ECLI:NL:RBGEL:2015:1848

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
18 maart 2015
Zaaknummer
277802
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot ontruiming op strafrechtelijke gronden van een gekraakt pand in Nijmegen

In deze zaak vorderde eiser, wonende te Nijmegen, dat de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden verbood om over te gaan tot ontruiming van een pand op strafrechtelijke gronden. Het pand was gekraakt door eiser en anderen in januari 2013. De eigenaar, de Stichting Jeugdbelangen, had aangifte gedaan van huisvredebreuk en de gemeente had een vooraankondiging van bestuursdwang gestuurd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de gevraagde voorziening, maar dat de Staat gerechtigd was om het pand te ontruimen op basis van de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staat en de stichting een belang hadden bij de ontruiming, omdat het pand in een strafbare toestand verkeerde en de stichting het pand wilde slopen en verkopen. Eiser had onvoldoende feiten aangedragen die wezenlijk afweken van de reguliere belangenafweging. De voorzieningenrechter oordeelde dat de proportionaliteitstoets in dit geval kon worden doorstaan en wees de vorderingen van eiser af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op € 1.429,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/277802 / KG ZA 15-55
Vonnis in kort geding van 18 maart 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te Nijmegen,
eiser,
advocaat mr. M.F. van Hulst te Utrecht,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE),
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaten mr. F.B. Lekkerkerker en G.C. Nieuwland te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Stichting Jeugdbelangen [adres](voorheen genaamd: Stichting Jeugdbelangen van de Parochie Sint Anthonis Abt te Hees-Neerbosch en daarvoor de Stichting Fonds van de Sint Albertus-groep der Vereniging De Katholieke Jeugdbeweging te Neerbosch-Hees, hierna te noemen: de stichting) is eigenaar van het pand aan de[adres]. Het pand is tot eind juni 2012 in gebruik geweest als scoutingruimte.
2.2.
Na de wijziging van de statuten (waarvoor bisschoppelijke goedkeuring was vereist) in oktober 2014 is de katholieke grondslag van de stichting komen te vervallen. Thans heeft de stichting kort gezegd als doel: het overbruggen van de grote sociale en educatieve achterstand van kansarme jongeren in Nijmegen.
2.3.
In januari 2013 is het pand gekraakt door onder andere [eiser].
2.4.
De stichting heeft daarvan op 4 februari 2013 en 4 april 2014 aangifte gedaan.
2.5.
Bij brief van 5 maart 2014 aan de stichting heeft de gemeente een vooraankondiging aanzegging bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom gestuurd.
2.6.
Nadien heeft overleg over de situatie plaatsgevonden tussen de stichting, de gemeente Nijmegen, de politie, het Openbaar Ministerie en de buurtbewoners van het pand.
Meerdere malen heeft de gemeente het pand geïnspecteerd.
2.7.
Op enig moment is een conceptovereenkomst opgesteld tussen de stichting en de buurtvereniging Heeschebos i.o., waarin is opgenomen dat de stichting aan de buurtvereniging om niet een gebruiksrecht van het pand zou verlenen. Deze overeenkomst is niet ondertekend en evenmin is er uitvoering aan gegeven.
2.8.
De stichting heeft op 18 december 2014 een overeenkomst gesloten met de gemeente inzake de ontruiming en sloop van de opstallen aan de[adres]. Kort gezegd heeft de stichting aan de gemeente de opdracht gegeven om een sloopvergunning aan te vragen en heeft de stichting de gemeente toestemming gegeven om de sloop en saneringswerkzaamheden uit te voeren. De kosten zullen ieder bij helfte worden gedragen, waarbij de gemeente - nu de stichting financieel niet in staat is om een einde te maken aan de situatie - in eerste instantie de volledige kosten zal betalen en de stichting haar aandeel in die lasten uit de verkoopopbrengst van het perceel zal voldoen.
2.9.
Bij brief van 29 januari 2015 heeft het Openbaar Ministerie de bewoners van het pand aangeschreven en medegedeeld dat zij zijn aangemerkt als verdachten van overtreding van (een van) de artikelen 138, 138a en/of 139 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat het voornemen bestaat om het pand uiterlijk op 26 maart 2015 te ontruimen.
2.10.
De op 30 januari 2015 door de stichting gedane sloopmelding is op 2 februari 2015 akkoord bevonden, zo heeft de Omgevingsdienst van de regio [adres]de stichting bericht. Inmiddels heeft er een asbestonderzoek plaatsgevonden.
2.11.
Nadat het pand is gesloopt, zal de stichting het perceel verkopen. Met de verkoopopbrengst zal de stichting de gemeente de voorgeschoten sloop- en ontruimingskosten terugbetalen en het restantbedrag zal zij schenken conform het doel zoals opgenomen in de gewijzigde statuten, waarna de stichting zal worden opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter de Staat, en via haar de officier van justitie te Gelderland, verbiedt op strafrechtelijke gronden tot feitelijke ontruiming van de woning aan de [adres]) Nijmegen over te (doen) gaan, waaronder begrepen het verlenen van medewerking aan overhandiging van het pand aan derden dan wel het niet optreden tegen huisvredebreuk jegens [eiser] c.s. gedurende zijn afwezigheid, bijvoorbeeld gedurende de tijd dat [eiser] c.s. na aanhouding voor verhoor op een politiebureau verblijft, dit alles althans en subsidiair totdat eventueel in hoogste instantie door de strafrechter bewezen is verklaard dat het verblijf van [eiser] c.s. wederrechtelijk is.
3.2.
De Staat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening gegeven.
4.2.
In geschil is de vraag of het de Staat moet worden verboden om over te gaan tot ontruiming op strafrechtelijke gronden van het pand aan de[adres]. De bewoners (waaronder [eiser]) daarvan zijn door de officier van justitie aangemerkt als verdachten van overtreding van een van de artikelen 138, 138a en 139 Sr, hetgeen er in de kern op neer komt dat zij ervan verdacht worden wederrechtelijk op het terrein/in het pand te verblijven. Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 Sr iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats kan betreden en dat zij bevoegd zijn alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.
4.3.
De voorzieningenrechter dient te toetsen of aan het vereiste van wederrechtelijkheid als bedoeld in de artikelen 138, 138a en 139 Sr. is voldaan, en voorts, in het kader van artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde/bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval de proportionaliteitstoets kan doorstaan.
4.4.
In het kader van de proportionaliteitstoets dient te worden bezien of in het concrete geval tot een andere dan de door de wetgever gemaakte afweging moet worden gekomen. De wetgever heeft het als een regulier belang van de Staat beschouwd om aan een strafbare toestand, mede in het belang van de eigenaar van een gekraakt pand, een einde te maken. In het algemeen bestaat het belang van een eigenaar of huurder erin dat hij naar eigen goeddunken over het pand kan beschikken. