In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 maart 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen aan de [A-straat 1] te [Z]. De eiser, eigenaar van de woning, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem vastgestelde WOZ-waarde van € 227.000 per 1 januari 2013 voor het kalenderjaar 2014. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 200.000. Hij voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met de staat van onderhoud van de woning en dat de vergelijkingsmethode niet correct was toegepast.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning had onderbouwd met een taxatierapport, waarin de waarde op € 234.000 was getaxeerd. De rechtbank oordeelde dat de vergelijkingsobjecten die in het taxatierapport waren opgenomen, voldoende vergelijkbaar waren met de woning van de eiser. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de woning op de waardepeildatum een waarde in het economische verkeer had van € 227.000. De rechtbank verwierp de stellingen van de eiser over de onderhoudsstaat van de woning en de door hem aangedragen vergelijkingsobjecten, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.