ECLI:NL:RBGEL:2015:2100

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
26 maart 2015
Zaaknummer
05/900336-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en diefstal door bestuursleden van een woningonderhoud stichting

Op 26 maart 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee voormalig bestuursleden van een woningonderhoud stichting, die zijn veroordeeld tot deels onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor het onttrekken van grote geldbedragen aan de stichting over een langere periode. De rechtbank oordeelde dat de feiten gekwalificeerd kunnen worden als verduistering en diefstal met een valse sleutel. Een derde verdachte kreeg een deels voorwaardelijke werkstraf voor zijn betrokkenheid bij de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het wederrechtelijk toeeigenen van geldbedragen die toebehoorden aan de stichting, waarbij zij gebruik maakten van hun positie als bestuursleden. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake was van willekeur in de vervolging. De rechtbank heeft de straffen bepaald op basis van de ernst van de feiten en de rol van de verdachten in het geheel. De totale schade die door de benadeelde partij is geleden, bedraagt € 8.052,73, waarvoor de verdachten aansprakelijk zijn gesteld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de wettelijke rente vanaf bepaalde data toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/900336-11
Datum uitspraak : 26 maart 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres 1], [woonplaats]
raadsman: J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 maart 2013, 28 november 2013, 6 februari 2014 en van 12 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van september 2007 t/m 13 oktober 2009 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een aantal geldbedragen, te weten
-(dos 1) in de periode van 7 september 2007 t/m 28 december 2008 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 118.026,32 euro en/of
-(dos. 6) in de periode van 10 maart 2009 t/m 6 juli 2009 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 9.267,58 euro en/of
-(dos. 9) op 26 augustus 2008 een bedrag van 1.955,98 en/of
-(dos. 11) in de periode van 20 november 2007 t/m 6 oktober 2008 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 16.652,73 en/of
-(dos. 12) op 14 april 2009 een bedrag van 8.258,84 euro,
althans totaal belopende een bedrag van ca. 144.181,-- euro), in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan stichting [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk(e) geldbedrag(en) verdachte en/of zijn mededader(s) anders dan door misdrijf, te weten als dagelijks bestuur(der) van stichting [benadeelde] en/of als financieel beheerder van de gelden van stichting [benadeelde], onder zich had(den), (telkens) wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
en/of
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 maart 2009 t/m 6 juli 2009 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
-(dos. 6) in de periode van 10 maart 2009 t/m 6 juli 2009 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 9.267,58 euro en/of
-(dos. 12) op 14 april 2009 een bedrag van 8.258,84 euro, in elk geval een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan stichting [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (het onrechtmatig gebruik van een bankpas.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2a. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. De raadsman heeft daartoe twee gronden aangevoerd.
Allereerst is de raadsman van mening dat sprake is van willekeur, nu de gemeente Arnhem verantwoordelijk moet worden gehouden voor de gang van zaken en tegen haar geen vervolging is ingesteld. De gemeente had in haar controlerende taak als subsidiegever de jaarstukken steeds moeten controleren en dat heeft de gemeente niet gedaan.
De raadsman heeft als tweede grond voor de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aangevoerd dat de belangen van verdachte bij een goede verdediging op grove wijze zijn veronachtzaamd en de goede procesorde is geschonden. De raadsman stelt daartoe dat de verdediging de administratie niet heeft kunnen inzien zonder aanwezigheid van de politie. Dit is in strijd met het vrij verkeer tussen verdachte en zijn raadsman.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij wel degelijk ontvankelijk is in de vervolging. De gemeente Arnhem heeft naar de mening van de officier van justitie geen strafbare feiten gepleegd, zodat geen sprake is van willekeur in de vervolging. Voorts heeft de raadsman de gelegenheid gehad om in een aparte ruimte op het politiebureau in aanwezigheid van een politieagent de administratie in te zien. De aanwezigheid van de politie was nodig om op het beslag te kunnen toezien. Aan de verdediging is aangeboden dat de raadsman in een aparte ruimte, zonder aanwezigheid van de politie, met zijn cliënt kon overleggen en dat er stukken uit de administratie konden worden gekopieerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat, volgens vaste jurisprudentie, de officier van justitie in beginsel slechts dan niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, waarvan de gevolgen niet uit de wet blijken en waarbij door of onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie een zodanig ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde is gemaakt dat met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Bij de beoordeling van het verweer moet worden vooropgesteld dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, LJN BX4280, NJ 2013/109).
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet, terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (dat in de strafrechtspraak in dit verband ook wel wordt omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging).
De rechtbank overweegt dat de gemeente Arnhem als subsidiegever wellicht enige verantwoordelijkheid heeft gehad voor het controleren van de [benadeelde] (hierna: de [benadeelde]), maar in het dossier is naar het oordeel van de rechtbank geen enkele aanwijzing te vinden van enig strafbaar handelen van de zijde van de gemeente Arnhem. Gelet hierop is er dan ook geen sprake van willekeur van de zijde van het Openbaar Ministerie door vervolging in te stellen tegen verdachte en niet tegen de gemeente. Het verweer van de raadsman treft geen doel.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de politie verantwoordelijk is voor de in beslag genomen goederen en de instandhouding van deze goederen. Het is dan ook voorstelbaar dat de politie aanwezig moet zijn als een advocaat in beslaggenomen goederen komt bekijken, zoals in dit geval de bij verdachte in beslag genomen administratie. Dit levert naar het oordeel van de rechtbank geen strijd op met de beginselen van de goede procesorde, te meer nu de raadsman in de gelegenheid is gesteld om alle stukken in vertrouwen te bekijken en bespreken met verdachte. Gelet hierop treft het verweer van de raadsman geen doel. De rechtbank ziet geen reden om de zaak hiervoor aan te houden zoals door de raadsman als subsidiair verzoek is gedaan.
De rechtbank acht het Openbaar Ministerie gelet op het voorgaande dan ook ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Inleiding
De Woning Onderhoud Stichting (hierna: [benadeelde])
De [benadeelde] is in 1992 opgericht en kent als doel:
‘de instandhouding van de kwaliteit van het casco van woningen, nadat die woningen verbeterd zijn in het kader van de collectieve particuliere woningverbetering in Arnhem, en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords’. [2] Sinds 1992 beheert zij gelden van deelnemers voor het onderhoud en het laten verrichten van bouwtechnische inspecties van woningen in Arnhem. [3] De deelnemers zijn te onderscheiden in de categorieën [benadeelde]- en [stichting]-deelnemers. De eerste categorie participeert voor 15 jaar in een onderhoudsfonds dat werd beheerd door de gemeente. De [benadeelde] maakte daartoe een onderhoudsplan en een begroting. Daarnaast beheerde de stichting, zoals genoemd, het geld voor deze deelnemers en voerde zij het onderhoud en tussentijdse inspecties uit. Deelnemers van de [stichting] (hierna: [stichting]) participeerden ook voor 15 jaar. Voor het geld dat zij overmaakten aan de [benadeelde], voerde de stichting alleen onderhoudsinspecties uit. [4]
In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat, voor zover voor deze strafzaak relevant, het volgende beschreven met betrekking tot de [benadeelde]:
- [verdachte] stond vanaf 1 januari 1996 tot en met 23 april 2001 ingeschreven als bestuurder en was gezamenlijk bevoegd. [5] Per 28 november 2001 wordt [verdachte] ingeschreven als voorzitter, gezamenlijk bevoegd. [6] Op 9 juli 2009 wordt [verdachte] met terugwerkende kracht, per 1 januari 2009 uitgeschreven als vicevoorzitter. [7] [verdachte] stond echter, zoals hiervoor weergegeven als voorzitter en niet als vicevoorzitter ingeschreven.
- Per 8 maart 2007 wordt [medeverdachte 1] ingeschreven als penningmeester, gezamenlijk bevoegd. [8] Het inschrijvingsformulier is op diezelfde datum ondertekend door [verdachte]. [9] Op 22 december 2008 wordt [medeverdachte 1] met terugwerkende kracht, per 1 december 2008, uitgeschreven als penningmeester. [10]
- Op 22 december 2008 wordt [medeverdachte 2] per 1 december 2008 ingeschreven als penningmeester. [11] Het inschrijvingsformulier is op laatstgenoemde datum ondertekend door [medeverdachte 1]. [12] Op 13 oktober 2009 werd [medeverdachte 2] met terugwerkende kracht uitgeschreven als penningmeester, per 1 januari 2009. [13]
Aangifte
Op 12 november 2009 doet [naam 1] namens de [benadeelde] aangifte van verduistering. [14] Sinds 19 november 2009 vormt hij samen met [naam 2], [naam 3] en [naam 4] het nieuwe bestuur. Aangever [naam 1], zelf deelnemer aan de [benadeelde], heeft verklaard dat hij in 2006 voor het laatst een saldo overzicht had ontvangen. Toen na 1 januari 2009 binnen de kring van deelnemers duidelijk werd dat uitkeringen uit het [benadeelde] fonds niet of nog nauwelijks werden gedaan en het toenmalige bestuur minimaal te bereiken was, is aangever samen met [naam 2] en [naam 4] een onderzoek gestart. Op dat moment bleken [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich allen al uitgeschreven te hebben als bestuurder. [15] Aangever heeft verder verklaard dat het balanstotaal op 31 december 2006 € 789.090,07 bedroeg. [16] Ten tijde van het doen van aangifte hadden 109 deelnemers aan aangever kenbaar gemaakt welke saldi op dat moment op de rekening van de [benadeelde] hadden moeten staan. Bij elkaar opgeteld bedroeg dit € 336.622,--. De Rabobank heeft aangever echter te kennen gegeven dat het saldo minder dan € 10.000,-- bedroeg. [17]
In maart 2012 werden onder meer [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] als verdachten aangehouden.
Patroon in handelen
Er zijn diverse getuigen en medeverdachten gehoord. Meerdere van hen verklaren te zijn benaderd door hetzij [medeverdachte 1], hetzij [verdachte], om hun bankrekening beschikbaar te stellen zodat daarop gelden konden worden gestort. De gestorte bedragen moesten contant worden opgenomen en worden afgegeven aan [medeverdachte 1] of [verdachte]. De rekeninghouder kreeg hiervoor een vergoeding of mocht zelf een percentage van de gestorte bedragen houden. De rechtbank zal hieronder kort de betreffende verklaringen aanhalen. Waar aan de orde, zal de rechtbank hierop later nader ingaan.
Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij enkele jaren geleden is benaderd door een persoon genaamd [verdachte]
(de rechtbank begrijpt: [verdachte])om zijn bankrekening te mogen gebruiken. [18] [getuige 1] is via [naam 5] in contact gekomen met [verdachte]. [naam 5] vertelde hem dat een groot geldbedrag op zijn rekening zou worden gestort. Het geld was afkomstig van [verdachte] en voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekening zou [getuige 1] € 100,-- krijgen. [19] Medeverdachte [naam 5] bevestigt dit verhaal, met dien verstande dat een en ander gebeurde in opdracht van [medeverdachte 1]. [20] Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard benaderd te zijn door [verdachte]. [verdachte] vroeg haar of ze geld wilde verdienen. Er zou geld gestort worden op de bankrekening van [getuige 2], waarna [getuige 2] dit geld naar een andere bankrekening moest overschrijven. [21] Enkele weken nadat [getuige 2] haar bankrekeningnummer aan [verdachte] gaf, liet hij haar weten dat er geld op haar rekening zou worden gestort. Op bankafschriften zag [getuige 2] dat er inderdaad geld was gestort. [22] Hierna maakte [getuige 2] het geld over naar de rekening die [verdachte] haar had opgegeven. Per boeking mocht [getuige 2] zelf een bedrag houden. [verdachte] gaf telkens aan hoeveel dit mocht zijn, aldus [getuige 2]. [23] Getuige [getuige 3] verklaarde dat zij [verdachte] kent via haar ex-vriend [naam 6]. [naam 6] vertelde haar dat ze snel geld kon verdienen door haar bankrekening ter beschikking te stellen. Er zou dan geld op haar rekening worden gestort. Nadat het geld gestort was, zou ze het samen met [verdachte] contant moeten opnemen bij de bank. [verdachte] moest daar bij zijn, omdat hij het allemaal had bedacht en zo aan [naam 6] had voorgesteld, aldus [getuige 3]. [24] [verdachte] is ook daadwerkelijk met haar mee geweest naar de bank om gelden contant op te nemen. Vrijwel direct na de opname gaf [getuige 3] de contanten aan [verdachte]. Van tevoren had hij [getuige 3] verteld dat ze € 8.000,-- op mocht nemen, waarvan zij zelf € 250,-- mocht houden. [25]
Voorts zijn verdachten in verschillende zaaksdossiers gehoord.
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij door [medeverdachte 1] is benaderd voor het opmaken van inspectierapporten voor de [benadeelde]. Vooraf was niet besproken wat [medeverdachte 3] betaald zou krijgen per rapport. [medeverdachte 3] verklaarde verder dat hij zijn bankrekeningnummer aan [medeverdachte 1] heeft gegeven en dat de betalingen gewoon begonnen te lopen. De betalingen stonden niet in verhouding tot het aantal (te verrichten) inspecties. [26] Na de eerste boeking deelde [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] mede dat hij per keer € 8.000,-- contant bij de bank moest opnemen. [medeverdachte 3] mocht zelf 25 procent van de gestorte bedragen houden. De rest werd contant aan [medeverdachte 1] afgegeven. [27] Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard door [medeverdachte 1] te zijn benaderd om gelden op de bankrekening van [medeverdachte 2] bedrijf [bedrijf 1] te laten storten, zodat [medeverdachte 2] deze bedragen in contanten op kon nemen en aan [medeverdachte 1] af kon geven. [medeverdachte 2] mocht zelf 10 procent van de gestorte bedragen houden. [28]
Uit alle zaakdossiers komt naar voren dat de aan verdachten tenlastegelegde bedragen zijn overgeboekt vanaf de bankrekening van de [benadeelde]. [29]
De rechtbank is, gelet op het vorengaande, van oordeel dat geen sprake is van enkele op zichzelf staande incidenten, maar van een patroon in het handelen van [medeverdachte 1] en [verdachte]. Gelet op de sterke gelijkenissen in het handelen van beide verdachten, waarbij de geldbedragen steeds afkomstig waren van de [benadeelde], kan het volgens de rechtbank niet anders dan dat zij beide, gezamenlijk, betrokken waren bij deze gang van zaken. Naar het oordeel van de rechtbank moeten de zaakdossiers dan ook niet als telkens op zichzelf staand, maar in samenhang en één geheel worden gezien.
Naast dat – kort gezegd – bankrekeningen van anderen werden gebruikt om vervolgens contanten in handen te krijgen, komen nog twee werkwijzen naar voren in dit dossier.
Het dossier bevat volgens de rechtbank namelijk op meerdere plekken aanwijzingen voor de omstandigheid dat door [medeverdachte 1] en [verdachte] gelden zijn verkregen met gebruikmaking van hun bedrijven (respectievelijk) [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2]) en [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]).
Voorts bevat het dossier op meerdere plekken aanwijzingen voor het feit dat er leningen en investeringen zijn aangegaan, waardoor uiteindelijk gelden aan de [benadeelde] werden onttrokken.
Waar aan de orde, zal de rechtbank nader op deze werkwijzen ingaan.
De rechtbank zal ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis per zaaksdossier kort de standpunten van de officier van justitie en de verdediging weergeven, waarna zij telkens tot een beoordeling komt. Tot slot komt de rechtbank tot een conclusie die ziet op de tenlastelegging als geheel.
Zaakdossier 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering samen met [medeverdachte 1].
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering. Hij stelt daartoe dat verdachte geen bemoeienis heeft gehad met de handelingen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en dat verdachte niet wist dat deze betalingen van [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] werden gedaan.
De beoordeling van de rechtbank
In de periode van 7 september 2007 tot en met 28 december 2007 werden vanaf de Rabobank rekening van de [benadeelde] bedragen overgeboekt naar de rekening [nr 3] van [medeverdachte 3] onder vermelding van ‘[stichting]’. Het gaat om de volgende bedragen: [30]
Rente datum
omschrijving
Bedrag
07-09-2007
[medeverdachte 3] [stichting] 2007089
€ 9.021,12
14-09-2007
[medeverdachte 3] [stichting] 20070096
€ 8.269,36
21-09-2007
[medeverdachte 3] 20070101
€ 8.645,24
27-09-2007
[medeverdachte 3] 20070116
€ 9.397,--
05-10-2007
[medeverdachte 3] 20070125
€ 8.645,24
19-10-2007
[medeverdachte 3] 20070149
€ 8.269,36
19-10-2007
[medeverdachte 3] 20070141
€ 8.645,24
07-11-2007
[medeverdachte 3] [stichting] 20070166
€ 6.765,84
07-11-2007
[medeverdachte 3] [stichting] 20070171
€ 9.772,88
21-11-2007
[medeverdachte 3] 20070185
€ 9.021,12
30-11-2007
[medeverdachte 3] 20070195
€ 8.645,24
10-12-2007
[medeverdachte 3] [stichting] 2007203
€ 8.269,36
17-12-2007
[medeverdachte 3] 2007214
€ 8.645,24
28-12-2007
[medeverdachte 3] 2007221
€ 6.014,08
TOTAAL
€ 118.026,32
Zoals ook reeds in de inleiding is besproken, was verdachte ten tijde van deze overboekingen eerste bestuurslid dan wel voorzitter van de [benadeelde].
[medeverdachte 3] heeft over de op zijn rekening gestorte bedragen verklaard dat hij eind 2007 door [medeverdachte 1] werd aangesproken met de vraag of hij woninginspecties uit wilde voeren. [medeverdachte 3] zou de inspecties van de woningen die bij de [benadeelde] waren aangesloten samen met verdachte uitvoeren. [31] Verdachte zou de inspecties uitvoeren en [medeverdachte 3] zou de rapporten opmaken. Door verdachte werden de inspecties gedaan en een opname formulier ingevuld, zo verklaart [medeverdachte 3]. Feitelijk werden de rapporten echter niet gemaakt. Dit kwam door [medeverdachte 1] die volgens [medeverdachte 3] tegen hem heeft gezegd dat het opmaken van de rapporten niet zo’n haast had en dat het wel op zich kon laten wachten. [32] In een latere verklaring zegt [medeverdachte 3] dat vanaf het begin de boot werd afgehouden door [verdachte] (
de rechtbank begrijpt:verdachte) en [medeverdachte 1] (
de rechtbank begrijpt:[medeverdachte 1]). [33] Van [medeverdachte 1] had [medeverdachte 3] te horen gekregen dat hij er goed aan zou verdienen. [34] [medeverdachte 3] verklaart verder dat op een gegeven moment de betalingen begonnen te lopen en dat hij dan door [medeverdachte 1] gebeld werd met de mededeling dat er geld op zijn rekening was overgeboekt. [medeverdachte 3] had dan nog geen inspecties uitgevoerd. Deze overboekingen vonden wekelijks plaats. Na de eerste overboekingen werd [medeverdachte 3] door [medeverdachte 1] aangesproken en hem werd verteld dat hij per keer maximaal 8000 euro van zijn rekening contant op moest nemen. [medeverdachte 3] mocht dan 25 procent van dat bedrag overhouden en het overige deel moest hij contant afgeven aan [medeverdachte 1]. [35] [medeverdachte 3] verklaart tenslotte dat hij nooit facturen heeft ingediend [36] en dat hij samen met [medeverdachte 1] een kop en logo heeft ontworpen genaamd “[bedrijf 4]”. [37]
Tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte zijn vier facturen aangetroffen met daarop als bedrijfsnaam “[bedrijf 4]”. [38] Alle facturen die werden aangetroffen waren gericht aan de [benadeelde] ter attentie van [naam 7]. [naam 7] was medewerker Informatievoorziening van CAK Portaal. [39] Per 1 april 2007 werd echter het administratieve beheer van de [benadeelde] overgedragen aan het nieuwe bestuur, zijnde [naam 8], verdachte en [medeverdachte 1]. [40] Tevens is uit onderzoek gebleken dat het Kamer van Koophandel nummer dat op de vier facturen stond, was afgegeven aan [bedrijf 5] en niet op [bedrijf 4]. [41]
De rechtbank concludeert uit de verklaring van [medeverdachte 3], uit het feit dat vier facturen zijn gericht aan [naam 7], die op dat moment niets meer met de [benadeelde] te maken had én uit de genoemde gegevens uit de Kamer van Koophandel dat de facturen met daarop de naam “[bedrijf 4]” valselijk zijn opgemaakt. Kennelijk met de bedoeling om werkzaamheden van [medeverdachte 3] te verantwoorden. Een aantal van dergelijke facturen is in de woning van verdachte aangetroffen. Ter terechtzitting van 12 maart 2015 heeft verdachte onder meer verklaard dat hij facturen aftekende als zijnde voorzitter. [42]
Dat het rechtmatige facturen waren wordt naar het oordeel van de rechtbank ook nog weersproken door getuige [getuige 4], die heeft verklaard dat het algemeen bestuur van de [benadeelde] nooit toestemming heeft gegeven om gelden van [stichting] naar [medeverdachte 3] over te boeken. [43]
De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] valse facturen hebben opgemaakt voor werkzaamheden die nooit door [medeverdachte 3] zijn verricht. [medeverdachte 3] werd zelfs door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] weerhouden van het uitvoeren van deze werkzaamheden. Vervolgens heeft verdachte deze facturen gefiatteerd en aan medeverdachte [medeverdachte 1] gegeven, die vervolgens de overboekingen heeft gedaan vanaf de [benadeelde] rekening op de rekening van [medeverdachte 3]. De rechtbank acht het gelet hierop het dan ook niet geloofwaardig dat verdachte dacht dat er daadwerkelijk door [medeverdachte 3] rapporten werden opgemaakt van de inspecties.
