd, de kantoorruimte te verlaten en te ontruimen en de sleutels af te geven aan [eiser]. Daarnaast heeft de kantonrechter Kantoor [Y] veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 50.251,66, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 27.395,16 vanaf 15 september 2014 tot aan de dag van volledige betaling met veroordeling van Kantoor [Y] tot betaling van een bedrag van € 2.282,93 per maand tot 1 februari 2015.
2.11.
Bij brief van 2 september 2014 heeft [eiser] [gedaagde] als bestuurder van Kantoor [Y] persoonlijk aansprakelijk gesteld voor al hetgeen Kantoor [Y] uit hoofde van het nog te wijzen vonnis aan [eiser] verschuldigd is.
2.12.
Na verkregen verlof daartoe heeft [eiser] op 16 september 2014 conservatoir beslag doen leggen op het aan [gedaagde] in eigendom toebehorende woonhuis te [woonplaats] aan de Doornenburgallee 58 alsmede onder Coöperatieve Rabobank De [Y] U.A.
2.13.
Kantoor [Y] heeft tegen het vonnis van 22 oktober 2014 hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 50.251,66, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Het bedrag van € 50.251,66 is als volgt opgebouwd:
- huurpenningen t/m augustus 2014 € 27.395,16
- boete € 3.619,61
- servicekosten € 18.427,20
- handelsrente
€ 809,69 +
€ 50.251,66
3.3.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde], als bestuurder van Kantoor [Y], onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] als schuldeiser. Nadat op 1 juli 2010 de huurovereenkomst was gesloten met Kantoor [Y], heeft [gedaagde] & partners v.o.f. opgericht en de activiteiten die werden gevoerd in Kantoor [Y] verplaatst naar die v.o.f., aldus [eiser]. [gedaagde] heeft dit gedaan in de wetenschap dat dit ertoe zou leiden dat er geen inkomsten meer in Kantoor [Y] zouden vloeien, waardoor zij haar verplichting jegens [eiser] tot het betalen van huurpenningen niet meer zou kunnen voldoen. [gedaagde] dient de schade, die gelijk is aan de vordering uit hoofde van de veroordeling door de kantonrechter van [eiser] op Kantoor [Y], te vergoeden.[gedaagde]
3.4.
[gedaagde] voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ten aanzien van de gestelde bestuurdersaansprakelijkheid uit onrechtmatige daad stelt de rechtbank voorop dat, indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, het uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt als zojuist bedoeld kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en
ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de
schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, zie onder meer HR 6 oktober 1989, NJ 1990/286 (Beklamel). Van een ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te weten dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade, zie HR 8 december 2006, NJ 2006, 659 (Ontvanger / Roelofsen). In de onderhavige zaak gaat het dan om de in rov. 3.5 van laatstgenoemd arrest onder (ii) onderscheiden vraag, te weten of ter zake van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering, gezien de omstandigheden van het geval grond bestaat voor aansprakelijkheid van de bestuurder omdat hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt.
4.2.
In de onderhavige zaak verwijt [eiser] [gedaagde] dat hij als (indirect) bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] door de activiteiten van Kantoor [Y] te verplaatsen naar [gedaagde] & partners in de wetenschap dat dit ertoe zou leiden dat er geen inkomsten meer in Kantoor [Y] zouden vloeien, waardoor Kantoor [Y] haar verplichting jegens [eiser] tot het betalen van huurpenningen niet meer zou kunnen voldoen. Kantoor [Y] is uit hoofde van de tussen [eiser] en Kantoor [Y] geldende huurovereenkomst betaling van de huurpenningen over de periode van september 2013 tot en met augustus 2014 aan [eiser] verschuldigd, als ook het overige waartoe Kantoor [Y] bij vonnis van de kantonrechter van 22 oktober 2014 is veroordeeld. Het is [gedaagde] toe te rekenen dat Kantoor [Y] de huurovereenkomst niet is nagekomen, waardoor [eiser] thans schade lijdt, aldus [eiser].[gedaagde]
4.3.
[gedaagde] heeft betwist dat hij de activiteiten die werden gevoerd in Kantoor [Y] heeft verplaatst naar [gedaagde] & partners. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat Kantoor [Y] en [gedaagde] & partners verschillende bedrijven zijn met verschillende werkzaamheden. Kantoor [Y] heeft vanaf 2009, derhalve ruim voor de oprichting van [gedaagde] & partners in mei 2011, onderdelen van Kantoor [Y] verzelfstandigd dan wel overgedragen aan derden. Kantoor [Y] richtte zich bovendien op het verzorgen van administraties, terwijl [gedaagde] & partners zich richt op advisering. De relaties van [gedaagde] & partners komen (vrijwel) niet overeen met de relaties van Kantoor [Y], aldus [gedaagde].
Voorts heeft [gedaagde] betwist dat inkomsten van Kantoor [Y] in [gedaagde] & partners zijn gevloeid, waardoor Kantoor [Y] niet aan haar huurverplichting kon voldoen. [gedaagde] heeft erkend dat de activiteiten van Kantoor [Y] op enig moment zijn gestaakt, maar de reden hiervan is gelegen in de steeds verdergaande reorganisatie van Kantoor [Y] en de gezondheidsproblemen van [gedaagde]. Bovendien had [gedaagde] op dat moment geen rekening hoeven te houden met de mogelijkheid dat de vordering van [eiser] tot – onder meer – betaling van huurpenningen over de periode van september 2013 tot en met augustus 2014 bij vonnis van 22 oktober 2014 zou worden toegewezen, omdat de huurovereenkomst tussen [eiser] en Kantoor [Y] in zijn visie per 31 juni 2013 reeds was geëindigd, aldus [gedaagde].
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de enkele stelling dat Kantoor [Y] met haar bedrijfsactiviteiten is gestopt en dat [gedaagde] in mei 2011 de v.o.f. [gedaagde] & partners heeft opgericht niet voldoende is om aan te nemen dat [gedaagde] de activiteiten van Kantoor [Y] heeft verplaatst naar [gedaagde] & partners, laat staan dat [gedaagde] dit heeft gedaan in de wetenschap dat Kantoor [Y] hierdoor niet aan haar verplichting jegens [eiser] tot het betalen van huurpenningen zou kunnen voldoen. Niet is immers gebleken dat Kantoor [Y] niet in staat zou zijn gevolg te geven aan een veroordelend vonnis of dat zij geen verhaal biedt, dan wel dat zij in staat van faillissement verkeert.
4.5.
Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij in de veronderstelling verkeerde dat Kantoor [Y] niet gehouden was tot betalen van huurpenningen vanaf september 2013, omdat in de visie van Kantoor [Y] de huurovereenkomst reeds in september 2013 was beëindigd. Tussen partijen is enerzijds weliswaar in geschil op welke wijze artikel 3 van de huurovereenkomst moet worden uitgelegd, vast staat anderzijds wel dat er voor de totstandkoming van de huurovereenkomst is onderhandeld en er uitdrukkelijk voor is gekozen een overeenkomst te sluiten voor de duur van drie jaren, met de mogelijkheid tot verlenging met telkens 2 jaar. De lezing van [gedaagde] dat hij met de aankondiging van zijn vertrek in de zomer van 2012 en zijn feitelijke vertrek in de zomer van 2013 van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst was gekweten is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet zonder meer onbegrijpelijk. Kantoor [Y] is het op inhoudelijke gronden niet eens met het vonnis van de kantonrechter van 22 oktober 2014 en is daartegen dan ook in hoger beroep gekomen. Het vonnis van de kantonrechter is thans nog niet in kracht van gewijsde.
4.6.
Maar zelfs indien er vanuit wordt gegaan dat Kantoor [Y] de voor opzegging geldende vormvoorschriften niet in acht heeft genomen als gevolg waarvan de huurovereenkomst, zoals [eiser] stelt, nog voortduurde, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat [gedaagde], als bestuurder, een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van het niet voldoen van huurpenningen na september 2013. Van verhaalsfrustratie of betalingsonwil is niet gebleken. Uit hetgeen [eiser] daaromtrent heeft aangevoerd kan immers niet worden afgeleid dat [gedaagde] wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van Kantoor [Y] tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en evenmin dat Kantoor [Y] geen verhaal biedt voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.7.
Over de gevorderde servicekosten die Kantoor [Y] ingevolge het (nog niet onherroepelijke) vonnis van 22 oktober 2014 verschuldigd is overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat tussen [eiser] en Kantoor [Y] daarover al vanaf oktober 2012 met de overige gezamenlijke huurders van het pand [gedaagde] 2 te [woonplaats], discussie bestond. Vast staat voorts dat Kantoor [Y] de maandelijkse voorschotnota’s tot en met augustus 2012 heeft voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan [gedaagde] derhalve evenmin een voldoende ernstig verwijt worden gemaakt van het niet voldoen van servicekosten waaromtrent verhuurder en huurders al geruime tijd verdeeld waren.
4.8.
Dat, zoals [eiser] [gedaagde] tot slot nog verwijt, Kantoor [Y] gedurende een periode tot augustus 2013 het door haar van [eiser] gehuurde, zonder toestemming, heeft onderverhuurd leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere oordeel. Voor zover dit handelen immers in strijd is met de tussen [eiser] en Kantoor [Y] gesloten huurovereenkomst leidt schending van een contractuele verplichting van de vennootschap, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, niet zonder meer tot de gevolgtrekking dat [gedaagde] als bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.9.
De slotsom is derhalve dat van persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde] jegens [eiser] geen sprake is. De vorderingen van [eiser] zullen derhalve worden afgewezen.
4.10.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 868,00 aan griffierecht en € 1.788,00 aan salaris advocaat (2 punten x tarief € 894,00).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.656,00;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.