ECLI:NL:RBGEL:2015:2101

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
05/900322-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en Diefstal met een Valse Sleutel door Bestuursleden van een Woningonderhoud Stichting

In deze zaak zijn twee voormalig bestuursleden van een woningonderhoud stichting veroordeeld voor verduistering en diefstal met een valse sleutel. De rechtbank Gelderland heeft op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in de zaak, waarin de verdachten grote geldbedragen hebben onttrokken aan de stichting over een langere periode. De feiten zijn gekwalificeerd als verduistering en diefstal met een valse sleutel, waarbij de verdachten gebruik maakten van hun positie als bestuursleden om geldbedragen te verplaatsen naar hun eigen rekeningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan meerdere feiten van verduistering en diefstal, waarbij in totaal aanzienlijke bedragen zijn betrokken. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en het schenden van het vertrouwen van de deelnemers aan de stichting. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de stichting, voor de geleden schade door de onrechtmatige handelingen van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/900322-11
Datum uitspraak : 26 maart 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum], wonende te [adres 1].
raadsman: G.J. Gerrits, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 maart 2013, 16 mei 2013, 28 november 2013, 6 februari 2014 en van 12 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2007 t/m
13 oktober 2009 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een aantal geldbedragen, te weten
-(dos 1) in de periode van 7 september 2007 t/m 28 december 2008 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 118.026,32 euro en/of
-(dos. 2) in de periode van 21 januari 2007 t/m 27 januari 2009 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 28.261,-- euro, althans een totaal bedrag van 23.799,50 euro althans enig bedrag en/of
-(dos. 3) in de periode van 1 februari 2009 t/m 24 augustus 2009 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 182.000,-- euro en/of
-(dos. 4) op 18 december 2008 een geldbedrag van 50.000,-- euro en/of
-(dos. 5) op 16 september 2008 een geldbedrag van 15.600,-- euro en/of
-(dos. 6) in de periode van 10 maart 2009 t/m 6 juli 2009 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 9.267,58 euro en/of
-(dos. 7) op 13 oktober 2009 een bedrag van 510,-- euro en/of
-(dos. 8) in de periode van juli 2008 een bedrag van 9.118,87 en/of
-(dos. 9) op 26 augustus 2008 een bedrag van 1.955,98 en/of
-(dos. 10) op 15 oktober 2008 een bedrag van 4.000,-- euro en/of -(dos. 11) in de periode van 20 november 2007 t/m 6 oktober 2008 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 16.652,73 en/of
-(dos. 12) op 14 april 2009 een bedrag van 8.258,84 euro, althans totaal belopende een bedrag van ca. 443.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan stichting [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als dagelijks bestuur(der) van stichting [benadeelde] en/of als financieel beheerder van de gelden van stichting [benadeelde], onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
en/of
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 januari 2009
t/m 13 oktober 2009 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een een aantal geldbedragen, te weten
-(dos. 2) op 27 januari 2009 een geldbedrag van 4.462,50 euro althans enig bedrag en/of
-(dos. 3) in de periode van 1 februari 2009 t/m 24 augustus 2009 een aantal
geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 182.000,-- euro
-(dos. 6) in de periode van 10 maart 2009 t/m 6 juli 2009 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 9.267,58 euro en/of
-(dos. 7) op 13 oktober 2009 een bedrag van 510,-- euro en/of
-(dos. 12) op 14 april 2009 een bedrag van 8.258,84 euro in elk geval een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan stichting [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (het onrechtmatig gebruik van een bankpas.
De rechtbank leest de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zodanig dat bedoeld wordt dat bij het tenlastegelegde “dos 2” bij de diefstal na het bedrag 4.462,50 euro toegevoegd dient te worden “althans enig bedrag”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Inleiding
De [benadeelde]
De [benadeelde]Stichting ( hierna:[benadeelde]) is in 1992 opgericht en kent als doel:
‘de instandhouding van de kwaliteit van het casco van woningen, nadat die woningen verbeterd zijn in het kader van de collectieve particuliere woningverbetering in Arnhem, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords’. [2] Sinds 1992 beheert zij gelden van deelnemers voor het onderhoud en het laten verrichten van bouwtechnische inspecties van woningen in Arnhem. [3] De deelnemers zijn te onderscheiden in de categorieën [benadeelde]- en [stichting]-deelnemers. De eerste categorie participeert voor 15 jaar in een onderhoudsfonds dat werd beheerd door de gemeente. De [benadeelde] maakte daartoe een onderhoudsplan en een begroting. Daarnaast beheerde de stichting, zoals genoemd, het geld voor deze deelnemers en voerde zij het onderhoud en tussentijdse inspecties uit. Deelnemers van de [stichting] (hierna: [stichting]) participeerden ook voor 15 jaar. Voor het geld dat zij overmaakten aan de [benadeelde], voerde de stichting alleen onderhoudsinspecties uit. [4]
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat, voor zover voor deze strafzaak relevant, het volgende beschreven met betrekking tot de [benadeelde]:
-[medeverdachte 1] stond vanaf 1 januari 1996 tot en met 23 april 2001 ingeschreven als bestuurder en was gezamenlijk bevoegd. [5] Per 28 november 2001 wordt [medeverdachte 1] ingeschreven als voorzitter, gezamenlijk bevoegd. [6] Op 9 juli 2009 wordt [medeverdachte 1] met terugwerkende kracht, per 1 januari 2009 uitgeschreven als vicevoorzitter. [7] [medeverdachte 1] stond echter, zoals hiervoor weergegeven als voorzitter en niet als vicevoorzitter ingeschreven.
- Per 8 maart 2007 wordt [verdachte] ingeschreven als penningmeester, gezamenlijk bevoegd. [8] Het inschrijvingsformulier is op diezelfde datum ondertekend door [medeverdachte 1]. [9] Op 22 december 2008 wordt [verdachte] met terugwerkende kracht, per 1 december 2008, uitgeschreven als penningmeester. [10]
- Op 22 december 2008 wordt [medeverdachte 2] per 1 december 2008 ingeschreven als penningmeester. [11] Het inschrijvingsformulier is op laatstgenoemde datum ondertekend door [verdachte]. [12] Op 13 oktober 2009 werd [medeverdachte 2] met terugwerkende kracht uitgeschreven als penningmeester, per 1 januari 2009. [13]
Aangifte
Op 12 november 2009 doet [aangever] namens de [benadeelde] aangifte van verduistering. [14] Sinds 19 november 2009 vormt hij samen met [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3]het nieuwe bestuur. Aangever [aangever], zelf deelnemer aan de [benadeelde], heeft verklaard dat hij in 2006 voor het laatst een saldo overzicht had ontvangen. Toen na 1 januari 2009 binnen de kring van deelnemers duidelijk werd dat uitkeringen uit het [benadeelde] fonds niet of nog nauwelijks werden gedaan en het toenmalige bestuur minimaal te bereiken was, is aangever samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 3] een onderzoek gestart. Op dat moment bleken [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] zich allen al uitgeschreven te hebben als bestuurder. [15] Aangever heeft verder verklaard dat het balanstotaal op 31 december 2006 € 789.090,07 bedroeg. [16] Ten tijde van het doen van aangifte hadden 109 deelnemers aan aangever kenbaar gemaakt welke saldi op dat moment op de rekening van de [benadeelde] hadden moeten staan. Bij elkaar opgeteld bedroeg dit € 336.622,--. De [naam bank] heeft aangever echter te kennen gegeven dat het saldo minder dan € 10.000,-- bedroeg. [17]
In maart 2012 werden onder meer [medeverdachte 1], [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] als verdachten aangehouden.
Patroon in handelen
Er zijn diverse getuigen en medeverdachten gehoord. Meerdere van hen verklaren te zijn benaderd door hetzij [verdachte], hetzij [medeverdachte 1], om hun bankrekening beschikbaar te stellen zodat daarop gelden konden worden gestort. De gestorte bedragen moesten contant worden opgenomen en worden afgegeven aan [verdachte] of [medeverdachte 1]. De rekeninghouder kreeg hiervoor een vergoeding of mocht zelf een percentage van de gestorte bedragen houden. De rechtbank zal hieronder kort de betreffende verklaringen aanhalen. Waar aan de orde, zal de rechtbank hierop later nader ingaan.
Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij enkele jaren geleden is benaderd door een persoon genaamd [medeverdachte 1]
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1])om zijn bankrekening te mogen gebruiken. [18] [getuige 1] is via [medeverdachte 4] in contact gekomen met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 4] vertelde hem dat een groot geldbedrag op zijn rekening zou worden gestort. Het geld was afkomstig van [medeverdachte 1] en voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekening zou [getuige 1] € 100,-- krijgen. [19] Medeverdachte [medeverdachte 4] bevestigt dit verhaal, met dien verstande dat een en ander gebeurde in opdracht van [verdachte]. [20] Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard benaderd te zijn door [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] vroeg haar of ze geld wilde verdienen. Er zou geld gestort worden op de bankrekening van [getuige 2], waarna [getuige 2] dit geld naar een andere bankrekening moest overschrijven. [21] Enkele weken nadat [getuige 2] haar bankrekeningnummer aan [medeverdachte 1] gaf, liet hij haar weten dat er geld op haar rekening zou worden gestort. Op bankafschriften zag [getuige 2] dat er inderdaad geld was gestort. [22] Hierna maakte [getuige 2] het geld over naar de rekening die [medeverdachte 1] haar had opgegeven. Per boeking mocht [getuige 2] zelf een bedrag houden. [medeverdachte 1] gaf telkens aan hoeveel dit mocht zijn, aldus [getuige 2]. [23] Getuige [getuige 3] verklaarde dat zij [medeverdachte 1] kent via haar ex-vriend [ex-vriend getuige3]. [ex-vriend getuige3] vertelde haar dat ze snel geld kon verdienen door haar bankrekening ter beschikking te stellen. Er zou dan geld op haar rekening worden gestort. Nadat het geld gestort was, zou ze het samen met [medeverdachte 1] contant moeten opnemen bij de bank. [medeverdachte 1] moest daar bij zijn, omdat hij het allemaal had bedacht en zo aan [ex-vriend getuige3] had voorgesteld, aldus [getuige 3]. [24] [medeverdachte 1] is ook daadwerkelijk met haar mee geweest naar de bank om gelden contant op te nemen. Vrijwel direct na de opname gaf [getuige 3] de contanten aan [medeverdachte 1]. Van tevoren had hij [getuige 3] verteld dat ze € 8.000,-- op mocht nemen, waarvan zij zelf € 250,-- mocht houden. [25]
Voorts zijn verdachten in verschillende zaaksdossiers gehoord.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij door [verdachte] is benaderd voor het opmaken van inspectierapporten voor de [benadeelde]. Vooraf was niet besproken wat [medeverdachte 3] betaald zou krijgen per rapport. [medeverdachte 3] verklaarde verder dat hij zijn bankrekeningnummer aan [verdachte] heeft gegeven en dat de betalingen gewoon begonnen te lopen. De betalingen stonden niet in verhouding tot het aantal ( te verrichten) inspecties. [26] Na de eerste boeking deelde [verdachte] [medeverdachte 3] mede dat hij per keer € 8.000,-- contant bij de bank moest opnemen. [medeverdachte 3] mocht zelf 25 procent van de gestorte bedragen houden. De rest werd contant aan [verdachte] afgegeven. [27] Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard door [verdachte] te zijn benaderd om gelden op de bankrekening van [medeverdachte 2] bedrijf [bedrijfsnaam medeverdachte2] te laten storten, zodat [medeverdachte 2] deze bedragen in contanten op kon nemen en aan [verdachte] af kon geven. [medeverdachte 2] mocht zelf 10 procent van de gestorte bedragen houden. [28]
Uit alle zaaksdossiers komt naar voren dat de aan verdachten tenlastegelegde bedragen zijn overgeboekt vanaf de bankrekening van de [benadeelde]. [29]
De rechtbank is, gelet op het vorengaande, van oordeel dat geen sprake is van enkele op zichzelf staande incidenten, maar van een patroon in het handelen van [verdachte] en [medeverdachte 1]. Gelet op de sterke gelijkenissen in het handelen van beide verdachten, waarbij de geldbedragen steeds afkomstig waren van de [benadeelde], kan het volgens de rechtbank niet anders dan dat zij beide, gezamenlijk, betrokken waren bij deze gang van zaken. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de zaaksdossiers dan ook niet als telkens op zichzelf staand, maar in samenhang en één geheel worden gezien.
Naast dat – kort gezegd – bankrekeningen van anderen werden gebruikt om vervolgens contanten in handen te krijgen, komen nog twee werkwijzen naar voren in dit dossier.
Het dossier bevat volgens de rechtbank namelijk op meerdere plekken aanwijzingen voor de omstandigheid dat door [verdachte] en [medeverdachte 1] gelden zijn verkregen met gebruikmaking van hun bedrijven (respectievelijk) [bedrijf verdachte en medeverdachte2] v.o.f. (hierna: [bedrijf verdachte en medeverdachte2]) en [bedrijf verdachte en medeverdachte2] (hierna: [bedrijf verdachte en medeverdachte2]).
Voorts bevat het dossier op meerdere plekken aanwijzingen voor het feit er leningen en investeringen zijn aangegaan, waardoor uiteindelijk gelden aan de [benadeelde] werden onttrokken.
Waar aan de orde, zal de rechtbank nader op deze werkwijzen ingaan.
Betrouwbaarheid verklaringen [medeverdachte 2]
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van [medeverdachte 2] onbetrouwbaar en onjuist zijn en derhalve niet gebruikt kunnen worden als bewijs.
De rechtbank overweegt als volgt.
heeft onder meer verklaard dat hij door [verdachte] benaderd was en dat deze hem vroeg om penningmeester te worden van De [benadeelde]. Voor dat werk zou hij maandelijks € 1.000,- ontvangen. [medeverdachte 2] heeft voorts verklaard dat [verdachte] met enige regelmaat bedragen op de rekening van [bedrijfsnaam medeverdachte2] B.V. zou overmaken en dat hij van de bedragen die werden overgemaakt 10% zelf mocht houden. Het overige moest hij dan contant opnemen en teruggeven aan [verdachte]. Onder meer de getuigen [getuige 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] verklaren over een soortgelijke werkwijze door de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1]. Zo verklaren [getuige 1] en [medeverdachte 3] dat zij in opdracht van [medeverdachte 1] dan wel in opdracht van [verdachte] geld overgemaakt hebben gekregen, het geld contant opnamen en na behoud van een percentage of een deel van het bedrag het geld overhandigden aan hetzij [verdachte], hetzij [medeverdachte 1]. [medeverdachte 4] verklaart dat [verdachte] hem heeft gevraagd datzelfde te doen. De rechtbank verwijst hierbij in het algemeen naar de verklaringen van [getuige 1] op pagina 846 en verder en op de verklaringen van [medeverdachte 4] op pagina 834 en verder.
Deze werkwijze werd al door [verdachte] en [medeverdachte 1] gehanteerd voordat [medeverdachte 2] penningmeester werd van de [benadeelde]. De verklaring van [medeverdachte 2] past naar het oordeel van de rechtbank derhalve in een patroon dat al was ontstaan voordat hij bij de [benadeelde] betrokken raakte. Verder acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat [medeverdachte 2] enig belang heeft gehad bij het afleggen van voor [verdachte] belastende verklaringen, zeker niet nu zijn verklaringen ook belastend zijn voor hemzelf.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman.
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis per zaaksdossier kort de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven, waarna zij telkens tot een beoordeling komt. Tot slot komt de rechtbank tot een conclusie die ziet op de tenlastelegging als geheel.
Zaakdossier 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering samen met [medeverdachte 1].
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering. Verdachte kon er vanuit gaan dat het ging om rechtmatige facturen. Alleen [medeverdachte 3] legt een belastende verklaring af over verdachte. Deze verklaring vindt echter geen steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier. Gelet hierop kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de door [medeverdachte 3] contant opgenomen geldbedragen bij verdachte terecht zijn gekomen.
De beoordeling van de rechtbank
In de periode van 7 september 2007 tot en met 28 december 2007 werden vanaf de [naam bank] rekening van de [benadeelde] bedragen overgeboekt naar de rekening [nummer] van [medeverdachte 3] onder vermelding van ‘[stichting]’. Het gaat om de volgende bedragen: [30]
Rente datum
omschrijving
Bedrag
07-09-2007
[medeverdachte 3] [stichting] 2007089
€ 9.021,12
14-09-2007
[medeverdachte 3] [stichting] 20070096
€ 8.269,36
21-09-2007
[medeverdachte 3] 20070101
€ 8.645,24
27-09-2007
[medeverdachte 3] 20070116
€ 9.397,--
05-10-2007
[medeverdachte 3] 20070125
€ 8.645,24
19-10-2007
[medeverdachte 3] 20070149
€ 8.269,36
19-10-2007
[medeverdachte 3] 20070141
€ 8.645,24
07-11-2007
[medeverdachte 3] [stichting] 20070166
€ 6.765,84
07-11-2007
[medeverdachte 3] [stichting] 20070171
€ 9.772,88
21-11-2007
[medeverdachte 3] 20070185
€ 9.021,12
30-11-2007
[medeverdachte 3] 20070195
€ 8.645,24
10-12-2007
[medeverdachte 3] [stichting] 2007203
€ 8.269,36
17-12-2007
[medeverdachte 3] 2007214
€ 8.645,24
28-12-2007
[medeverdachte 3] 2007221
€ 6.014,08
TOTAAL
€ 118.026,32
Zoals ook reeds in de inleiding is besproken, was verdachte in deze periode van 2007 penningmeester van de [benadeelde].
[medeverdachte 3] heeft over het op zijn rekening gestorte bedrag verklaard dat hij eind 2007 door verdachte werd aangesproken met de vraag of hij woninginspecties uit wilde voeren. [medeverdachte 3] zou de inspecties van de woningen die bij de [benadeelde] waren aangesloten samen met [medeverdachte 1] uitvoeren. [31] . [medeverdachte 1] zou de inspecties uitvoeren en [medeverdachte 3] zou de rapporten opmaken. Door [medeverdachte 1] werden de inspecties gedaan en een opname formulier ingevuld, zo verklaart [medeverdachte 3]. Feitelijk werden de rapporten echter niet gemaakt. Dit kwam door verdachte die volgens [medeverdachte 3] tegen hem heeft gezegd dat het opmaken van de rapporten niet zo’n haast had en dat het wel op zich kon laten wachten. [32] In een latere verklaring zegt [medeverdachte 3] dat vanaf het begin de boot werd afgehouden door [medeverdachte 1] (verdachte) en [verdachte] ( [verdachte]). [33] Van verdachte had [medeverdachte 3] te horen gekregen dat hij er goed aan zou verdienen. [34] [medeverdachte 3] verklaart verder dat op een gegeven moment de betalingen begonnen te lopen en dat hij dan door verdachte gebeld werd met de mededeling dat er geld op zijn rekening was overgeboekt. [medeverdachte 3] had dan nog geen inspecties uitgevoerd. Deze overboekingen vonden wekelijks plaats. Na de eerste overboekingen werd [medeverdachte 3] door verdachte aangesproken en hem werd verteld dat hij per keer maximaal 8.000 euro van zijn rekening contant op moest nemen. [medeverdachte 3] mocht dan 25 procent van dat bedrag overhouden en het overige deel moest hij contant afgeven aan verdachte. [35] [medeverdachte 3] verklaart ten slotte dat hij nooit facturen heeft ingediend [36] en dat hij samen met verdachte een kop en logo heeft ontworpen genaamd “[bedrijfsnaam1 medeverdachte3]”. [37]
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 3] geloofwaardig. Deze verklaring vindt steun in het algemene handelingspatroon van verdachte, zoals hiervoor in de inleiding beschreven.
Daarnaast zijn tijdens de doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] vier facturen aangetroffen met daarop als bedrijfsnaam “[bedrijfsnaam1 medeverdachte3]”. [38] Alle facturen die werden aangetroffen waren gericht aan de [benadeelde] ter attentie van [betrokkene 4]. [betrokkene 4] was medewerker Informatievoorziening van [stichting2]. [39] Per 1 april 2007 werd echter het administratieve beheer van de [benadeelde] overgedragen aan het nieuwe bestuur, zijnde [betrokkene 5], verdachte en [verdachte]. [40] Tevens is uit onderzoek gebleken dat het Kamer van Koophandel nummer dat op de vier facturen stond, was afgegeven aan [bedrijfsnaam2 medeverdachte3] en niet op [bedrijfsnaam1 medeverdachte3]. [41]
Ter terechtzitting van 12 maart 2015 heeft verdachte verklaard dat hij in de periode van 7 september 2007 tot en met 28 december 2007 facturen kreeg die hij aan [medeverdachte 1] af gaf ter controle. Verdachte verklaart voorts dat hij de facturen daarna dan terug kreeg en dat hij dan het bedrag betaalde dat op de factuur stond.
De rechtbank concludeert uit de verklaring van [medeverdachte 3], uit het feit dat vier facturen zijn gericht aan [betrokkene 4], die op dat moment niets meer met de [benadeelde] te maken had én uit de genoemde gegevens uit de Kamer van Koophandel, dat de facturen met daarop de naam “[bedrijfsnaam1 medeverdachte3]” mede door verdachte valselijk zijn opgemaakt. Kennelijk met de bedoeling om werkzaamheden van [medeverdachte 3] te verantwoorden.
Dat het ging om rechtmatige facturen, zoals door de verdediging wordt aangevoerd, wordt naar het oordeel van de rechtbank ook nog weersproken door de verklaring van getuige [getuige 4], die heeft verklaard dat het algemeen bestuur van de [benadeelde] nooit toestemming heeft gegeven om gelden naar [stichting] of [medeverdachte 3] te boeken. [42] Bovendien gaat het om veel grote bedragen, die in een relatief korte periode zijn overgeboekt.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat door verdachte overboekingen werden gedaan vanaf de [benadeelde] rekening op de rekening van [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] heeft daar echter geen werkzaamheden voor verricht, maar werd daarvan door verdachte en [medeverdachte 1] zelfs van weerhouden. Bovendien heeft verdachte samen met [medeverdachte 3] valse facturen opgemaakt met de kennelijke bedoeling de overboekingen te verantwoorden. [medeverdachte 3] heeft de gelden vervolgens grotendeels contant aan verdachte afgedragen. Nu verdachte als penningmeester de bedragen naar de rekening van [medeverdachte 3] heeft overgeschreven, beschikte hij in die hoedanigheid als heer en meester over het geld.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen in de periode van 7 september 2007 tot en met 28 december 2007, een bedrag ter hoogte van € 118.026,32 toebehorende aan Stichting [benadeelde] dat hij als beheerder van de gelden van de Stichting [benadeelde] onder zich had, heeft verduisterd. Verdachte zal worden vrijgesproken van de diefstal met een valse sleutel.
Zaakdossier 2
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is van verduistering van enig geldbedrag en ten aanzien van de laatste overboeking, die is verricht toen verdachte formeel geen beschikking meer had over de gelden van de [benadeelde], van diefstal met een valse sleutel van enig geldbedrag .
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft bepleit dat verdachte onder de vlag van [bedrijf verdachte en medeverdachte2] met toestemming van het bestuur van de [benadeelde] administratieve en financiële werkzaamheden voor de [benadeelde] heeft uitgevoerd en dat de bedragen die van de [benadeelde] aan [bedrijf verdachte en medeverdachte2] zijn betaald een vergoeding zijn voor die werkzaamheden. Om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van verduistering. Verdachte dient ook vrijgesproken te worden van diefstal met een valse sleutel van het bedrag van € 4.462,50, omdat niet kan worden bewezen dat [verdachte] deze betaling heeft verricht. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat ook ten aanzien van dit bedrag het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kan worden bewezen, omdat [bedrijf verdachte en medeverdachte2] ook hiervoor werkzaamheden heeft verricht en er is gehandeld met toestemming van het bestuur.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat [bedrijf verdachte en medeverdachte2] een afgescheiden vermogen heeft en dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat zijn cliënt zich als vennoot de bedragen heeft toegeëigend.
De beoordeling door de rechtbank[bedrijf verdachte en medeverdachte2] bestaat sinds 7 maart 2006 en werd gedreven voor rekening van [verdachte] en [getuige 5]. Beiden waren onbeperkt bevoegd. [43]
In de periode 21 november 2007 tot en met 27 januari 2009 zijn verschillende bedragen vanuit de [benadeelde] overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf verdachte en medeverdachte2]. Het totaalbedrag van deze overboekingen is € 28.262, 50 (€ 7.735,-- + € 3.570,-- + € 3.570,-- + € 4.462,50 +
€ 4.462, 50 + € 4.462,50). [44]
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] voor al deze bedragen daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht.
Dit volgt uit de notulen van bestuursvergaderingen van de [benadeelde], waarbij [verdachte] als penningmeester aanwezig was. In de vergadering van 30 januari 2007 is besproken dat op dat moment de financiële administratie werd beheerd door [stichting2]. Geconstateerd wordt onder meer dat het onderhouden van de administratie door [stichting2] en de door die instantie opgevoerde kosten niet in verhouding lijken te staan. Het bestuur wil onderzoeken of de [benadeelde] haar eigen financiële administratie kan verzorgen en beheren. [45]
In een gesprek met [betrokkene 3] en [aangever] d.d. 23 oktober 2009 heeft [verdachte] verklaard dat hij gedurende zijn penningmeesterschap namens de [benadeelde] de overboekingen verrichte. [46] Ook heeft hij toen verklaard dat [bedrijf verdachte en medeverdachte2] tot 1 december 2008 het financiële beheer verzorgde voor de [benadeelde]. [47]
Ter terechtzitting verklaarde [verdachte] dat [bedrijf verdachte en medeverdachte2] de administratie heeft verricht, omdat het bestuur van de [benadeelde] van mening was dat het programma [naam programma] niet was wat ze zochten. [48]
Deze omstandigheid, noch het bedrijf [bedrijf verdachte en medeverdachte2] zijn echter in de notulen genoemd. Toch factureert het bedrijf administratiewerkzaamheden aan de [benadeelde]. [49]
Ter terechtzitting kon [verdachte] geen duidelijkheid verschaffen over concreet verrichtte werkzaamheden voor deze facturen. Dat [verdachte] enige administratieve werkzaamheden heeft verricht voor de [benadeelde] kan echter niet worden uitgesloten, nu getuige [getuige 5] (vennoot [bedrijf verdachte en medeverdachte2]) schriftelijk heeft verklaard dat de administratie van de [benadeelde] tijdens het penningmeesterschap van [verdachte] door [bedrijf verdachte en medeverdachte2] werd verzorgd. [50] Ten overstaan van de politie heeft hij echter verklaard dat hij niet precies weet welke werkzaamheden [bedrijf verdachte en medeverdachte2] voor de [benadeelde] uitvoerde. De betalingen voor de [benadeelde] werden door [verdachte] gedaan. [51] De werkzaamheden hielden verband met ‘Excel lijsten, wat simpele dingen’, aldus [getuige 5]. [52]
In het licht van het feit dat het [benadeelde] bestuur van mening was dat de door [stichting2] verrichte opgevoerde kosten niet in verhouding stonden tot de verrichte werkzaamheden, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de aan [bedrijf verdachte en medeverdachte2] overgeboekte bedragen – in minder dan drie maanden tijd een bedrag van bijna € 30.000,- - wél in verhouding zouden staan tot door verdachte onder de vlag van dat bedrijf verrichte werkzaamheden, waarvan de inhoud en omvang onduidelijk zijn gebleven. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook schuldig gemaakt aan verduistering van enig geldbedrag. Nu verdachte wellicht wel wat werkzaamheden onder de vlag van [bedrijf verdachte en medeverdachte2] voor de [benadeelde] heeft gedaan, zal de rechtbank de precieze omvang van het verduisterde bedrag in het midden laten.
Ten aanzien van de laatste overboeking overweegt de rechtbank als volgt. Deze is gedaan in een periode waarvan verdachte heeft verklaard geen administratieve werkzaamheden voor [bedrijf verdachte en medeverdachte2] verricht te hebben voor de [benadeelde], namelijk na 1 december 2008. [53] Verdachte heeft in het gesprek met [betrokkene 3] en [aangever] verklaard dat hij eind 2008 de hele administratie aan [medeverdachte 2] heeft overgedragen. [54] Het bedrag is echter overgemaakt onder vermelding van ‘Admin 1e kwartaal’ naar de rekening van [bedrijf verdachte en medeverdachte2]. [55] Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat deze overboeking zou zien op de werkzaamheden van het eerste kwartaal van 2009.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat dit bedrag een laatste afwikkeling, een restant, is. [56]
In het licht van vorengaande acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte ofwel in 2009 daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht ofwel dat het bedrag nog ziet op werkzaamheden verricht in 2008, die in verhouding staan tot het hele door de [benadeelde] overgemaakte bedrag.
Tot slot heeft de verdediging ten aanzien van de laatste overboeking aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] deze transactie heeft verricht, omdat hij geen penningmeester meer was van de [benadeelde].
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat naar aanleiding van de volmacht die hij had getekend een bankpas door de [naam bank] is afgegeven. Hij heeft gezien dat deze pas in bezit was van [verdachte], evenals de randomreader. [57] [medeverdachte 2] heeft de bankpas slechts één keer gebruikt. [58] Op grond hiervan acht de rechtbank aannemelijk dat [verdachte] in de tenlastegelegde periode, ook nadat hij gestopt was als penningmeester, nog over de bankpas van de rekening van de [benadeelde] beschikte en dat hij de betaling heeft gedaan.
Bovendien blijkt uit geen enkel bewijsmiddel dat het [medeverdachte 2] is geweest die het bedrag op 27 januari 2009 aan [bedrijf verdachte en medeverdachte2] heeft overgemaakt en is er van de laatste overboeking geen factuur in het dossier aangetroffen.
Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de laatste overboeking bewezen kan worden dat verdachte zich enig geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend, door middel van een valse sleutel. Verdachte was formeel immers niet meer bevoegd om transacties te verrichten voor de [benadeelde] en was daarom eveneens niet bevoegd de bankpas, op naam van [medeverdachte 2], te gebruiken voor het verrichten van deze overboeking.
Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van het verweer dat de gelden niet ten bate van [verdachte] zijn gekomen maar in de v.o.f. van [bedrijf verdachte en medeverdachte2] zijn gevloeid als volgt.
Op het moment van overboeken beschikte [verdachte] telkens als heer en meester over de bedragen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank reeds voldoende voor een bewezenverklaring van wederrechtelijk toe-eigening. Of de overgemaakte gelden nu uiteindelijk in het vermogen van [bedrijf verdachte en medeverdachte2], zoals gesteld door de verdediging, of in het privé vermogen van [verdachte] terecht zijn gekomen, is dan ook niet relevant. Het verweer van de raadsman hieromtrent treft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen doel.
Zaakdossier 3
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel. Hij had formeel geen beschikking meer over de gelden van de [benadeelde] en heeft de bankpas op naam van [medeverdachte 2] gebruikt om geldbedragen over te boeken, zodat geen sprake is van verduistering, maar van diefstal met een valse sleutel.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering en diefstal met een valse sleutel Verdachte was formeel geen penningmeester meer en had niet de beschikking over de bankrekening van de [benadeelde]. Uit geen enkel ander bewijsmiddel is gebleken dat [verdachte] de overboekingen zou hebben gedaan. Voorts is er zonder de verklaring van [medeverdachte 2] – die zoals eerder besproken door de verdediging onbetrouwbaar wordt geacht– onvoldoende bewijs om vast te kunnen stellen dat de opgenomen bedragen bij [verdachte] terecht zijn gekomen.
De beoordeling door de rechtbankIn de periode 4 februari 2009 tot en met 17 augustus 2009 werden vanuit de [benadeelde] meerdere geldbedragen overgemaakt naar het Duitse bankrekeningnummer [nummer], ten name van [bedrijfsnaam medeverdachte2] B.V.
(hierna: [betrokkene 6]). Het totaalbedrag van deze transacties is
€ 182.000,-- (€ 50.000,-- + € 50.000,-- + € 50.000,-- + € 22.000,-- + € 10.000,--). [59] [medeverdachte 2] was enig aandeelhouder en bestuurder van [betrokkene 6]. [60] Op de bankafschriften is te zien dat relatief kort na elke overboeking van de [benadeelde] grote contante opnames volgen. Ook wordt een relatief groot bedrag á € 6.000,-- overgemaakt naar de bankrekening met nummer [nummer], zijnde een bankrekening van [medeverdachte 2]. [61] Opvallend is overigens dat kort na deze storting op de rekening van [medeverdachte 2], € 5.000,-- wordt overgemaakt naar ‘[medeverdachte 2] privat’. [62] Van de € 182.000,-- die gestort is op de rekening van [betrokkene 6], wordt uiteindelijk in totaal € 166.000,-- contant opgenomen. [63]
[verdachte] heeft in een gesprek met [betrokkene 3] en [aangever] verklaard dat hij eind 2008 de hele administratie aan [medeverdachte 2] heeft overgedragen. [64] Ook ter terechtzitting heeft hij verklaard de administratie te hebben overgedaan aan [medeverdachte 2]. [65] Eerder is al aan de orde geweest dat in deze periode [medeverdachte 2] stond ingeschreven als penningmeester van de [benadeelde]. [66] Pas op 13 oktober 2009 liet hij zich met terugwerkende kracht, op 1 januari 2009, uitschrijven. [67] De rechtbank is dan ook van oordeel dat [medeverdachte 2] gedurende de onder zaaksdossier 3 tenlastegelegde periode stond ingeschreven als penningmeester van de [benadeelde].
[medeverdachte 2] heeft in dit kader verklaard dat hij via [verdachte] bekend raakte met de [benadeelde]. [verdachte] vroeg hem of hij penningmeester wilde worden. Dit was slechts een papieren functie en [medeverdachte 2] zou als stroman fungeren, aldus [medeverdachte 2]. [68] Hij zou hiervoor maandelijks contant € 1.000,-- van [verdachte] ontvangen. [69] Verder verklaarde [medeverdachte 2] dat hij enkele maanden daarna benaderd werd door [verdachte] met de vraag of hij met enige regelmatig bedragen op de rekening van [betrokkene 6] mocht overmaken. Het zou gaan om een bedrag van
€ 182.500,-- en van de bedragen die gestort zouden worden, mocht [medeverdachte 2] 10 procent zelf houden. [70] Het overige heeft [medeverdachte 2] contant opgenomen en aan [verdachte] op zijn kantoor afgegeven, aldus [medeverdachte 2]. [71] De eerste keer dat [medeverdachte 2] geld van de rekening van [betrokkene 6] opnam, deed hij dit in grote coupures van biljetten van € 500,--. [verdachte] vertelde hem daarop dat dit niet de bedoeling was en dat [medeverdachte 2] het geld de volgende keer in kleinere coupures op moest nemen. [72] [medeverdachte 2] verklaarde verder dat de omschrijvingen van de betalingen op de rekening van [betrokkene 6] door [verdachte] zijn bedacht en dat het [verdachte] was die de betalingen van de [benadeelde] aan [betrokkene 6] feitelijk heeft verricht. [73]
Voor het bewijs dat het [verdachte] was die de overboekingen verrichte nadat het penningmeesterschap is overgegaan naar [medeverdachte 2], wordt verwezen naar hetgeen hierover met betrekking tot zaaksdossier 2 is overwogen.
Gelet het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat het [verdachte] is geweest die de overboekingen vanuit de [benadeelde] aan [betrokkene 6] heeft verricht met gebruikmaking van een valse sleutel, namelijk de bankpas op naam van [medeverdachte 2]. [verdachte] was formeel niet meer bevoegd om transacties te verrichten voor de [benadeelde] en was daarom eveneens niet bevoegd de bankpas, op naam van [medeverdachte 2], te gebruiken voor het verrichten van deze overboekingen. Het handelen van [verdachte], zoals [medeverdachte 2] daarover verklaart, past in het patroon zoals dat in de inleiding door de rechtbank is geschetst. Op het moment van overboeken beschikte [verdachte] telkens als heer en meester over de bedragen. Gelet op het vorengaande maakt dat, dat [verdachte] zich op die momenten de betreffende geldbedragen (in totaal €182.000,--) wederrechtelijk heeft toegeëigend. Het antwoord op de vraag of een groot deel van de geldbedragen nu wel of niet door [medeverdachte 2] aan [verdachte] is afgegeven, is dan ook niet meer relevant. Het verweer van de raadsman hieromtrent treft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen doel.
Zaakdossier 4
Het standpunt van de officier van justitieVolgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [verdachte]
€ 50.000,-- heeft verduisterd. Hij had de geldbedragen van de [benadeelde] als penningmeester onder zich en heeft de geldbedragen zonder toestemming van het bestuur voor een ander doel dan afgesproken aangewend, namelijk voor een niet-marktconforme lening.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich het geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend, nu medeverdachte [medeverdachte 1] ter terechtzitting als getuige in de zaak van [verdachte] heeft verklaard dat de kwestie is besproken op een bestuursvergadering. Het bestuur van de [benadeelde] was op zoek naar een investering met een goed rendement en [verdachte] was daarmee belast. Ook kan niet worden bewezen dat het geïnvesteerde bedrag geheel of ten dele in het bezit van [verdachte] is gekomen, zodat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening.
De beoordeling door de rechtbankOp 18 december 2008 werd een bedrag van € 50.000,-- overgeboekt vanuit de [benadeelde] naar de bankrekening van [naam BV]B.V.
(hierna: [naam BV]), onder vermelding van ‘Lening [benadeelde]’. [74] Enig aandeelhouder en bestuurder van [naam BV] was [aandeelhouder BV]. [75]
Het dossier bevat een overeenkomst van geldlening betreffende € 50.000,-- tussen de [naam BV] en [bedrijfsnaam 1] en de [benadeelde]. De overeenkomst is op 16 december 2008 ondertekend door [verdachte] namens de [benadeelde] in functie van penningmeester als geldgever en [aandeelhouder BV] namens [naam BV] en [bedrijfsnaam 1] als geldnemer. [76] Voorts bevat het dossier een provisieovereenkomst tussen – opvallend genoeg – [bedrijf verdachte en medeverdachte2] en [naam BV] en [bedrijfsnaam 1]. Ook deze overeenkomst is op 16 december 2008 ondertekend door [verdachte] en [aandeelhouder BV]. [verdachte] tekende deze keer als provisieontvanger en [aandeelhouder BV] als provisiebetaler. [77] De tekst vermeldt
‘dat de provisie overeenkomst onlosmakelijk is verbonden met de geldleningsovereenkomst tussen provisiebetaler (in de betreffende overeenkomst genoemd; geldnemer) en de [benadeelde] Arnhem als zijnde geldgever’. [78] Overeengekomen is dat [bedrijf verdachte en medeverdachte2] een provisie van € 5.000,--, zijnde tien procent van de geldlening, ontvangt binnen tien weken na inwerkingtreding van de geldleningovereenkomst. [79]
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij voor de [benadeelde] op zoek was naar beleggingen met een hoog rendement. De investering in [naam BV] was zo’n belegging. [80]
De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. In de eerste plaats constateert de rechtbank dat het banksaldo van [naam BV] voordat de € 50.000,-- vanuit de [benadeelde] werd overgemaakt, negatief was. [81] In de tweede plaats werd binnen drie maanden na ontvangst van het geldbedrag, nagenoeg het gehele bedrag van de rekening afgeschreven. [82]
Het dossier bevat in de derde plaats een mailwisseling tussen [verdachte] en [aandeelhouder BV] en tussen [verdachte] en [betrokkene 7]. Op 11 maart 2009 schreef [aandeelhouder BV] onder meer aan [verdachte] dat
‘de opname van gelden nogal wat voeten in de aarde heeft gehad’en
‘Ik stel derhalve voor dat we de 1e week van april (of de laatste week van maart) de aflossing en wederopname realiseren. Ik zal je dan contant de bedragen overleggen zodat je je ervan kunt vergewissen dat alles gaat zoals voorgesteld’. [83] Hiermee geconfronteerd ter terechtzitting, kon [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien hiervan geen duidelijke verklaring geven. Het enige dat hij verklaarde was dat hij niet kan zeggen dat hij de e-mail niet kent, ontkent dat [aandeelhouder BV] contanten aan hem heeft gegeven en dat hem afspraken over opnames en contante bedragen niets zeggen en dat hij ervan uit gaat dat het om rendement gaat. [84]
Aangever [aangever] heeft in de vierde plaats verklaard dat het huidige [benadeelde] bestuur geen enkel inzicht heeft in de achtergronden van de betaling á € 50.000,--. Duidelijk is wel dat deze ‘lening’ niet besproken is in een bestuursvergadering en dat hiervoor ook geen toestemming is verleend. De betaling is geschied aan een insolvabele partij en vond plaats toen [verdachte] als enige over een betaalpas beschikte. [verdachte] heeft geweigerd de gang van zaken aan [aangever] te expliciteren. [85]
Ter terechtzitting is [medeverdachte 1] als getuige in de zaak van [verdachte] gehoord. [medeverdachte 1] heeft toen verklaard dat het wel ter sprake is gekomen in een bestuursvergadering. Het [benadeelde] bestuur is uitgegaan van de expertise van [verdachte] en heeft verder zelf geen onderzoek gedaan. Geconfronteerd met de omstandigheid dat hijzelf eerder had verklaard dat op dat moment al geen bestuursvergaderingen meer plaatsvonden, verklaarde [medeverdachte 1] dat er wel overleg is geweest, telefonisch. De rechtbank acht deze verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting, zonder concrete onderbouwing niet geloofwaardig.
In de vijfde plaats weegt de rechtbank de verklaring van verdachte zelf mee dat hij geheel is afgegaan op de deskundigheid van dhr. [betrokkene 7] en zich op geen enkele wijze heeft verdiept in het bedrijf met wie de lening werd aangegaan. Het gestelde onder de punten eerste tot en met vijfde maakt dat de rechtbank van oordeel is dat sprake is van wederrechtelijk gebruik van gelden van de [benadeelde] door [verdachte].
Op het moment van overboeken van de € 50.000,-- beschikte [verdachte] als heer en meester over het bedrag. Gelet op het vorengaande maakt dat, dat [verdachte] zich het bedrag op dat moment wederrechtelijk heeft toegeëigend. Of (een deel van) de gelden nu uiteindelijk in het bezit van [verdachte] terecht zijn gekomen of niet, is dan ook niet meer relevant. Het verweer van de raadsman hieromtrent treft naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen doel.
De rechtbank heeft dan ook op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering.
Zaakdossier 5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van € 15.600,--.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering. Hij voert daartoe onder meer aan dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte zich dit geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De beoordeling van de rechtbank
Op 16 september 2008 wordt er vanaf de [naam bank] rekening van de [benadeelde]
€ 15.600,-- overgeboekt naar de rekening [nummer] op naam van [naam notariskantoor] Notarissen onder vermelding van “veiling De [adres3]’ [86] . Op de bankrekening van [medeverdachte 3] wordt op 21 november 2008 een bedrag van € 17.769,18 bijgeschreven afkomstig van [naam notariskantoor] Notarissen onder vermelding van “inzake [adres3]”. [87]
Vervolgens wordt op 30 december 2008 een bedrag van € 11.600,-- bijgeschreven op de [naam bank] rekening van de [benadeelde] vanaf de rekening van [medeverdachte 3] met nummer [nummer] onder vermelding van “verkeerde overboeking”. [88]
In het dossier bevindt zich een deelnemerslijst van de panden die aangesloten zijn bij de [benadeelde]. De rechtbank stelt vast dat het pand aan de [adres3] niet op deze lijst staat vermeld. [89]
[medeverdachte 3] heeft over dit pand onder meer het volgende verklaard. Op advies van verdachte heeft hij deze woning op een veiling gekocht. Hij heeft ook op advies van verdachte tijdens de veiling geboden op het pand. Voor de gunning van de veiling van dit pand moest ruim
€ 15.600,-- worden overgemaakt naar de notaris. [medeverdachte 3] had dit geld echter niet en verdachte heeft dit toen voorgeschoten voor [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] moest het geld wel terugbetalen aan verdachte. [90]
De rechtbank constateert dat uit de gegevens van het kadaster volgt dat [medeverdachte 3] op 20 november 2008 eigenaar was van het pand aan de[adres3] en dat hij hiervoor een hypotheek had afgesloten ter hoogte van € 136.000,--. [91]
De getuige [getuige 6] heeft onder meer verklaard dat hij zich erover verbaasd heeft dat het pand aan de[adres3] door [medeverdachte 3] werd gekocht voor een in zijn ogen te hoog bedrag. [92] Aan de getuige was door deurwaarder [naam deurwaarder] verteld dat deze was benaderd door ene [verdachte] die vertelde de eigenaar van het pand te zijn. [93] [getuige 6] ontdekte na de aankoop van [medeverdachte 3] dat er in het pand hennep werd gekweekt. [94]
Uit het dossier volgt uit een mailbericht dat verdachte zich tegenover de gerechtsdeurwaarder ook voordeed als eigenaar van het pand aan de [adres3]. [95]
Door verdachte is ter zitting onder meer verklaard dat er overleg is geweest om geld te kunnen genereren voor de [benadeelde]. Een manier daarvoor was het kopen van panden op een veiling, deze opknappen en weer verkopen. Het rendement was voor de [benadeelde] bestemd. De [benadeelde] kan echter geen hypotheekaanvraag doen, dat kan alleen een natuurlijk persoon. Vandaar dat [medeverdachte 3] de koop van het pand moest doen, aldus verdachte. Verdachte verklaart ook dat hij aanwezig is geweest bij de veiling met [medeverdachte 3]. Ten slotte verklaart verdachte dat de woning verhuurd is geweest om de rentelasten van de hypotheek te drukken maar dat hij niet weet wie de woning heeft verhuurd. Hem is verder niet bekend dat er een hennepkwekerij in de woning heeft gezeten.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte een bedrag heeft overgeboekt vanaf de bankrekening van de [benadeelde] ten behoeve van een aankoop van een woning op naam van [medeverdachte 3]. Dat dit pand werd aangekocht als rendement voor de rekening van [benadeelde] zoals door verdachte ter zitting is verklaard, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit het dossier. Nergens blijkt dat verdachte toestemming had om dit bedrag over te maken vanaf de bankrekening van de [benadeelde]. Hij weet ook niets te verklaren over de huurders die in het pand hebben verbleven. Dit terwijl hij zich tegenover derden voordoet als eigenaar van het pand. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat de aankoop van het pand is gedaan als investering voor de [benadeelde], zoals door verdachte is verklaard. Derhalve zijn de gelden van de [benadeelde] voor een ander doel gebruikt dan waarvoor deze bedoeld zijn. Nu verdachte als penningmeester de bedragen naar de rekening van [medeverdachte 3] heeft overgeschreven, beschikte hij in die hoedanigheid als heer en meester over het geld en is daarmee sprake van een wederrechtelijke toe-eigening van het bedrag van
€ 15.600,00 die op dat moment reeds is voltooid. Het verweer van de raadsman dat het bedrag daarna is terugbetaald treft, gelet op het voorgaande, dan ook geen doel.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 16 september 2008 een bedrag ter hoogte van € 15.600,-- toebehorende aan Stichting [benadeelde], heeft verduisterd.
Zaakdossier 6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel van een geldbedrag van € 9.267,36.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering en diefstal met een valse sleutel. Hij voert daartoe onder meer aan dat verdachte niet betrokken is geweest bij deze transacties. De verklaring van [medeverdachte 2], die hierover anders heeft verklaard, dient buiten beschouwing te worden gelaten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft in het vonnis van medeverdachte [medeverdachte 1] geconcludeerd dat van de rekening van de [benadeelde] bedragen werden overgeboekt naar het bedrijf van [medeverdachte 1] en de privé rekening van [medeverdachte 1], terwijl daar geen werkzaamheden tegenover stonden in het kader van de [benadeelde].
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat verdachte in dit zaakdossier een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Uit geen enkel bewijsmiddel blijkt dat verdachte is betrokken bij de handelingen die [medeverdachte 1] in deze zaak heeft verricht. Het enkele feit dat het verdachte is geweest die de bedragen heeft overgemaakt, acht de rechtbank in deze zaak onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard immers dat hij facturen voor de [benadeelde] niet zelf controleerde. Hij ging er vanuit dat een ander bestuurslid had gecontroleerd dat de woning waarop de factuur betrekking had was aangesloten bij de [benadeelde] en dat de werkzaamheden op de factuur ook daadwerkelijk waren verricht. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat dit ook daadwerkelijk de werkwijze was die door het bestuur van de [benadeelde] was afgesproken. Daarnaast is gebleken, en ook door de officier van justitie niet weersproken, dat er gedurende de tenlastegelegde periode ook rechtmatige overboekingen door [verdachte] vanuit de [benadeelde] zijn gedaan aan [benadeelde] deelnemers dan wel aan bedrijven die werkzaamheden hebben verricht voor de [benadeelde]. In het licht hiervan is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte bij de onderhavige overboekingen aan [bedrijf verdachte en medeverdachte2] en [medeverdachte 1] wist dat hiervoor geen werkzaamheden in het kader van de [benadeelde] waren verricht. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Zaakdossier 7
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel van een geldbedrag van € 510,--.
Het standpunt van de raadsmanDe raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering en diefstal met een valse sleutel. Hij voert daartoe onder meer aan dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte zich dit geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend. De vermeende betrokkenheid kan slechts blijken uit de verklaring van [medeverdachte 2] en de raadsman stelt dat deze verklaring niet geloofwaardig moet worden geacht.
De beoordeling van de rechtbankOp 13 oktober 2009 is een contant geldbedrag van € 510,-- gepind van de rekening van de [benadeelde] met de betaalpas van de [benadeelde]. [96] Voor deze geldopname was geen toestemming van de deelnemers van de [benadeelde] gegeven. [97]
Zoals al eerder door de rechtbank is overwogen, blijk uit de gegevens van de Kamer van Koophandel dat er op 13 oktober 2009 geen bestuur was van de [benadeelde].
[medeverdachte 2] heeft over deze pintransactie verklaard dat het ging over een bedrag dat hij nog moest krijgen voor zijn penningmeesterschap. [98] Verdachte vertelde hem toen dat er nog ongeveer € 600,-- op de rekening stond en dat hij dat maar moest opnemen. Hiertoe kreeg [medeverdachte 2] van verdachte de bankpas. [medeverdachte 2] heeft toen het geld van de rekening opgenomen terwijl verdachte buiten in zijn auto zat te wachten. [99] Zoals hiervoor al is overwogen, acht de rechtbank de verklaring van [medeverdachte 2] geloofwaardig en treft dit deel van het verweer van de raadsman dan ook geen doel. De rechtbank heeft ook geen reden om aan dit deel van de verklaring van [medeverdachte 2] te twijfelen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 maart 20015 verklaard dat hij niets af weet van het pinnen van dit bedrag van € 510,--.
Gelet op het feit dat verdachte formeel niet meer bevoegd was om transacties te verrichten voor de [benadeelde], is de rechtbank is van oordeel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich een geldbedrag van € 510,-- wederrechtelijk heeft toegeëigend door middel van een valse sleutel. Voorts volgt uit de verklaring van [medeverdachte 2] dat in deze zaak sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en verdachte, zodat bewezen kan worden dat verdachte dit feit in vereniging heeft gepleegd.
Zaakdossier 8
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van € 8.500,--.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering. Hij stelt daartoe onder meer dat uit het dossier niet kan volgen dat verdachte zich het contant door [getuige 1] opgenomen geldbedrag wederrechtelijk heeft toegeëigend. Naar zijn mening zijn de verklaringen van [medeverdachte 4] onbetrouwbaar en kunnen zij niet gebruikt worden voor het bewijs. Uit de verklaringen van [getuige 1] blijkt veeleer dat [medeverdachte 1] dit feit heeft begaan.
De beoordeling door de rechtbank
Op 10 juli 2008 vond een overboeking plaats van € 36.198,37 van de [naam bank] van de [benadeelde] naar rekeningnummer [nummer] ten name [getuige 1] onder vermelding van “Aanzuiveren saldo [naam bank2] [nummer]”. [100] Van het rekeningnummer van [getuige 1] is op 18 juli 2008 een geldbedrag van € 8.500,00 contant opgenomen en op 21 juli 2008 is een bedrag van € 27.075,00 door middel van een spoedopdracht overgeboekt naar de [naam bank2]-rekening van de [benadeelde] onder vermelding van “ [nummer] [benadeelde]”. Ook werd er op die datum € 4,50 afgeschreven, kennelijk verband houdend met de spoedoverboeking. [101] Op de rekeningoverzichten van de [naam bank2] rekening van de [benadeelde] is op 12 augustus 2008 te zien dat twee maal een bedrag werd bijgeschreven onder vermelding van “algehele aflossing debetsaldo via [bedrijfsnaam 2]”. Het ging om bedragen van € 821,55 en € 24.831,62, zodat in totaal € 25.653,17 is bijgeschreven. Op 20 augustus 2008 wordt voorts een bedrag van € 2,00 bijgeschreven op deze rekening. [102] .
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat op de rekening van [getuige 1] van het bedrag van € 36.198,37 vanaf de [benadeelde] rekening een bedrag van € 618,87 is achtergebleven op zijn rekening (€ 36.198,37 – (€ 27.084 + € 8.500 + € 4,50) en € 8.500 contant is opgenomen. Samen vormt dit een bedrag van € 9.118,87 dat niet meer bij de [benadeelde] terecht is gekomen en naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig aan de [benadeelde] rekening is onttrokken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden of verdachte hierin een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Getuige [getuige 1] heeft over de voorgaande overschrijvingen het volgende verklaard. Via [medeverdachte 4] had hij ongeveer € 36.000,00 op zijn rekening laten storten. [getuige 1] zou hier € 100,00 voor krijgen. [medeverdachte 4] zou dit in opdracht doen van [medeverdachte 1]. In die periode is [getuige 1] samen met [medeverdachte 4] naar de[bedrijfsnaam 2] bank gegaan en heeft hij € 8.000,00 opgenomen. Dit kreeg hij in een kantoorruimte. Op aanwijzingen van [medeverdachte 4] heeft [getuige 1] toen een bedrag van zijn rekening overgeboekt naar een andere rekening. De € 8.000,00 heeft hij aan [medeverdachte 4] gegeven. [103]
Getuige [medeverdachte 4] heeft het volgende verklaard over de bedragen. [medeverdachte 4] was door verdachte benaderd om geld op zijn eigen rekening te laten storten en hij zou hiervoor € 100,00 krijgen. Nu [medeverdachte 4] echter geen eigen rekening had, heeft hij zijn vriend [getuige 1] benaderd. Nadat het geld op de bankrekening van [getuige 1] was geboekt, bleek het te gaan om een bedrag van ruim € 30.000,00. Tegenover [getuige 1] heeft verdachte bevestigd dat dit bedrag juist was. Samen met [getuige 1] heeft [medeverdachte 4] het geld contant van de rekening van [getuige 1] opgenomen. Het contante geld was voor verdachte bestemd. Dit heeft hij gedaan met de auto van [medeverdachte 1] die in die periode in Thailand zat. Ook verklaart [medeverdachte 4] dat hij een briefje van verdachte had gekregen met daarop een rekeningnummer waarnaar het geld moet worden overgemaakt. [medeverdachte 1] heeft niets met deze transactie te maken, aldus [medeverdachte 4]. [104]
[medeverdachte 1] heeft onder meer verklaard dat de achterstand bij de [naam bank2] besproken was in het hele bestuur en dat door het hele bestuur besloten werd dat deze achterstand betaald/aangevuld moest worden. [betrokkene 5] en verdachte hadden deze betaling geregeld. [medeverdachte 1] weet niet hoe [betrokkene 5] en verdachte deze betaling hebben verricht. [105]
De rechtbank is gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van € 9.118,87. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen aanwijzingen dat [medeverdachte 1] bij deze overboekingen betrokken is geweest. De getuige [medeverdachte 4] verklaart weliswaar dat hij in opdracht van [medeverdachte 1] heeft gehandeld, maar uit het dossier volgt dat [medeverdachte 1] ten tijde van de overboekingen in juli 2008 verbleef in Thailand.
De verklaring van verdachte ter zitting dat in het bestuur besproken was dat een incassobureau ervoor zou zorgen dat de [naam bank2] rekening van de [benadeelde] aangezuiverd zou worden, en dat hij dacht dat het bedrag dat hij heeft overgemaakt naar de rekening van [getuige 1] bestemd was voor zo’n incassobureau, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Uit de stukken blijkt immers niet dat een incassobureau bij deze overboekingen betrokken is geweest en bovendien is geen reden aangevoerd waarom het saldo van de [naam bank2]-rekening niet rechtstreeks vanaf de [naam bank] rekening van de [benadeelde] zou kunnen worden aangezuiverd.
Nu verdachte als penningmeester de bedragen naar de rekening heeft overgeschreven, beschikte hij op dat moment in die hoedanigheid als heer en meester over het geld. Nu verdachte geen toestemming had om deze bedragen over te dragen, is er sprake van wederrechtelijke toeëigening van een geldbedrag van € 9.118,87. Het verweer van de raadsman dat het geld niet bij verdachte terecht is gekomen, treft gelet op het voorgaande geen doel.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van juli 2008, een bedrag ter hoogte van € 9118,87 toebehorende aan Stichting [benadeelde] heeft verduisterd.
Zaakdossier 9
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering samen met [medeverdachte 1].
Het standpunt van de raadsmanDe raadsman heeft bepleit dat zijn cliënt moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering. Hij voert daartoe onder meer aan dat uit de bewijsmiddelen niet kan blijken dat er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1]. Derhalve is er geen sprake van het medeplegen van verduistering dan wel diefstal in vereniging. Verdachte heeft niet opzettelijk de betalingen verricht. Hij is hoogstens bij de verwerking van die facturen die de werkzaamheden van zijn eigen huis betroffen onoplettend geweest.
De beoordeling door de rechtbankOp 26 juni 2008 is vanaf de [naam bank] rekening van de [benadeelde] een bedrag van € 1.955,98 overgeboekt naar de rekening [nummer] op naam van [naam BV2]. Op het afschrift is erbij geschreven “[adres 2], vernieuwing buitenriolering”. [106]
In het dossier zit een factuur van [naam BV2] Arnhem B.V., gedateerd 26 mei 2008 en gericht aan de [benadeelde]. De factuur betreft onder meer “in overleg, de verstopte buitenriolering/put door [naam ontstoppingsbedrijf]. ontstopt” en heeft als onderwerp [adres 2]. [107]
Uit de gegevens van het kadaster volgt dat het adres [adres 2] in eigendom was bij [verdachte]/[betrokkene 8]. [108] Dit pand staat echter niet op de deelnemerslijsten van de [benadeelde]. [109]
Getuige [naam BV2] heeft onder meer verklaard dat hij vaker opdrachten heeft verricht voor de [benadeelde] en dat zijn aanspreekpunt bij de [benadeelde] [medeverdachte 1] was. [110] Hij verklaart voor het pand aan de [adres 2] in Arnhem voor de [benadeelde] werkzaam te zijn geweest en dat hij de opdracht hiervoor van [medeverdachte 1] had gekregen. [111]
Eerder is al aan de orde geweest het bestuur van de [benadeelde] op 26 juni 2008 onder meer bestond uit verdachte, die met ingang van 8 maart 2007 penningmeester was. Verdachte is als penningmeester uitgeschreven uit de Kamer van Koophandel met ingang van 1 december 2008.
Ter terechtzitting van 12 maart 2015 heeft verdachte verklaard dat deze overboeking een vergissing is geweest.
De rechtbank concludeert uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van € 1.955,98. Verdachte heeft uit hoofde van zijn functie als penningmeester dit bedrag vanuit de [benadeelde] overgeboekt naar [naam BV2] B.V., terwijl dit een bedrag betrof voor werkzaamheden aan een pand, zijn eigen woning, dat niet op de deelnemerslijst van de [benadeelde] stond. Dat dit een vergissing zou zijn acht de rechtbank in het licht van het gehele strafdossier niet geloofwaardig, zeker niet nu het de eigen woning van verdachte betreft en het adres bij de omschrijving van de overboeking staat vermeld.
Zaakdossier 10
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van
€ 4.000,--.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering. Uit het dossier blijkt naar de mening van de raadsman niet dat verdachte het hem- mogelijk ten onrechte- overgemaakte bedrag zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De beoordeling door de rechtbank
Uit een bankafschrift van de [naam bank] van de [benadeelde] blijkt dat op rentedatum 15 oktober 2008 een bedrag van € 4.000,00 is overgeschreven naar [getuige 8] Cons. onder vermelding van “Factuur 2008036”. [112]
Door de politie is onderzoek verricht naar de identificerende gegevens van het bankrekeningnummer [nummer] dat op bovengenoemd bankafschrift stond. Rekening [nummer] bleek te zijn afgegeven aan [getuige 8] en/of A.S. van Veen-Israel. [113]
Uit veiliggestelde digitale gegevens, aangetroffen op een in beslaggenomen digitale gegevensdrager [114] , is te zien dat er een mailwisseling heeft plaatsgevonden tussen onder meer [medeverdachte 2], verdachte en [getuige 8] aangaande de aankoop van een hotel in Duitsland. [115]
De getuige [getuige 8] heeft onder meer verklaard dat hij geen onderneming kende of op naam heeft (gehad) op naam van “[consultancy ]”. [116]
Uit de gegevens van de Kamer van Koophandel volgt vervolgens dat [consultancy ] niets te maken heeft met de bovengenoemde getuige [getuige 8] en dat het rekeningnummer [nummer] niet van [consultancy ] is. [117]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 maart 2015 erkend dat dit bedrag ten onrechte vanuit de [benadeelde] is betaald. Volgens hem was het een bedrag dat hij aan [medeverdachte 2] heeft geleend en aangezien hij zelf op dat moment niet over € 4.000,-- beschikte, heeft hij het van de rekening van de [benadeelde] overgemaakt. [118] De onrechtmatigheid van deze betaling wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door het feit dat er in de omschrijving van de betaling een bedrijf wordt genoemd dat niet overeenkomt met het rekeningnummer. In het licht van de verklaring van de verdachte is dit naar het oordeel van de rechtbank gedaan met de kennelijke bedoeling om deze betaling te verantwoorden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande, in onderling samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van € 4.000,--. Nu verdachte als penningmeester de bedragen naar de rekening heeft overgeschreven, beschikte hij op dat moment in die hoedanigheid als heer en meester over het geld. Dat het bedrag niet in zijn eigen vermogen terecht is gekomen, is dan ook niet meer relevant.
Zaakdossier 11
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het dossier, ten aanzien van deze specifieke transacties, onvoldoende wettig bewijs bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] wist van het frauduleuze karakter van de betalingen aan [getuige 2]. Om die reden zal de rechtbank hem ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Zaakdossier 12
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat op grond waarvan kan worden vastgesteld dat [verdachte] (strafrechtelijk verwijtbare) betrokkenheid had bij de verweten handelingen. [verdachte] zal om die reden van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van januari 2007 t/m
13 oktober 2009 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens
)opzettelijk een aantal geldbedragen, te weten
-(dos 1) in de periode van 7 september 2007 t/m 28 december 2007 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 118.026,32 euro en
-(dos. 2) in de periode van 21 januari 2007 t/m 27 januari 2009 enig bedrag en
-(dos. 4) op 18 december 2008 een geldbedrag van 50.000,-- euro en
-(dos. 5) op 16 september 2008 een geldbedrag van 15.600,-- euro en
-(dos. 8) in de periode van juli 2008 een bedrag van 9.118,87 en
-(dos. 9) op 26 augustus 2008 een bedrag van 1.955,98 en
-(dos. 10) op 15 oktober 2008 een bedrag van 4.000,-- euro
toebehorende aan stichting [benadeelde], welke geldbedragen verdachte en/of zijn mededader anders dan door misdrijf, te weten als dagelijks bestuur(der) van stichting [benadeelde] en/of als financieel beheerder van de gelden van stichting [benadeelde], onder zich had(den), telkens wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
en/of
dat hij op een of meer tijdstippen in de periode van 26 januari 2009
t/m 13 oktober 2009 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander althans alleen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een aantal geldbedragen, te weten
-(dos. 2) op 27 januari 2009 enig bedrag en
-(dos. 3) in de periode van 1 februari 2009 t/m 24 augustus 2009 een aantal
geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 182.000,-- euro en
-(dos. 7) op 13 oktober 2009 een bedrag van 510,-- euro
toebehorende aan stichting [benadeelde], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (het onrechtmatig gebruik van een bankpas).
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Verduistering, meermalen gepleegd
en
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd
en
Medeplegen van verduistering
en
Medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat het verdachte gedurende de proeftijd verboden wordt een bestuursfunctie in een stichting uit te oefenen en met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht. Volgens de officier van justitie hebben verdachte en medeverdachte voor eigen financieel gewin gelden aan de [benadeelde] onttrokken. Verdachten hebben zich over een langere periode stelselmatig verrijkt, ten koste van de gelden van de deelnemers van de [benadeelde]. Hiermee hebben zij het in hen gestelde vertrouwen van deelnemers, als ook het vertrouwen van medebestuursleden beschaamd. Daarnaast hebben zij maatschappelijke onrust veroorzaakt. Verdachte heeft hierbij een actieve en initiërende rol gehad. Ook heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte een relevant strafblad heeft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte een werkstraf op te leggen, met daaraan eventueel een voorwaardelijk deel gekoppeld. Hij heeft de rechtbank voorts verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en om een eventueel op te leggen onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf niet langer te laten zijn dan de duur van de inverzekeringstelling. Verdachte heeft belang bij een andere strafmodaliteit dan een vrijheidsbenemende straf, nu hij de gedeeltelijke zorg over zijn twee opgroeiende kinderen heeft.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, 23 januari 2015;
- een voorlichtingsrapportage van de Reclassering Nederland, gedateerd 13 maart 2013 en,
- een brief van de Reclassering Nederland, betreffende een retourzending opdracht reclasseringsadvies, gedateerd 5 maart 2015.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft ten behoeve van zichzelf gelden onttrokken aan de [benadeelde] terwijl hij penningmeester was van die stichting, maar ook daarna. De gelden bestonden uit de inleg van deelnemers van de [benadeelde] en waren bestemd voor onderhoud en inspecties aan de woningen van deze deelnemers. Met zijn handelen heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan (het medeplegen van) verduistering en diefstal met een valse sleutel. Hiermee heeft verdachte de deelnemers gedupeerd en heeft hij hun vertrouwen in hem ernstig beschaamd. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op doortrapte wijze tewerk is gegaan. Verdachte heeft daarbij niet geschroomd om, ten koste van gemeenschapsgeld, derden te benaderen en in te zetten voor zijn eigen financiële gewin. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en, ten nadele van verdachte, met verdachtes initiërende rol in het geheel.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank echter ook rekening gehouden met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad volgt dat de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op het moment van de doorzoeking in de woning van verdachte op 22 september 2011. Als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Hoewel sprake is van een relatief complex en grootschalig onderzoek, met meerdere verdachten, waarin ook door de verdediging verzoeken zijn gedaan tot het horen van getuigen, zal de rechtbank in de strafmaat, zij het in beperkte mate, rekening houden met de overschrijding van deze termijn.
Deze strafzaak behelst oude, maar ernstige feiten. Dankzij inspanningen van de huidige bestuursleden van de [benadeelde] is het onderzoek - geruime tijd na het doen van aangifte - aangevangen. De rechtbank constateert dat al in 2009 namens de [benadeelde] aangifte is gedaan, maar dat pas in 2011 huiszoekingen hebben plaatsgevonden. Verdachte is uiteindelijk in 2012 aangehouden, waarna verder onderzoek is gevolgd. Gelet hierop en gelet op het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie is gevorderd, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De ernst en omvang van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank echter wel een forse vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank neemt hierbij als uitgangspunt een vrijheidsbenemende straf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Zoals eerder verwoord, zal de rechtbank echter de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat en acht zij een vrijheidsbenemende straf van 18 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Nu veel tijd is verstreken tussen de pleegperiode en het moment van uitspraak, zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke strafdeel koppelen.
7.a. De beoordeling ten aanzien van het beslag
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle onder verdachte inbeslaggenomen goederen zoals opgenomen in dit vonnis in de bijlage I zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De beoordeling door de rechtbank
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de in bijlage I van dit vonnis genoemde goederen aan de verdachte.
7.b. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Stichting [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 200.036,22
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 180.314,00, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Allereerst omdat de verdediging vrijspraak heeft bepleit van het tenlastegelegde feit. Daarnaast is de raadsman van mening dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Onduidelijk is namelijk welk deel van de bedragen die worden genoemd in de vordering reeds door de gemeente Arnhem aan de [benadeelde] zijn betaald, waardoor niet uit te sluiten is dat een deel van de vordering al overgedragen is aan de gemeente Arnhem.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte in beginsel aansprakelijk is voor de bedragen van € 182.000,-- en € 510,-- die door de benadeelde partij worden gevorderd. Dit betreffen de bedragen die in de zaakdossiers 3 en 7 door verdachte zijn weggenomen en waarvoor hij strafrechtelijk zal worden veroordeeld. De overige gevorderde bedragen betreffen zaakdossiers waarvoor verdachte zal worden vrijgesproken, zodat de benadeelde partij voor die bedragen niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij een totale schade van € 539.814,-- heeft door de handelingen van de verdachten, welke vordering in een civiele procedure in haar geheel is toegewezen. De bedragen die nu van verdachte worden gevorderd maken onderdeel uit van deze vordering, zij het dat deze in de civiele procedure niet ten aanzien van verdachte is toegewezen. De gemeente Arnhem heeft een deel van deze vordering op verdachte overgenomen, te weten een bedrag van € 359.500,--. De rechtbank concludeert hieruit dat er nog een bedrag van € 180.314,-- aan totale schade resteert voor de benadeelde partij ter zake waarvan zij nog geen executoriale titel heeft verkregen. Dat niet duidelijk is welke onderdelen van de in de civiele procedure toegewezen vordering aan de gemeente zijn overgedragen, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. De in de civiele zaak toegewezen hoofdsom moet als één vordering worden gezien, die, zo heeft de benadeelde partij gesteld, uiteindelijk in haar geheel aan de gemeente zal worden overgedragen. Hoe dit ook zij, het bedrag aan schade waarvoor de benadeelde partij op dit moment nog een aanspraak tot vergoeding op verdachte heeft, kan naar het oordeel van de rechtbank volledig worden toegewezen in de zaak van verdachte. Dit bedrag van € 180.314,-- (het verschil tussen de hoofdsom van de totale schade en het bedrag dat door gemeente Arnhem is vergoed) komt dus voor toewijzing in aanmerking.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Aangezien de vordering ziet op een aantal bedragen die op verschillende momenten door verdachte zijn weggenomen en het niet goed doenlijk is per bedrag de ingangsdatum van de wettelijke rente vast te stellen, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf een datum gelegen in het midden van de periode waarin de bewezenverklaarde strafbare feiten zijn gepleegd. De eerste overboeking in zaaksdossier 3 is gedaan op 4 februari 2009 en de contante geldopname van zaaksdossier 7 is gedaan op 13 oktober 2009. De wettelijke rente over het volledige schadebedrag van € 180.314,-- is toewijsbaar vanaf 9 juni 2009.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 47, 57, 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
4 (vier) maanden,
niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
 stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast de
teruggavevan de in bijlage I van dit vonnis opgenomen in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij Stichting [benadeelde].