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een anderen in de periode van 7 september 2007 tot en met 28 december 2007, een bedrag ter hoogte van € 118.026,32 toebehorende aan Stichting [benadeelde], dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] als dagelijks bestuurder en als financieel beheerder van de Stichting [benadeelde] onder zich hadden, heeft verduisterd.
Zaakdossier 6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van € 9.267,36.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering en diefstal met een valse sleutel. Hij voert daartoe onder meer aan dat verdachte niet over een bankpas beschikte en derhalve geen betalingen kon verrichten.
De beoordeling door de rechtbank
[bedrijf 3] bestaat sinds 19 oktober 2004 en werd gedreven voor rekening van verdachte. [44]
Op 19 maart 2009 is er een bedrag van € 2.114,63 vanaf de Rabobank rekening van de [benadeelde] overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 3] onder vermelding van “[adres 2]”. [45] Op diezelfde datum werd er ook een bedrag van € 2.052,75 vanaf de Rabobank rekening van de [benadeelde] overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 3] over vermelding van “[adres 3]”. [46]
In het dossier is een deelnemerslijst opgenomen van de panden die aangesloten zijn bij de [benadeelde]. Deze deelnemerslijst is door aangever [naam 1] aangedragen. De rechtbank stelt vast dat beide hiervoor genoemde adressen niet op deze lijst staan vermeld. [47] Bij de doorzoeking in de woning van verdachte is echter ook een deelnemerslijst van de panden die aangesloten zijn bij de [benadeelde] aangetroffen. [48] De rechtbank constateert dat op deze lijst de hiervoor genoemde panden wel zijn opgenomen. [49]
Getuige [getuige 5] is gehoord als eigenaar van de woning aan de [adres 2] te Arnhem. Ook haar zoon [getuige 6] is gehoord. Beiden verklaren dat deze woning geen deel uitmaakt van de [benadeelde]. [getuige 5] verklaart dat er wel werkzaamheden zijn verricht aan de woning- namelijk het verbouwen van een keuken- maar dit werd gedaan door het bedrijf van [verdachte]. De werkzaamheden hebben plaatsgevonden eind 2008/begin 2009 door [bedrijf 3]. De factuur van deze keuken ontving zij in maart 2009 en bedroeg € 2.114,63. [50] [getuige 6] heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte werkzaamheden heeft verricht aan de keuken, te weten schilderwerkzaamheden en het plaatsen van dubbel glas. Hij had echter zelf als tegenprestatie werk verricht aan de pc van verdachte en daarom heeft verdachte geen geld van hem ontvangen. Hij verklaart geen nota te hebben ontvangen van verdachte. [51]
De rechtbank constateert echter dat zich in het dossier een factuur, gedateerd 27 januari 2009, bevindt van [bedrijf 3], gericht aan de [benadeelde], die betrekking had op onderhoud aan de woning [adres 2] te Arnhem. Op de factuur staat dat het ging om kozijnen met isolatieglas en het factuurbedrag bedroeg € 2.114,65 inclusief BTW. [52]
Ook de eigenaar van het pand aan de [adres 3] te Arnhem, [getuige 7], is gehoord. [getuige 7] verklaart onder meer dat de woning vroeger een onderhoudsfonds bij de [benadeelde] had maar later niet meer omdat de gelden uit het fonds opgemaakt waren. [53] In de buurt werden meerdere woningen geschilderd. [54] Dit werd geregeld door verdachte, zo verklaart [getuige 7]. [getuige 7] heeft ook schilderwerken laten verricht aan haar huis maar zij verklaart dit zelf betaald te hebben omdat verdachte haar had medegedeeld dat er geen geld meer in het fonds beschikbaar was. Zij verklaart een factuur te hebben ontvangen van € 800 á € 900 en verklaart dit bedrag op verzoek van verdachte contant aan hem te hebben betaald. [55] Tenslotte verklaart [getuige 7] dat zij in 2009 geen onderhoud aan haar woning aan de [adres 3] heeft laten verrichten. [56]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat er wel degelijk werkzaamheden in het kader van de [benadeelde] zijn uitgevoerd op de hierboven genoemde adressen en dat hij daar ook facturen voor heeft uitgeschreven. Verdachte verklaart dat deze woningen op zijn lijst van deelnemers aan de [benadeelde] stonden, die hij van Portaal had ontvangen. Verdachte ontkent dat hij de lijsten vervalst heeft. Tenslotte verklaart verdachte dat hij geen geld van de getuige [getuige 6] heeft ontvangen.
De rechtbank acht deze verklaring op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet geloofwaardig en concludeert dat van de rekening van de [benadeelde] bedragen werden overgeboekt naar het bedrijf van verdachte terwijl daar geen werkzaamheden in het kader van de [benadeelde] tegenover stonden. De rechtbank wordt in haar overtuiging nog gesterkt door het feit dat de adressen [adres 2] en de [adres 3] wel voorkomen op de lijst van [benadeelde] deelnemers die bij verdachte is aangetroffen maar niet op die van aangever [naam 1].
De rechtbank constateert dat op 6 juli 2009 vanaf de [benadeelde] Rabobank rekening een geldbedrag van € 5.100,-- werd overgemaakt naar de privé-rekening van verdachte. [57] In de aanvulling op de aangifte van [naam 1] staat dat deze betaling wordt beschouwd als onverschuldigd en dat verdachte voor deze overschrijving aan [naam 1] geen verklaring heeft kunnen of willen geven. [58]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat ook dit bedrag ziet op werkzaamheden die door zijn bedrijf [bedrijf 3] zijn verricht in het kader van de [benadeelde]. Hij heeft hier echter geen factuur van over kunnen leggen en hij heeft ook geen verklaring kunnen geven voor het feit dat het bedrag naar zijn privérekening is overgemaakt. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dan ook niet geloofwaardig en gaat er ook ten aanzien van deze overboeking vanuit dat hier geen werkzaamheden voor zijn verricht.
Het totaalbedrag van deze overboekingen waarvoor geen werkzaamheden zijn verricht in het kader van de [benadeelde] komt daarmee op € 9.267,38 (€ 2.114,63 + € 2.052,75 + € 5.100,00).
Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 10 maart 2009 tot en met 6 juli 2009, een bedrag ter hoogte van € 9.267,38 toebehorende aan Stichting [benadeelde] dat verdachte als dagelijks bestuurder van de Stichting [benadeelde] onder zich had, heeft verduisterd. Verdachte zal worden vrijgesproken van de diefstal met een valse sleutel.
Zaakdossier 9
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering samen met [medeverdachte 1].
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde verduistering. Hij voert daartoe onder meer aan dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte betrokken is bij de overboeking van dit bedrag.
De beoordeling door de rechtbank
Getuige [getuige 8] heeft onder meer verklaard dat hij vaker opdrachten heeft verricht voor de [benadeelde] en dat zijn aanspreekpunt bij de [benadeelde] verdachte was. Hij verklaart voor het pand aan de [adres 4] in Arnhem voor de [benadeelde] werkzaam te zijn geweest en dat hij de opdracht hiervoor van verdachte had gekregen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat verdachte diende te controleren of de facturen gericht aan de [benadeelde] juist waren en of de werkzaamheden conform onderhoudsadvies waren verricht. Als verdachte de factuur dan voor akkoord tekende, gaf hij de facturen aan [medeverdachte 1]. [medeverdachte 1] ging er dan van uit dat een door verdachte ondertekende factuur juist was en verrichtte de betaling conform de factuur.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 maart 2015 echter verklaard dat de werkzaamheden van [getuige 8] aan de [adres 4] niet in opdracht van de [benadeelde] zijn verricht. [getuige 8] heeft niet van hem de opdracht gekregen om de factuur naar de [benadeelde] te sturen. Hij had juist gezegd dat de factuur naar [medeverdachte 1] privé moest worden gestuurd, aangezien het de privé woning van [medeverdachte 1] betrof en deze niet was aangesloten bij de [benadeelde].
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte op het moment van de betaling wist dat de betaling vanuit de [benadeelde] werd gedaan. De enkele verklaring van [getuige 8] dat hij altijd de opdrachten van de [benadeelde] van verdachte kreeg en dat ook hier het geval is geweest, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit deel van de tenlastegelegde verduistering en diefstal met een valse sleutel.
Zaakdossier 11
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Verdachte heeft zich door middel van de bankrekening van zijn buurmeisje gelden van de [benadeelde] toegeëigend.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft op verzoek van [medeverdachte 1] het op de rekening van [getuige 2] gestorte bedrag aan [medeverdachte 1] afgegeven en heeft zich daarom niet schuldig gemaakt aan verduistering, oplichting of diefstal.
De beoordeling door de rechtbankIn de periode 20 november 2007 tot en met 6 oktober 2008 werden meerdere geldbedragen overgeboekt vanuit de [benadeelde] naar rekeningnummer [nr 1]. Het totaalbedrag van deze transacties is € 16.652, 73 (€ 4.998 + € 595,-- + € 1210, 23 + € 1,249, 50 + € 3.000,-- + € 5.600). [59] Meerdere keren werd als begunstigde vermeld ‘[getuige 2]’. [60] De rekening met nummer [nr 1] stond echter op naam van [getuige 2]. [61] Van de rekening van [getuige 2] werd in totaal € 16.150,-- (€ 4.700,-- + € 2.900 + € 8.550,--) overgemaakt naar de rekening van [verdachte]. [62]
[getuige 2] heeft verklaard dat zij is benaderd door haar toenmalige buurman [verdachte] en dat hij haar heeft gevraagd of ze geld wilde verdienen. [63] Hiertoe zou geld op haar rekening worden gestort, die zij dan weer naar een andere rekening moest overschrijven. [64] Enkele weken nadat [getuige 2] haar bankrekeningnummer aan verdachte gaf, liet hij haar weten dat er geld op haar rekening zou worden gestort. Op bankafschriften zag [getuige 2] dat er inderdaad geld was gestort. [65] Hierna maakte zij het geld over naar de rekening die verdachte haar had opgegeven. Per boeking mocht ze zelf een bedrag houden. Verdachte gaf telkens aan hoeveel dit mocht zijn. Ze heeft er ongeveer € 500,-- aan over gehouden. [66] Ook heeft verdachte haar gezegd dat ze het aan niemand mocht vertellen. [67]
Op 3 oktober 2008 zijn bedragen overgemaakt naar genoemd rekeningnummer van [getuige 2] onder vermelding van ‘ [getuige 2] [adres 5] en [adres 6]’. [68] Hiermee wordt de indruk gewekt dat onderhoud zou zijn verricht aan deze panden. In een schriftelijke verklaring heeft de eigenaar van die panden, [getuige 9], verklaard dat aan de betreffende panden geen onderhoudswerkzaamheden zijn verricht die ten laste van het [benadeelde]-saldo gebracht zouden kunnen worden. Ook in de periode voordat [getuige 9] het eigendom verkreeg had in 2007 geen onderhoud plaatsgevonden. [69] Op 19 december 2007 werden naar genoemd rekeningnummer van [getuige 2] onder vermelding van ‘[getuige 2]’ bedragen overgemaakt onder vermelding van ‘[adres 7]’ en ‘[adres 8]’. [70] De voormalig eigenaresse van de [adres 7] heeft schriftelijk aangegeven dat wel onderhoudswerkzaamheden zijn verricht door klusbedrijven die door de [benadeelde] werden aanbevolen en dat de nota’s direct door de [benadeelde] aan de klusbedrijven zijn betaald. [71] De eigenaar van het pand aan de [adres 8] is ook schriftelijk bevraagd. Hij heeft aangegeven dat er werkzaamheden zijn verricht door iemand van de [benadeelde]. Hij dacht dat deze persoon [verdachte] heette. [72] Bij zijn weten is er nooit een factuur gestuurd. Het was wel de bedoeling dat de kosten zouden worden betaald uit het fonds van de [benadeelde], maar gebleken is dat er geen geld (meer) was. [73] Met het vermelden van bovengenoemde adressen bij de overboeking, was het naar het oordeel van de rechtbank kennelijk de bedoeling om derden te laten denken dat de overgeboekte bedragen zagen op onderhoudswerkzaamheden. Gelet op hetgeen door de (voormalig) eigenaren is verklaard, kunnen de overgeboekte bedragen echter niet op de al dan niet uitgevoerde werkzaamheden zien.
