ECLI:NL:RBGEL:2015:1933

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
05/780017-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte wegens bedreiging en wapenbezit in café te Nijmegen

Op 20 maart 2015 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 36-jarige man die werd beschuldigd van bedreiging en het voorhanden hebben van een wapen en munitie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en daarnaast tot een werkstraf van 240 uur. De zaak kwam voort uit een incident op 3 maart 2014 in een café in Nijmegen, waar de verdachte tijdens een vechtpartij met een vuurwapen in het plafond schoot. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om iemand te doden, maar dat zijn handelen wel een bedreigende situatie creëerde voor de aanwezige cafébezoekers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit psychische overmacht en dat er sprake was van noodweerexces, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie, omdat zij een minder zwaar feit bewezen achtte. Het in beslag genomen vuurwapen werd onttrokken aan het verkeer, terwijl andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte werden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/780017-14
Datum uitspraak : 20 maart 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman : mr. J.H.D. van Onna, advocaat te Oss.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegestane vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 03 maart 2014, te Nijmegen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een of meer bezoekers van café [café] en/of een of meer bewoners die boven voornoemd café wonen, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel voor die bezoekers en/of bewoners toe te brengen, (telkens) met dat opzet 9 keer, althans meerdere malen, in ieder geval eenmaal
met een (vuur)wapen een of meer kogels heeft geschoten/afgevuurd in de richting van die bezoekers en/of bewoners, althans meermalen, in ieder geval eenmaal een (of meer) kogels in/tegen/door het plafond van dat café heeft geschoten/afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 03 maart 2014, te Nijmegen, een of meer bezoekers van café [café] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen althans eenmaal, met een vuurwapen een of meer kogels(s) geschoten/afgevuurd in de richting van die bezoekers, althans een of meer kogel(s) geschoten/afgevuurd in/tegen het plafond van dat café, in ieder geval duidelijk zichtbaar voor die bezoekers met een vuurwapen heeft geschoten in dat café, waarin zich meerdere bezoekers bevonden;
2.
hij op of omstreeks 03 maart 2014, te Nijmegen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (Walther, kaliber .22), althans een pistool of revolver, en/of munitie van categorie III, te weten een aantal patronen/kogels (kaliber .22), voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 3 maart 2014 was verdachte in café ‘[café]’ in Nijmegen. Verdachte had een Walther pistool, een kaliber .22, bij zich. Verdachte was samen met een aantal personen in het café carnaval aan het vieren. Op een gegeven moment ontstond een vechtpartij in het café. Verdachte heeft zijn pistool getrokken en in de lucht geschoten. [2] In het plafond van het café zijn negen inschoten aangetroffen. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Volgens de officier van justitie is uit het dossier af te leiden dat er meerdere mensen in het café waren toen verdachte negen maal in het plafond schoot. Rekening houdend met de samenstelling van het plafond en de plek waar verdachte stond, waar ook een vechtpartij was, bestond de aanmerkelijke kans dat de kogels zouden afketsen en dat iemand, nu de kogels van boven zouden komen, in een kwetsbaar deel van het lichaam, zoals het hoofd, zou worden geraakt. Naar de mening van de officier van justitie heeft verdachte in een waas van dronkenschap geschoten en daarmee ook de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij personen in het café dodelijk zou raken. Ten aanzien van het gedeelte in de tenlastelegging dat ziet op de bovenwoning is de officier van justitie van mening dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van het primair en het subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken. Daartoe heeft de raadsvrouw betoogd dat geen sprake is geweest van opzettelijk handelen van verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte heeft waarschuwingsschoten gelost richting het plafond van het café. Hoewel de mogelijkheid bestond dat de kogels zouden afdwalen of (af)ketsen waardoor een of meer personen in het café getroffen zouden worden, is, gelet op alle (nader genoemde) omstandigheden van het geval, niet vast te stellen of de kans daarop aanmerkelijk is geweest en evenmin dat verdachte deze kans ook heeft aanvaard. Ook kan niet worden gesteld dat [naam], die in de woonvoorziening boven het café was, de aanmerkelijke kans liep om het leven te laten en of zwaar verwond te raken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit merkt de raadsvrouw op dat verdachte nooit de bedoeling heeft gehad om mensen te bedreigen. Ook blijkt niet uit de getuigenverklaringen dat mensen zich bedreigd hebben gevoeld.
De beoordeling door de rechtbank
Opzet
Verdachte heeft in het café meermalen in het plafond geschoten. In het plafond zijn negen inschoten en één uitschot zichtbaar geworden. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij niet de bedoeling heeft gehad om één van de bezoekers in het café te raken. Hij wilde alleen de vechtpartij stoppen omdat zijn partner daartussen stond. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring van verdachte dat hij niet de intentie heeft gehad om iemand (dodelijk) te raken. Immers, verdachte heeft niet gericht op één of meer personen, hij heeft alleen in het plafond geschoten. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte het ‘boos’ opzet op de dood van een of meer van de in het café aanwezige personen heeft gehad.
Voorwaardelijk opzet
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang.
In het midden van het café zijn in de plafondplaten diverse inschoten aangetroffen. Boven de plafondplaten zaten ijzeren ventilatiebuizen waarin diverse in- en doorschotbeschadigingen zijn gevonden. Boven de buizen waren gipsplaten bevestigd, waar ook doorschotbeschadigingen in zaten. Daarboven was een glaswollaag en daar weer boven een houten ondervloer. [4] Op zichzelf staat vast dat de kans bestond dat een of meer personen in het café door (afketsende) kogels zouden worden getroffen. Die kans heeft zich ook verwezenlijkt, nu een van de afgeschoten kogels daadwerkelijk is afgeketst en in een zijmuur terecht is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de aangetroffen sporen en de opbouw van het plafond, echter niet worden ingeschat of die kans ook aanmerkelijk was.
Nog los van de vraag of zich een aanmerkelijke kans zou hebben voorgedaan is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de verklaringen van verdachte hierover, niet kan worden gesteld dat verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard. Uit zijn eigen verklaringen volgt veeleer dat hij er niet bij heeft stilgestaan dat kogels zouden kunnen ricocheren.
Om die reden acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het doden van dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan één of meer cafébezoekers. Dit geldt eveneens voor de bewoners van de woonvoorziening boven het café. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is geweest van een bedreiging.
De getuige [getuige 1] heeft tegenover de politie verklaard dat zij zag dat ineens werd geschoten. Ze zag dat er met het wapen meerdere keren werd geschoten richting het plafond. Dat was echt schrikken. Vervolgens raakte iedereen in paniek en wilde weg. [5]
De getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat ze dacht er tussen de 30 en 40 mensen in het café waren. [getuige 2] zag een man met een vuurwapen richting zes à zeven ruziënde mensen lopen. Vervolgens zag [getuige 2] dat de man met het vuurwapen richting het plafond schoot. Toen brak de chaos los. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij met zijn vuurwapen heeft geschoten om te zorgen dat de vechtpartij zou ophouden. Op het moment dat verdachte schoot is hij op een barkruk gaan staan. [7]
Gelet op het voorgaande staat voor de rechtbank vast dat verdachte met een vuurwapen meerdere malen richting het plafond heeft geschoten terwijl op dat moment in het café een hoeveelheid cafébezoekers aanwezig was. Ondanks dat een vechtpartij was ontstaan was niemand erop bedacht dat zou worden geschoten.
De rechtbank is van oordeel dat, wanneer onder deze omstandigheden plotseling schoten klinken, het aannemelijk is dat bij de cafébezoekers redelijke vrees ontstaat dat men mogelijk voor zijn of haar leven heeft te vrezen. De door de getuigen beschreven schrik, paniek en chaos duiden daar ook op. In tegenstelling tot wat de raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd, moet worden vastgesteld dat verdachte een dreigende situatie heeft veroorzaakt.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van sporenonderzoek, d.d. 21 maart 2015, p. 158 e.v.;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2015.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 03 maart 2014, te Nijmegen, een of meer bezoekers van café [café] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen kogels geschoten/afgevuurd in het plafond van dat café, waarin zich meerdere bezoekers bevonden;
2.
hij op 03 maart 2014, te Nijmegen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (Walther, kaliber .22), en munitie van categorie III, te weten een aantal kogels (kaliber .22), voorhanden heeft gehad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging, met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Noodweerexces dan wel putatief noodweer ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat bij verdachte sprake was van psychische overmacht. Subsidiair doet zij een beroep op noodweerexces en meer subsidiair op putatief noodweer. In alle gevallen dient een geslaagd beroep te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het beroep op psychische overmacht:
Verdachte heeft onder spanningen geleefd en heeft de gewelddadige overval op zijn partner niet verwerkt. Verdachte heeft een vuurwapen aangeschaft vanuit angst en wantrouwen. Voor verdachte ontstond een acute vorm van een stress-situatie. Uit het Pro Justitia rapport van 16 mei 2014 komt naar voren dat verdachte een gebrekkige ontwikkeling in zijn geestvermogens kent in een zwakbegaafd niveau van cognitieve ontwikkeling met een disharmonisch ontwikkelingsprofiel, alsmede een ziekelijke stoornis in de vorm van een gegeneraliseerde angststoornis. Vanuit de zwakbegaafdheid kon verdachte tot onvoldoende zicht komen op de mogelijke consequenties.
