ECLI:NL:RBGEL:2015:2021
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing toevoeging rechtsbijstand bij intrekking drank- en horecavergunning
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging van rechtsbijstand. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.A. van der Kleij, had een aanvraag ingediend voor rechtsbijstand in verband met een beroep tegen de afwijzing van gesubsidieerde rechtsbijstand. Dit betrof de intrekking van de drank- en horecavergunning van twee cafés. De rechtbank oordeelde dat de toevoeging terecht was afgewezen, omdat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking had, voortvloeide uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. De rechtbank stelde vast dat de uitzondering op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) niet van toepassing was, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de bedrijven op het moment van aanvragen waren beëindigd.
De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder, het Bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem, de aanvraag op 11 april 2014 had afgewezen. Eiser had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit was ongegrond verklaard. De zitting vond plaats op 26 februari 2015, waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten. Eiser voerde aan dat de intrekking van de vergunning niet tot de normale bedrijfsrisico's behoort en dat de aanvraag voor rechtsbijstand niet in verband stond met de uitoefening van een bedrijf, aangezien hij geen eigenaar meer was van de cafés.
De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de eerdere toevoeging terecht was, en dat het rechtsbelang in deze procedure ook voortkwam uit de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat de uitzondering van artikel 12, tweede lid, onder e, van de Wrb van toepassing was. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier.