ECLI:NL:RBGEL:2015:2087

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
252225
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake bewijswaardering en vorderingen in conventie en reconventie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft eiser [eiser] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] in conventie, terwijl [gedaagde] in reconventie een tegenvordering heeft ingesteld. De rechtbank heeft op 4 maart 2015 vonnis gewezen na een procedure die onder andere getuigenverhoren en bewijslevering omvatte. De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] recht heeft op betaling voor werkzaamheden die hij voor [eiser] zou hebben verricht, en of er een overeenkomst bestond over de vergoeding voor deze werkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet in staat is geweest om het bewijs te leveren dat hij recht had op een uurtarief van € 57,00 inclusief btw, en dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de werkzaamheden in 2012. De getuigenverklaringen ondersteunden niet de stelling van [gedaagde] dat hij recht had op betaling voor zijn werkzaamheden. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde] in reconventie afgewezen en de vordering van [eiser] in conventie toegewezen, waarbij [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 51.792,00, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/252225 / HA ZA 13-688/409
Vonnis van 4 maart 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te Huissen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.J. van Vliet te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Arnhem,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.R.L. van Gasteren te Leusden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 maart 2014
- de akte overlegging producties/bewijs van 28 mei 2014 van de zijde van [gedaagde]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 mei 2014
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 september 2014
- de conclusie na getuigenverhoor van de zijde van [gedaagde]
- de verleende akte van niet dienen aan de zijde van [eiser].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

2.1.
De rechtbank verwijst naar wat in het tussenvonnis van 12 maart 2014 (hierna: het tussenvonnis) is overwogen en beslist en blijft daarbij. In dit tussenvonnis is [gedaagde] opgedragen te bewijzen dat hij met [eiser] is overeengekomen dat hij de onder 4.7 van het tussenvonnis genoemde taken voor € 57,00 (inclusief btw) per uur zou verrichten, alsmede dat hij in totaal 870 uren aan de overeengekomen werkzaamheden heeft besteed, aan de hand van een nadere specificatie van de verrichte werkzaamheden. Tevens is onder 4.12 van het tussenvonnis overwogen dat indien [gedaagde] niet slaagt in het te leveren bewijs, maar wel zou komen vast te staan dat door [eiser] loon aan hem is verschuldigd voor de verrichte werkzaamheden, ingevolge artikel 6:405 lid 2 BW zal moeten worden vastgesteld wat het op de gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon voor de uitgevoerde en overeengekomen werkzaamheden is.
2.2.
[gedaagde] heeft bij akte van 28 mei 2014 een nadere urenverantwoording (productie 10) overgelegd, e-mailcorrespondentie tussen [gedaagde] en opdrachtgevers van [eiser] (productie 11) en screenshots van sms-berichten (productie 12). Voorts heeft [gedaagde] de volgende getuigen doen horen: [gedaagde] zelf, [eiser], de heer [naam], de heer [naam] en de heer [naam].
2.3.
Vooropgesteld wordt dat bij de waardering van het bewijs, op grond van artikel 164 lid 2 Rv de getuigenverklaring van [gedaagde] geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren omtrent de door hem te bewijzen feiten, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Hiervan is alleen sprake als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (zie HR 31 maart 1995, NJ 1997, 592).
2.4.
Zoals [gedaagde] ook zelf concludeert in zijn conclusie na getuigenverhoor, is hij er niet in geslaagd te bewijzen dat voor de werkzaamheden van [gedaagde] een uurtarief van € 57,00 inclusief btw zou gelden. Resteert derhalve de vraag of [gedaagde] erin is geslaagd te bewijzen dat [eiser] hem heeft opgedragen de onder 4.7 van het tussenvonnis genoemde taken tegen betaling voor hem te verrichten, alsmede dat hij in totaal 870 uren aan de overeengekomen werkzaamheden heeft besteed. Ook hierin is [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.5.
Partijen zijn het er blijkens hun verklaringen over eens dat [gedaagde] in 2011 werkzaamheden voor [eiser] heeft verricht ten behoeve van een project in Goch, Duitsland, tegen een overeengekomen vergoeding van € 1,00 voor elk uur dat een werknemer van [eiser] daar werkzaam was. Deze euro’s kon [gedaagde] inwisselen tegen uren voor zijn eigen verbouwingsproject aan de Spijkerstraat, aldus [gedaagde]. [eiser] heeft dit beaamd en verklaard dat deze afspraak is gemaakt omdat [gedaagde] geen geld had. De werkzaamheden aan de Spijkerstraat zijn eind 2011 beëindigd en volgens [eiser] zijn er daarna geen nieuwe afspraken gemaakt ter zake van werkzaamheden van [gedaagde] in 2012.
2.6.
[gedaagde] heeft verklaard dat hij de in 2011 gevolgde werkwijze te rommelig vond en voor 2012 nieuwe afspraken met [eiser] heeft gemaakt, inhoudende dat hij tegen een uurtarief zou gaan werken voor [eiser] en de activiteiten geïntensiveerd zouden worden. Wanneer en waar die afspraken zouden zijn gemaakt heeft hij niet verklaard. Voorts heeft hij verklaard dat hij de als productie 10 overgelegde overzichten regelmatig in de auto aan [eiser] heeft laten zien en dat [eiser] daar laconiek op reageerde omdat de opdrachten binnenstroomden.
2.7.
[eiser] heeft verklaard dat hij in 2012 slechts eenmaal opdracht heeft gegeven aan [gedaagde] om tegen betaling werkzaamheden voor hem te verrichten en dat betrof een probleem met Liander. Daarvoor heeft [eiser] hem toen direct betaald. [gedaagde] ging wel vaak met [eiser] mee als hij via Marktplaats een project had binnengekregen, maar dat was omdat [gedaagde] hoopte op die manier opdrachten voor zichzelf binnen te halen. [gedaagde] had zelf professionele machines voor het maken van kozijnen en deuren en verkocht deze. Verder heeft hij [gedaagde] voor zijn hulp een notebook gegeven en een renteloze lening die in december moest worden terugbetaald. Zij hielpen elkaar over en weer, aldus [eiser]. Volgens [eiser] is het absoluut niet zo dat [gedaagde] hem in de auto overzichtjes met het aantal bestede uren heeft laten zien. Naast het meegaan naar klanten, heeft [gedaagde] geholpen met vertalen. De contracten stelde [eiser] zelf op en [gedaagde] hielp met vertalen. Voor het maken van calculaties omtrent de benodigde materialen voor bepaalde werkzaamheden werd gebruik gemaakt van een voor Bouwmaat ontworpen computerprogramma. Sinds 2012 kwamen alle projecten via [naam], bemiddelaar bij hypotheken, en [naam], werkzaam voor een kamerverhuurbedrijf, en niet via [gedaagde].
2.8.
[naam] heeft – samengevat – het volgende verklaard. Hij was als architect betrokken bij de verbouwing van de woning van [gedaagde] aan de Spijkerstraat en later, in 2012, door tussenkomst van [gedaagde] bij een bouwproject in Nijmegen. De opdrachtgever was [naam] en de uitvoerder Bouwlena, het bedrijf van [eiser]. [gedaagde] heeft de opdrachtgever geholpen bij het verwerven van het pand, het aanvragen van de omgevingsvergunning en de uitvoering van de verbouwing. Tijdens de uitvoering heeft [naam] gemiddeld een keer per week contact gehad met [gedaagde], die als intermediair optrad. In totaal schat hij dat hiermee 20 à 30 uur gemoeid is geweest. Hij weet niet wie [gedaagde] betaalde voor zijn werkzaamheden. [gedaagde] heeft hem wel eens verteld dat hij opdrachten zou gaan binnenhalen voor Bouwlena en dat ze diensten voor elkaar verrichtten.
2.9.
[naam] heeft – samengevat – het volgende verklaard. Hij heeft Bouwlena opdracht gegeven voor een kleine verbouwing van een appartement aan de Van Schaeck Mathonsingel. De begeleiding van dat project is voor een groot deel gedaan door [gedaagde], die veelal als contactpersoon voor Bouwlena optrad. [gedaagde] verzorgde de communicatie, de offertes en dergelijke voor Bouwlena. [naam] had ook wel rechtstreeks contact met [eiser] in gebroken Engels, Nederlands of Duits. Hij weet niet wie [gedaagde] betaalde voor zijn werkzaamheden.
2.10.
[naam] heeft – samengevat – het volgende verklaard. Hij was opdrachtgever van Bouwlena voor een verbouwing van een woning, gelegen naast zijn zaak. Hij is via Marktplaats in contact gekomen met Bouwlena en [gedaagde]. De eerste afspraak was met [gedaagde] en [eiser] samen, waarna [gedaagde] hem aanbestedingsoffertes heeft gestuurd. Hij communiceerde via [gedaagde] met [eiser]. Gedurende het project van zeven à acht maanden had hij ook rechtstreeks contact met [eiser] en zijn medewerkers maar als het om bouwzaken of veranderingen daarvan ging, verliep het contact met [gedaagde]. Hij heeft [gedaagde] niet betaald voor zijn bemiddelingswerkzaamheden. Op een vraag van de rechter of hij betaald werd door [eiser], antwoordde [naam] – kort samengevat – dat hij via [gedaagde] op de hoogte was van de afspraken die partijen in 2011 met elkaar hadden (werkzaamheden van [gedaagde] in ruil voor het afmaken door Bouwlena van een of twee etages van de woning van [gedaagde]). [naam] dacht dat [gedaagde] alleen de zegsman was van Bouwlena en dat hij ergens op het Provinciehuis werkte.
2.11.
De bovengenoemde getuigenverklaringen van [naam], [naam] en [naam] bieden steun voor de stelling dat [gedaagde] als een soort intermediair heeft gefungeerd tussen [eiser] en in ieder geval drie van zijn opdrachtgevers. Deze drie getuigen verklaarden echter niet te weten of en door wie [gedaagde] hiervoor werd betaald en of er in 2012 afspraken over een contraprestatie bestonden tussen [eiser] en [gedaagde]. [gedaagde] heeft in zijn conclusie na getuigenverhoor gesteld dat het niet logisch zou zijn dat hij zijn werkzaamheden in 2012 voor niets zou hebben verricht terwijl hij voor diezelfde werkzaamheden in 2011 een vergoeding van € 27.000,00 heeft ontvangen, althans deze vergoeding is verrekend met een vordering van [eiser]. Dit zou op zichzelf inderdaad onlogisch voorkomen indien de volgende omstandigheden buiten beschouwing zouden worden gelaten. [eiser] heeft tegenover genoemd verweer van [gedaagde] echter gesteld dat de werkzaamheden van [gedaagde] – kort samengevat – niet zoveel om het lijf hadden, dat [gedaagde] hem wilde helpen zonder dat hij hiertoe verplicht was, dat [gedaagde] meeging naar klanten in de hoop zelf opdrachten voor deuren en kozijnen te verkrijgen en dat [gedaagde] voor zijn hulp een notebook heeft gekregen en een renteloze lening van € 72.000,00. Dat dit notebook een waarde vertegenwoordigde van ongeveer € 600,00 heeft [gedaagde] desgevraagd niet weersproken, ook al heeft hij daaraan toegevoegd dat het een relatiegeschenk van Bouwmaat was. Dat [eiser] aan [gedaagde] een renteloze lening heeft verstrekt staat eveneens vast. Aangezien [eiser] de lening op 2 juli 2012 heeft verstrekt en hij slechts rente vordert vanaf 8 juli 2013 staat vast dat [eiser] over de looptijd van de lening en de daaropvolgende zes maanden geen rente in rekening heeft gebracht. Het moge wellicht onlogisch voorkomen dat [gedaagde] zijn bemiddelende werkzaamheden zou hebben verricht zonder dat hiervoor een geldelijke vergoeding is overeengekomen, vast staat wel dat ook [gedaagde] profijt heeft gehad van de samenwerking met [eiser] in 2012, nog daargelaten de vraag of hij door zijn contacten met opdrachtgevers van Bouwlena ook kozijnen en deuren heeft kunnen verkopen aan opdrachtgevers van Bouwlena. De slotsom is dan ook dat de verklaring van [gedaagde] onvoldoende wordt bevestigd door bewijsstukken die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij zijn partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken en dat [gedaagde] daarom het verlangde bewijs niet heeft kunnen leveren. Aan een beoordeling van het aantal bestede uren komt de rechtbank dan ook niet toe.
2.12.
Gelet op het voorgaande zal de door [gedaagde] ingestelde vordering in reconventie worden afgewezen.
2.13.
Het beroep dat [gedaagde] in conventie heeft gedaan op verrekening met de door hem gestelde tegenvordering zal gelet op het voorgaande worden verworpen.
2.14.
Ten aanzien van de vorderingen in conventie heeft de rechtbank reeds beslist dat het door [gedaagde] betaalde bedrag van € 9.583,00 in mindering strekt op de restantvordering van € 60.000,00. De omstandigheid dat over de looptijd van de lening geen rente is verschuldigd, betekent niet dat geen wettelijke rente verschuldigd kan worden nadat de lening opeisbaar is geworden en niet wordt terugbetaald. De gevorderde wettelijke rente vanaf 8 juli 2013 over de hoofdsom van € 50.417,00 is op grond van artikel 6:119 BW dan ook toewijsbaar.
2.15.
[eiser] heeft tenslotte vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd van € 1.375,00 + € 288,75 btw. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding van € 1.375,00 komt voor toewijzing in aanmerking aangezien [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en het bedrag overeenkomt met het in het Besluit bepaalde tarief. De gevorderde btw over de buitengerechtelijke kosten moet worden afgewezen, nu [eiser] niet heeft gesteld dat hij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie heeft verricht waarop de vordering betrekking heeft.
2.16.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- dagvaarding € 95,79
- griffierecht 842,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 2.725,79
2.17.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- getuigenkosten € 389,79
- salaris advocaat
2.682,00(3,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.071,79

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 51.792,00 (éénenvijftig duizendzevenhonderdtweeënnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 50.417,00 met ingang van 8 juli 2013 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.725,79,
3.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.4.
wijst de vorderingen af,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.071,79,
in conventie en in reconventie
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.