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij Stichting [benadeelde], van een bedrag van
€ 180.314,--(honderdtachtig duizend driehonderd en veertien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij Stichting [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij Stichting [benadeelde] een bedrag
te betalen van € 180.314,--(honderdtachtig duizend driehonderd en veertien euro), , met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 365 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
Dit vonnis is gegeven door mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. S.H. Keijzer rechters in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman en mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 200120807.1045, gesloten op 12 juli 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De akte van oprichting d.d. 16 november 1992, p. 32 en 33.
3.Het proces-verbaal van bevindingen overzicht [benadeelde]Stichting, p. 24.
4.Het proces-verbaal van bevindingen overzicht [benadeelde]Stichting, p. 25.
5.Het document Opgaaf van wijzigingen handelsregister, p. 74 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 79.
6.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 93 t/m 96.
7.Het document wijziging functionarisgegevens, p. 97 t/m 100 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 80.
8.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 83 t/m 88 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 81.
9.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 88.
10.Het uitschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 89 t/m 92 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 81.
11.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 101 t/m 106.
12.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 106.
13.Het document wijziging functionarisgegevens, p. 107 t/m 110.
14.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever], p. 329 t/m 334.
15.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever], p. 330, laatste alinea en p. 331, tweede alinea.
16.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever], p. 332, eerste alinea.
17.Het proces-verbaal van aangifte door [aangever], p. 333, tweede, vijfde en zesde alinea.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 846, onder het midden.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 846, onder het midden.
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4], p. 836, laatste alinea en p. 837, eerste alinea.
21.Het proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 2], p. 824, eerste alinea.
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 2], p. 824, eerste alinea.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 2], p. 824, eerste alinea.
24.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 811, laatste alinea.
25.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 812, tweede, vierde en vijfde alinea.
26.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 794, eerste, derde en vierde alinea.
27.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 794, laatste alinea.
28.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 770, vierde alinea.
29.Zaaksdossier 1: bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 oktober 2007, 1 november 2007, 1 december 2007, 1 december 2007 en 1 januari 2008, respectievelijk genummerd p. 869, 870, 871, 872 en 873. Zaaksdossier 2: Bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 december 2007, 1 juni 2008, 1 juli 2008, 1 oktober 2008, 19 januari 2010 en 19 januari 2010, respectievelijk genummerd p. 1078, 1079, 1080, 1081, 1082 en 1083. Zaaksdossier 3: bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, 19 januari 2010, 19 januari 2010, 30 juli 2009 en 31 augustus 2009, respectievelijk genummerd p. 1126, 1127, 1128, 1129 en 1130. Zaaksdossier 4: het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1211. Zaakdossier 5: het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 1 oktober 2008, p. 1326. Zaaksdossier 6: het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1366 en het bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 30 juli 2009, p. 1368. Zaakdossier 7: het bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 30 oktober 2010, p. 1459. Zaaksdossier 8: een bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 1 augustus 2008, p. 1494. Zaaksdossier 9: een bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 1 juli 2008, p. 1547. Zaaksdossier 10: Een bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 1 november 2008, p. 1568. Zaaksdossier 11: de bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 november 2008, 1 januari 2008 en 1 december 2007, respectievelijk genummerd p. 1602, 1603 en 1604. Zaakdossier 12: het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1721.
30.De bankafschriften van [medeverdachte 3], p. 880 t/m 86 en de bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 oktober 2007, 1 november 2007, 1 december 2007, 1 december 2007 en 1 januari 2008, respectievelijk genummerd p. 869, 870, 871, 872 en 873.
31.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p.794, eerste alinea.
32.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p.794, tweede alinea.
33.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 798, vierde alinea.
34.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p.794, derde alinea.
35.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 794, laatste alinea
36.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p.794, laatste zin en pagina 795, eerste zin.
37.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p.795, vierde alinea
38.Onderzoek inbeslaggenomen facturen, p. 860 laatste alinea en p. 861 eerste en tweede alinea
39.Bijlage B van proces-verbaal aangifte [aangever], p. 348
40.Proces-verbaal aangifte [aangever], p. 331, achtste alinea en bijlage E van proces-verbaal aangifte [aangever], p. 376, laatste alinea
41.Onderzoek inbeslaggenomen goederen, p. 861, tweede alinea
42.Proces-verbaal verhoor getuige[medeverdachte 4], p. 276, tweede alinea.
43.Het uittreksel van de Handelsregisterhistorie, p. 1059 t/m 1061.
44.Bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 december 2007, 1 juni 2008, 1 juli 2008, 1 oktober 2008, 19 januari 2010 en 19 januari 2010, respectievelijk genummerd p. 1078, 1079, 1080, 1081, 1082 en 1083 en bankafschriften van [bedrijf verdachte en medeverdachte2] d.d. 30 november 2007, 2 juni 2008, 30 juni 2008, 2 oktober 2008, 2 januari 2009 en 2 februari 2009, respectievelijk genummerd p. 1085, 1086, 1087, 1088, 1089 en 1090.
45.Een document inhoudende notulen vergadering [benadeelde] 30 januari 2007, p. 1028 en 1029.
46.Het gespreksverslag d.d. 23 oktober 2009, bijlage H bij de aangifte, p. 388, derde alinea.
47.Het gespreksverslag d.d. 23 oktober 2009, bijlage H bij de aangifte, p. 388, vierde alinea.
48.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 maart 2015.
49.Facturen van [bedrijf verdachte en medeverdachte2] d.d. 17 november 2007, 16 mei 2008, 16 mei 2008, 28 september 2008 en 15 december 2008, respectievelijk genummerd p. 1092, 1093, 1094, 1095 en 1096.
50.De schriftelijke verklaring van [getuige 5], p. 1098, onder 1, eerste volzin.
51.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5], p. 1101, zesde en negende alinea.
52.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5], p. 1101, zevende alinea.
53.Het gespreksverslag d.d. 23 oktober 2009, bijlage H bij de aangifte, p. 388, laatste alinea.
54.Het gespreksverslag d.d. 23 oktober 2009, bijlage H bij de aangifte, p. 388, laatste alinea.
55.Het bankafschrift van [bedrijf verdachte en medeverdachte2] d.d. 2 februari 2009, p. 1090 en het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1083.
56.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 12 maart 2015.
57.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 771, vierde alinea.
58.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 771, zesde alinea.
59.Bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, 19 januari 2010, 19 januari 2010, 30 juli 2009 en 31 augustus 2009, respectievelijk genummerd p. 1126, 1127, 1128, 1129 en 1130 en het document inhoudende bankrekening informatie met betrekking tot nummer [nummer], p. 1134 en bankafschriften van [bedrijfsnaam medeverdachte2] B.V., p. 1135 t/m 1139.
60.Het uittreksel van de Kamer van Koophandel, p. 489.
61.De bankafschriften van [bedrijfsnaam medeverdachte2] B.V., p. 1135 t/m 1139 en het document inhoudende bankrekening informatie met betrekking tot nummer [nummer], p. 1143 en een bankafschrift van [medeverdachte 2], p. 1145.
62.Een bankafschrift van [medeverdachte 2], p. 1145.
63.De bankafschriften van [bedrijfsnaam medeverdachte2] B.V., p. 1135 t/m 1139.
64.Het gespreksverslag d.d. 23 oktober 2009, bijlage H bij de aangifte, p. 388, laatste alinea.
65.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 12 maart 2015.
66.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 101 t/m 106.
67.Het document wijziging functionarisgegevens, p. 107 t/m 110.
68.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 770, eerste en derde alinea.
69.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 770, derde alinea.
70.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 770, vierde alinea.
71.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 770, vierde alinea.
72.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 770, vijfde alinea.
73.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 771, derde en vierde alinea.
74.Het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1211 en het bankafschrift van [naam BV]B.V. d.d. 22 december 2009, p. 1214.
75.Het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 26 oktober 2011, p. 1208 en 1209.
76.De overeenkomst van geldlening, p. 1237 t/m 1242.
77.De provisie overeenkomst, p. 1244.
78.De provisie overeenkomst, p. 1244.
79.De provisie overeenkomst, p. 1244.
80.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 maart 2015.
81.Het bankafschrift van [naam BV]B.V. d.d. 22 december 2008, p. 1214.
82.De bankafschriften van [naam BV] B.V., p. 1213 t/m 1234.
83.Een afschrift van een e-mailbericht d.d. 11 maart 2009, p. 1252 en 1253.
84.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 maart 2009.
85.De aanvulling op aangifte Stichting [benadeelde], p.421, derde alinea.
86.Het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 1 oktober 2008, p. 1326.
87.Het bankafschrift van [medeverdachte 3], p. 1329.
88.Het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1327.
89.Bijlage F van proces-verbaal aangifte [aangever], p. 378 t/m 381.
90.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 799, tweede en derde alinea.
91.Het kadastraal bericht object[adres3], p. 1336 en p. 1338.
92.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6], p. 1340, laatste alinea en p. 1341 eerste alinea.
93.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6], p. 1341, vierde alinea.
94.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6], p. 1341, laatste alinea.
95.Een e-mailbericht van[naam deurwaarder] gericht aan [getuige 6], gedateerd 21 november 2008, p. 1344 en 1345.
96.Het bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 30 oktober 2010, p. 1459.
97.Aanvulling op aangifte Stichting [benadeelde], opgemaakt door [aangever], p. 422, tweede alinea.
98.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 771, zesde alinea.
99.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 771, zesde alinea.
100.Een bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 1 augustus 2008, p. 1494.
101.Een printoverzicht van een bankafschrift, p. 1500
102.Een bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 3 september 2008, p. 1496.
103.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 846 onderaan en p. 847 eerste alinea.
104.Proces-verbaal verhoor verdachte[medeverdachte 4], p. 836 en 837.
105.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1], p. 746, derde en vierde alinea.
106.Een bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 1 juli 2008, p. 1547.
107.Een factuur, gedateerd 26 mei 2008, p. 1521.
108.Kadastraal bericht object, p. 504 en 505.
109.Bijlage F bij de aangifte van [aangever], p. 378 t/m 381.
110.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8 BV2], p. 1518, tweede en derde alinea.
111.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8 BV2], p. 1519, derde en vierde alinea
112.Een bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 1 november 2008, p. 1568.
113.Antwoord van de [naam bank2] op de vordering verstrekking gegevens, gedateerd 15 december 2011, p. 1570.
114.Proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], gedateerd 13 augustus 2012, p. 285
115.E-mailberichten, p. 1571 t/m 1579.
116.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 8], p. 1565 onderaan en p. 1566 eerste alinea.
117.Online inzage uittreksel, p. 1581 en 1582.
118.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 12 maart 2015.