Gelet op alle omstandigheden van het geval lukte het verdachte niet om op dat moment weerstand te bieden en dat kon naar de mening van verdachte ook niet redelijkerwijs van hem worden gevergd. Verdachte heeft onder invloed van voornoemde omstandigheden gehandeld uit psychische overmacht en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces en putatief noodweer:
De ontstane ruzie in het café en het feit dat de partner van verdachte erin verzeild raakte, maakt dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte mocht dan ook handelen, echter, niet op de manier waarop hij dat heeft gedaan. Er is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Een geslaagd beroep op noodweerexces dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Mocht dit beroep niet worden gehonoreerd dan is de raadsvrouw van mening dat verdachte een geslaagd beroep op putatief noodweer toekomt. Volgens de getuige [getuige 2] keek verdachte boos en was hij doelbewust. Hieruit kan worden opgemaakt dat verdachte uit angst kordaat heeft gehandeld.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het beroep op psychische overmacht:
Er was geen sprake van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden. De gemoedsbeweging van verdachte werd eerder ingegeven door zijn forse alcoholgebruik. Zijn drang werd mede veroorzaakt door de angststoornis. Echter, verdachte had geen vuurwapen moeten aanschaffen en al helemaal niet geladen mee moeten nemen naar het café. Daar komt nog bij dat verdachte in de afgelopen jaren zelf wat had kunnen doen aan zijn angststoornis, bijvoorbeeld door zich onder behandeling te stellen.
Ten aanzien van het beroep op noodweerexces en putatief noodweer:
Uit het dossier is niet naar voren gekomen dat verdachte of zijn partner werden aangevallen, laat staan dat het voor verdachte noodzakelijk was zichzelf of zijn partner te verdedigen. Verdachte heeft niet alleen gebruik gemaakt van een te zwaar middel, ook heeft hij negen maal geschoten. Hiermee is verdachte veel te lang doorgegaan. Om die reden kan een beroep op noodweerexces niet worden gehonoreerd. Ten aanzien van het beroep op putatief noodweer is de officier van justitie van mening dat verdachte hierover weinig heeft verklaard. Verdachte heeft enkel verklaard dat hij zijn partner moest verdedigen, maar het is niet duidelijk tegen wie hij haar moest verdedigen. Ook de partner van verdachte is hier niet duidelijk over.
De beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de psychische overmacht:
Van psychische overmacht wordt slechts gesproken in de gevallen van een van buiten, doorgaans van een derde of derden, afkomstige dwang waartegen weerstand weliswaar niet volkomen onmogelijk is, doch redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Op grond van de feiten en omstandigheden zoals deze hierboven zijn weergegeven komt de rechtbank tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat zich in het onderhavige geval omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan kan worden gesproken van een zo extreme en acute stresssituatie waaronder verdachte gebukt ging op het moment van het ten laste gelegde feit, dat hij daaraan redelijkerwijze geen weerstand kon of hoefde te bieden. Verdachte, bekend met zijn eigen angsten c.q. angststoornis, heeft er voor gekozen om met een geladen vuurwapen carnaval te gaan vieren. Vervolgens heeft hij er voor gekozen fors alcohol te gaan drinken. Daarmee heeft hij zich – althans grotendeels – zelf in de situatie gebracht, en de escalatie is dan ook niet te wijten aan een van buitenaf komende drang. De gestelde zwakbegaafdheid van verdachte doet daaraan niet af.
Ten aanzien van het noodweerexces en putatief noodweer:
In het café is een vechtpartij ontstaan. Verdachte zag zijn partner tussen de vechtende mensen staan. Zijn partner heeft hierover verklaard dat zij en haar moeder probeerden de vechtende partijen te scheiden. Op enig moment lagen zij onderop op de grond. Verdachte heeft niet verklaard dat hij zag dat zijn partner op de grond lag. Verdachte heeft vervolgens besloten om met zijn vuurwapen, negen maal, richting het plafond te schieten om op die manier een einde te maken aan de vechtpartij.
De rechtbank is van oordeel, gelet op het voorgaande, dat onvoldoende is gebleken dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte of van zijn partner, die verdediging daartegen op de wijze zoals verdachte heeft gedaan rechtvaardigde. Het bestaan van een noodweersituatie is niet aannemelijk geworden.
Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte in de veronderstelling heeft geleefd dat hij zichzelf dan wel zijn partner heeft moeten of mogen verdedigen. Daarnaast is niet duidelijk geworden waartegen verdachte zichzelf of zijn partner moest verdedigen. Het dreigende gevaar, dat verdachte naar zijn zeggen waarnam, is naar het oordeel van de rechtbank veeleer (mede) ingegeven door het forse alcoholgebruik. De gekozen reactie van verdachte was dan ook niet noodzakelijk. De rechtbank verwerpt, gezien het hiervoor overwogene, ook het beroep op putatief noodweer.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de feiten en verdachte strafbaar, nu ook geen andere straf- of schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het dossier bevinden zich meerdere rapporten waaruit uitgebreid de persoonlijke omstandigheden naar voren komen. Verdachte is niet eerder veroordeeld geweest voor gebruik van geweld. Ook heeft verdachte reeds alle schade betaald. Uit het reclasseringsrapport van 26 februari 2015 is naar voren gekomen dat verdachte de afgelopen tijd beduidend meer zelfinzicht heeft verkregen. Het eerder opgestelde plan van aanpak is volgens de reclassering dan ook niet meer van toepassing. De reclassering heeft geadviseerd om een werkstraf op te leggen. Verdachte is ook bereid om een werkstraf uit te voeren. Daarnaast zou verdachte in aanmerking willen komen voor elektronisch toezicht in plaats van een gevangenisstraf. Volgens de verdediging zijn er geen obstakels die aan elektronisch toezicht in de weg staan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan, waarbij mede is gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 4 februari 2015;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 2 juni 2015;
- een Pro Justitia rapport van drs. [psycholoog], psycholoog, gedateerd 16 mei 2014.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
Over verdachte is een psychologische rapportage opgemaakt, gedateerd 16 mei 2014, door psycholoog drs. [psycholoog]. Deze rapporteert dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in een zwakbegaafd niveau van cognitieve ontwikkeling met een disharmonisch ontwikkelingsprofiel. Daarnaast kent verdachte een ziekelijke stoornis in de vorm van een gegeneraliseerde angststoornis. Voordat de relatie tussen gebrekkige ontwikkeling en stoornis gelegd wordt, moet vermeld worden dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde, hij was stomdronken, aldus de psycholoog. Ook ten tijde van het tenlastegelegde was volgens de psycholoog van deze stoornissen sprake en deze zijn op zijn handelen van invloed geweest. Er wordt dan ook geadviseerd om verdachte in lichte mate verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank zal op basis van het advies van de psycholoog het bewezenverklaarde feit in licht verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat verdachte de schade heeft vergoed. Ook neemt de rechtbank mee dat verdachte drie bedrijven heeft en dat hij een gezin moet onderhouden.
Daar staat echter tegenover dat verdachte een vuurwapen heeft meegenomen naar een café waar hij carnaval ging vieren en waar ook anderen aan het feesten waren. Op enig moment heeft verdachte meermalen richting het plafond geschoten. Weliswaar heeft verdachte niet gericht geschoten op mensen, maar hij heeft daarmee wel de personen die in dat café aanwezig waren enorme schrik aangejaagd. Dergelijke feiten zijn niet alleen gevaarzettend, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid bij de mensen die hierbij aanwezig zijn geweest en binnen de samenleving in het algemeen. De rechtbank is van oordeel dat op een dergelijke ernstig delict dient te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur en dat, anders dan de verdediging kennelijk meent, niet kan worden volstaan met enkel een werkstraf en/of en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde elektronisch toezicht.
In de eerdergenoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank wel aanleiding de duur van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf te beperken tot een maand. De rechtbank acht in dit geval een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel heeft als doel verdachte te weerhouden van het begaan van nieuwe strafbare feiten.
Daarnaast zal de rechtbankeen maximale werkstraf opleggen.
De op te leggen straf is lager dan geëist nu de rechtbank een veel minder zwaar feit bewezen acht dan de officier van justitie.
Voor een aanhouding van de zaak om de reclassering alsnog nader onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheid van elektronisch toezicht, ziet de rechtbank, gelet op het vorenoverwogene, geen aanleiding.
Ten aanzien van het beslag:
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven vuurwapen dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het vuurwapen van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden voorwerpen, te weten een piratenblouse, een piratenjas en een spijkerbroek, aan de veroordeelde.

8.8. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c, 57, 91 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur
van 6 (zes)maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf,
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
 stelt de proeftijd vast op 3 (drie) jaren onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt de verdachte tot de navolgende
taakstraf, te weten:
een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
 Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
 De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Ten aanzien van het beslag:
  • beveelt de
  • gelast de
Dit vonnis is gegeven door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. K.A.M. van Hoof en mr. E. de Boer rechters in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 maart 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Gelderland-Zuid, FLEX recherche Stad Nijmegen, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2014021346, gesloten op 1 augustus 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2015.
3.Het proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 21 maart 2014, p. 159, zevende alinea.
4.Proces-verbaal sporenonderzoek, d.d. 11 maart 2014, p. 130
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 5 maart 2014, p. 59 tweede en achtste alinea.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], d.d. 5 maart 2014, p. 65 vierde alinea en
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2015.