Zoals in de inleiding is opgemerkt, waren [medeverdachte 1] en verdachte in de tenlastegelegde periode respectievelijk penningmeester en voorzitter. [medeverdachte 1] heeft zich ten overstaan van de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij wel eens geld van [getuige 2] op zijn rekening heeft gekregen. Dit was een foutje van [medeverdachte 1], aldus verdachte. Het is een keer of twee, drie gebeurd. Verdachte verklaarde verder dat hij het geld dat hij van [getuige 2] had ontvangen aan [medeverdachte 1] heeft gegeven, omdat hij dacht dat het van de [benadeelde] kwam en omdat [medeverdachte 1] hem had gevraagd het geld contant op te nemen en aan hem af te geven. De betalingen van [getuige 2] naar Driessens privérekening zullen ook een foutje van [medeverdachte 1] zijn, verklaart verdachte. Ook dit geld is naar eigen zeggen van verdachte aan [medeverdachte 1] gegeven.
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte in het licht van het voorgaande niet geloofwaardig. Het handelen van verdachte, zoals [getuige 2] daarover verklaart, past in het patroon zoals dat in de inleiding door de rechtbank is geschetst. De verklaring van verdachte vindt daarnaast geen steun in het dossier. Ten tijde van de tenlastegelegde handelingen was verdachte voorzitter van de [benadeelde]. Hij heeft door middel van de bankrekening van zijn voormalig buurmeisje wederrechtelijk gelden van de [benadeelde] zich toegeëigend. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan verduistering.
Zaaksdossier 12
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering. Verdachte heeft bekend een valse factuur te hebben ingediend. De verklaring dat verdachte dat in opdracht van de bewoner [naam 9] deed, is niet aannemelijk.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit deel van de tenlastelegging.
De beoordeling door de rechtbankOp 14 april 2009 is een bedrag van € 8.258, 84 overgemaakt vanuit de [benadeelde] naar rekeningnummer [nr 2] onder vermelding van ‘[adres 9]. [74] Dit rekeningnummer stond op naam van [getuige 3]. [75] Op 24 april 2009 is in totaal € 8.000,-- (€ 5.000,-- + € 3.000,--) contant van de rekening opgenomen. [76]
[getuige 3] heeft verklaard dat zij verdachte kent via haar ex-vriend [naam 6]. [naam 6] vertelde haar dat ze snel geld kon verdienen door haar bankrekening ter beschikking te stellen. Er zou dan geld op haar rekening worden gestort. Nadat het geld gestort was, zou ze het samen met verdachte contant moeten opnemen bij de bank. Verdachte moest daar bij zijn, omdat hij het allemaal had bedacht en zo aan [naam 6] had voorgesteld, aldus [getuige 3]. [77] Verdachte is ook daadwerkelijk met haar mee geweest naar de bank om gelden contant op te nemen. Gedurende de tijd dat [getuige 3] bezig was met het opnemen van geld, stond verdachte naast haar. Vrijwel direct na de opname gaf [getuige 3] de contanten aan hem af. Van tevoren had hij [getuige 3] verteld dat ze € 8.000,-- op mocht nemen, waarvan zij zelf € 250,-- mocht houden. [78] Dat verdachte met [getuige 3] is mee gegaan naar de bank om geld te pinnen en contant in ontvangst te nemen, wordt overigens door verdachte erkend. [79]
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat [getuige 3] een stucadoorsbedrijf is dat wel eens werkzaamheden heeft verricht voor de [benadeelde]. Welke werkzaamheden het bedrijf heeft verricht, weet hij niet meer. Hij heeft zelf geen zaken met dit bedrijf gedaan. Het geld dat verdachte van [getuige 3] heeft ontvangen, zegt hij contant terug te hebben gegeven aan de bewoners. De bewoners wilden dit zelf contant hebben. Ze namen contact op met [medeverdachte 1] en hij vertelde dat het geld contant aan de bewoners gegeven moest worden, aldus verdachte. [naam 5] was hierbij aanwezig. Het ging om de bewoners van de [straat 1] en de [straat 2]. [verdachte] verklaart dat hij de bewoners een afschrift van de betaling heeft laten tekenen. Het afschrift heeft verdachte aan [medeverdachte 1] gegeven.
Voorts verklaart verdachte dat hij in dit kader contact heeft gehad met de vriendin van stucadoor [getuige 3]. Zij heeft hem toen het geld gegeven bij de bank. Na het pinnen heeft ze het geld direct aan hem overhandigd. Later die dag is verdachte samen met [naam 5] naar de klant gereden om het geld af te geven. De klant heette [naam 9] (de rechtbank begrijpt: [naam 9]). De vrouw van [naam 9] was erbij toen hij het geld overhandigde. [naam 9] wilde de rest van het geld wat bij de [benadeelde] stond en voor hem bestemd was contant hebben. In die periode kon dat niet en moest een constructie bedacht worden. Voor zover hij weet heeft [getuige 3] nooit werk aan één van de woningen van [naam 9] verricht. [80] De constructie was niet in overeenstemming met de regels van de [benadeelde] en is buiten het bestuur van de [benadeelde] om gegaan. [81]
Ook [naam 5] is verhoord en heeft verklaard dat hij geen [naam 9] kent en dat hij zich niet kan herinneren dat hij getuige is geweest bij een betaling aan hem. Het huisnummer [straat 1] zegt hem niets. [82] Hij heeft verdachte daar op een adres één keer een enveloppe door de brievenbus zien doen, maar is er nooit binnen geweest. [83] Getuige [getuige 10], de vrouw van [naam 9] heeft verklaard dat ze niet weet wie [verdachte] is. Ze heeft hem nog nooit gezien en is er zeker van dat hij nooit in haar huis is geweest. [84] Ook [naam 5] zegt haar niets en is nog nooit bij haar thuis geweest. Ze is er nooit getuige van geweest dat haar man van ene [verdachte] geld heeft gekregen. Haar man en zij hebben ook nog nooit geld gekregen uit het fonds van de [benadeelde]. [85] Voorts bevat het dossier een schriftelijke verklaring van [naam 9], waarin hij onder meer schrijft dat op zijn woningen [straat 1] sinds 1996 een 15-jarige onderhoudsplicht rust vanuit de [benadeelde]. Geen bedrijf of persoon met de naam [getuige 3] heeft onderhoudswerk aan zijn woningen verricht. [86]
De rechtbank acht de verklaringen van verdachte in het licht van het voorgaande niet geloofwaardig. Het handelen van verdachte, zoals [getuige 3] daarover verklaart, past in het patroon zoals dat in de inleiding door de rechtbank is geschetst. Ten tijde van de tenlastegelegde handelingen was verdachte voorzitter van de [benadeelde]. Dat hij zich op een later moment met terugwerkende kracht heeft uitgeschreven als voorzitter, doet daaraan niet af. Hij heeft door middel van de bankrekening van een derde wederrechtelijk geldbedragen, afkomstig van de [benadeelde], onder zich gekregen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan verduistering. Verdachte zal worden vrijgesproken van de diefstal met een valse sleutel.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op tijdstippen in de periode van september 2007 t/m 13 oktober 2009 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens opzettelijk een aantal geldbedragen, te weten
-(dos 1) in de periode van 7 september 2007 t/m 28 december 2007 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 118.026,32 euro en
-(dos. 6) in de periode van 10 maart 2009 t/m 6 juli 2009 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 9.267,58 euro en
-(dos. 11) in de periode van 20 november 2007 t/m 6 oktober 2008 een aantal geldbedragen, een totaal bedrag belopende van 16.652,73 en
-(dos. 12) op 14 april 2009 een bedrag van 8.258,84 euro,
toebehorende aan stichting [benadeelde], welke geldbedragen verdachte en/of zijn mededader anders dan door misdrijf, te weten als dagelijks bestuur(der) van stichting [benadeelde] en/of als financieel beheerder van de gelden van stichting [benadeelde], onder zich hadden, telkens wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Verduistering, meermalen gepleegd
en
Medeplegen van verduistering.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat het verdachte gedurende de proeftijd verboden wordt een bestuursfunctie in een stichting uit te oefenen en met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht. Volgens de officier van justitie hebben verdachte en medeverdachte voor eigen financieel gewin gelden aan de [benadeelde] onttrokken. Verdachten hebben zich over een langere periode stelselmatig verrijkt, ten koste van de gelden van de deelnemers van de [benadeelde]. Hiermee hebben zij het in hen gestelde vertrouwen van deelnemers, als ook het vertrouwen van medebestuursleden beschaamd. Daarnaast hebben zij maatschappelijke onrust veroorzaakt. Verdachte had een kwalijke rol in het geheel. Mede door hem was deze fraude mogelijk.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman spreekt van een absurde eis van de officier van justitie. Hij stelt in dat kader dat het oude feiten betreft en dat niet duidelijk is vanaf wanneer verdachte kennis kon dragen van het feit dat hij als verdachte werd aangemerkt. Zijn cliënt wordt achtervolgd door allerlei schulden. De raadsman is van mening dat kan worden volstaan met een werkstraf van enige duur.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 23 januari 2015;
- voorlichtingsrapportages van de Reclassering Nederland, respectievelijk gedateerd 14 maart 2013 en 9 maart 2015.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft ten behoeve van zichzelf gelden onttrokken aan de [benadeelde] terwijl hij voorzitter was van die stichting. De gelden bestonden uit de inleg van deelnemers van de [benadeelde] en waren bestemd voor onderhoud en inspecties aan de woningen van deze deelnemers. Met zijn handelen heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan verduistering en aan het medeplegen van verduistering. Hiermee heeft verdachte de deelnemers gedupeerd en heeft hij hun vertrouwen in hem ernstig beschaamd. Verdachte heeft daarbij niet geschroomd om, ten koste van gemeenschapsgeld, derden te benaderen en in te zetten voor zijn eigen financiële gewin. Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met verdachtes kwalijke, maar gelet op het dossier minder initiërende rol in het geheel.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad volgt dat de redelijke termijn aanvangt op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In dit geval is de redelijke termijn aangevangen op het moment van de doorzoeking in de woning van verdachte, op 22 september 2011. Als uitgangspunt dient te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Hoewel sprake is van een relatief complex en grootschalig onderzoek, met meerdere verdachten, waarin ook door de verdediging verzoeken zijn gedaan tot het horen van getuigen, zal de rechtbank in de strafmaat, zij het in beperkte mate, rekening houden met de overschrijding van deze termijn.
Deze strafzaak behelst oude, maar ernstige feiten. Dankzij inspanningen van de huidige bestuursleden van de [benadeelde] is het onderzoek - geruime tijd na het doen van aangifte - aangevangen. De rechtbank constateert dat al in 2009 namens de [benadeelde] aangifte is gedaan, maar dat pas in 2011 huiszoekingen hebben plaatsgevonden. Verdachte is uiteindelijk in 2012 aangehouden, waarna verder onderzoek is gevolgd. Gelet hierop en gelet op het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie is gevorderd, komt zij tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De ernst en omvang van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank echter wel een forse vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank neemt hierbij als uitgangspunt een vrijheidsbenemende straf van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Zoals eerder verwoord, zal de rechtbank echter de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat. Gelet hierop acht zij een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk passend en geboden. Nu veel tijd is verstreken tussen de pleegperiode en het moment van uitspraak, zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijke strafdeel koppelen.
7.a. De beoordeling ten aanzien van het beslag
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle onder verdachte inbeslaggenomen goederen zoals opgenomen in dit vonnis in de bijlage I zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
De beoordeling van de rechtbank
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de in bijlage I van dit vonnis genoemde goederen aan de veroordeelde.
7.b. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Stichting [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 8.052,73
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen tot het bedrag van € 8.052,73, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis. De officier van justitie verzoekt tevens de wettelijke rente toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering gematigd zou moeten worden nu deze niet duidelijk is.
De beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van
€ 8052,73 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 21 november 2007 ten aanzien van (een gedeelte van het totaalbedrag, te weten:) € 4.998,00 en vanaf 19 december 2007 ten aanzien van (een gedeelte ven het totaalbedrag, te weten:) € 3.054,73.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b,14c, 24c, 27, 36f, 47, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
4 ( vier) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
 stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast de
teruggavevan de in bijlage I van dit vonnis opgenomen in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij Stichting [benadeelde]
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij Stichting [benadeelde], van een bedrag van
€ 8052,73 (achtduizend tweeënvijftig euro en drieënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2007 ten aanzien van € 4.998,00 en vanaf 19 december 2007 ten aanzien van € 3.054,73 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij Stichting [benadeelde], een bedrag
te betalen van € 8052,73 (achtduizend tweeënvijftig euro en drieënzeventig eurocent), met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 75 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 november 2007 ten aanzien van € 4.998,00 en vanaf 19 december 2007 ten aanzien van € 3.054,73 tot aan de dag der algehele voldoening;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gegeven door mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. S.H. Keijzer rechters in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman en mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2015.
BIJLAGE I
B1.001 blauw mapje inhoud gegevens huis Frankrijk
B3.001 Brief in Franse taal vermoedelijk afkomstig van een notaris
B5.003 Losse DVD met opschrift document
B5.004 Losse administratie [verdachte] bestaande uit diverse mappen en hangmappen
B5.008 Administratie uit kast souterrain

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 200120807.1045, gesloten op 12 juli 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De akte van oprichting d.d. 16 november 1992, p. 32 en 33.
3.Het proces-verbaal van bevindingen overzicht [benadeelde], p. 24.
4.Het proces-verbaal van bevindingen overzicht [benadeelde], p. 25.
5.Het document Opgaaf van wijzigingen handelsregister, p. 74 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 79.
6.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 93 t/m 96.
7.Het document wijziging functionarisgegevens, p. 97 t/m 100 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 80.
8.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 83 t/m 88 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 81.
9.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 88.
10.Het uitschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 89 t/m 92 en het handelsregister van de Kamer van Koophandel, p. 81.
11.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 101 t/m 106.
12.Het inschrijvingsformulier van de Kamer van Koophandel, p. 106.
13.Het document wijziging functionarisgegevens, p. 107 t/m 110.
14.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1], p. 329 t/m 334.
15.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1], p. 330, laatste alinea en p. 331, tweede alinea.
16.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1], p. 332, eerste alinea.
17.Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1], p. 333, tweede, vijfde en zesde alinea.
18.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 846, onder het midden.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], p. 846, onder het midden.
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 5], p. 836, laatste alinea en p. 837, eerste alinea.
21.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 824, eerste alinea.
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 824, eerste alinea.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 824, eerste alinea.
24.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 811, laatste alinea.
25.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 812, tweede, vierde en vijfde alinea.
26.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 794, eerste, derde en vierde alinea.
27.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 794, laatste alinea.
28.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2], p. 770, vierde alinea.
29.Zaaksdossier 1: bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 oktober 2007, 1 november 2007, 1 december 2007, 1 december 2007 en 1 januari 2008, respectievelijk genummerd p. 869, 870, 871, 872 en 873. Zaaksdossier 2: Bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 december 2007, 1 juni 2008, 1 juli 2008, 1 oktober 2008, 19 januari 2010 en 19 januari 2010, respectievelijk genummerd p. 1078, 1079, 1080, 1081, 1082 en 1083. Zaaksdossier 3: bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, 19 januari 2010, 19 januari 2010, 30 juli 2009 en 31 augustus 2009, respectievelijk genummerd p. 1126, 1127, 1128, 1129 en 1130. Zaaksdossier 4: het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1211. Zaakdossier 5: het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 1 oktober 2008, p. 1326. Zaaksdossier 6: het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1366 en het bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 30 juli 2009, p. 1368. Zaakdossier 7: het bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 30 oktober 2010, p. 1459. Zaaksdossier 8: een bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 1 augustus 2008, p. 1494. Zaaksdossier 9: een bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 1 juli 2008, p. 1547. Zaaksdossier 10: Een bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 1 november 2008, p. 1568. Zaaksdossier 11: de bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 november 2008, 1 januari 2008 en 1 december 2007, respectievelijk genummerd p. 1602, 1603 en 1604. Zaakdossier 12: het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1721.
30.De bankafschriften van [medeverdachte 3], pagina 880 tot en met 886 en de bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 oktober 2007, 1 november 2007, 1 december 2007, 1 december 2007 en 1 januari 2008, respectievelijk genummerd p. 869, 870, 871, 872 en 873.
31.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 794, eerste alinea.
32.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 794, tweede alinea.
33.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 798, vierde alinea.
34.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 794, derde alinea.
35.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 794, laatste alinea
36.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 794, laatste zin en pagina 795, eerste zin.
37.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 3], p. 795, vierde alinea
38.Onderzoek inbeslaggenomen facturen, p. 860 laatste alinea en p. 861 eerste en tweede alinea
39.Bijlage B van proces-verbaal aangifte [naam 1], p. 348
40.Proces-verbaal aangifte [naam 1], p. 331, achtste alinea en bijlage E van proces-verbaal aangifte [naam 1], p. 376, laatste alinea
41.Onderzoek inbeslaggenomen goederen, p. 861, tweede alinea
42.De verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 12 maart 2015.
43.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], p. 276, tweede alinea.
44.Het uittreksel van de Handelsregisterhistorie, p. 1372 en 1373.
45.Bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1366
46.Bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1366
47.Bijlage C en F (deelnemerslijsten van de [benadeelde])van het proces-verbaal aangifte [naam 1], p. 350,351, 378 t/m 381.
48.Proces-verbaal kennisgeving in beslagneming, p. 297 t/m 301 en het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p.744, eerste alinea.
49.Deelnemerslijsten van de [benadeelde], p. 1383 en p. 1385.
50.Proces-verbaal van bevindingen, gedateerd 25 augustus 2011 met als bijlage een verklaring van [getuige 6] (
51.Proces-verbaal van getuigenverhoor, afgelegd op 17 september 2013.
52.Een factuur gericht aan de [benadeelde], afkomstig van [bedrijf 3], gedateerd 27 januari 2009, p. 1402.
53.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7], p. 1407, eerste en tweede alinea.
54.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7], p. 1407, derde alinea.
55.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7], p. 1407, vijfde alinea.
56.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7], p. 1407, achtste alinea.
57.Bankafschrift van de [benadeelde], gedateerd 30 juli 2009, p. 1368
58.Aanvulling op de aangifte, opgemaakt door [naam 1], p. 421, achtste alinea.
59.De bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 november 2008, 1 januari 2008 en 1 december 2007, respectievelijk genummerd p. 1602, 1603 en 1604 en de bankafschriften van [getuige 2] d.d. 15 oktober 2008, 16 januari 2008, 19 december 2007, 19 december 2007 en 15 oktober 2008, respectievelijk genummerd p. 1606, 1607, 1608, 1609 en 1610.
60.De bankafschriften van de [benadeelde] d.d. 1 november 2008, 1 januari 2008 en 1 december 2007, respectievelijk genummerd p. 1602 en 1603.
61.Het document vordering verstrekken gegevens ING, p. 1669.
62.De bankafschriften van [getuige 2] d.d. 19 december 2007, 15 oktober 2008 en 16 januari 2008, respectievelijk genummerd p. 1609, 1610 en 1607 en de bankafschriften van [verdachte] d.d. 17 december 2007, 21 januari 2008 en 20 oktober 2008, respectievelijk genummerd p. 1624, 1627 en 1645.
63.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 824, eerste alinea.
64.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 824, eerste alinea.
65.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 824, eerste alinea.
66.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 824, eerste alinea.
67.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 824, tweede alinea.
68.Het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 1 november 2008, p. 1602.
69.De schriftelijke verklaring van [getuige 9] d.d. 17 januari 2011, p. 600.
70.Het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 1 januari 2008, p. 1603.
71.Het vragenformulier d.d. 26 juni 2012, ingevuld door [naam 10], p. 1671 en 1672.
72.Het vragenformulier d.d. 14 juni 2012, ingevuld door [naam 11], p. 1674.
73.Het vragenformulier d.d. 14 juni 2012, ingevuld door [naam 11], p. 1674.
74.Het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1721 en het bankafschrift van [getuige 3] d.d. 1 mei 2009, p. 1718.
75.Een afschrift van een e-mailbericht namens Rabobank Nederland d.d. 31 januari 2012, p. 1715.
76.Het bankafschrift van de [benadeelde] d.d. 19 januari 2010, p. 1721 en het bankafschrift van [getuige 3] d.d. 1 mei 2009, p. 1717.
77.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 811, laatste alinea.
78.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], p. 812, tweede, vierde en vijfde alinea.
79.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 748, eerste alinea.
80.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 748, een na laatste alinea.
81.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 748, laatste alinea.
82.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 5], p. 1703, onderaan en p. 1704, bovenaan.
83.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 5], p. 1704, bovenaan.
84.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10], p. 1708.
85.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10], p. 1708.
86.Een schriftelijke verklaring van [naam 9] d.d. 16 december 2010, p. 1711.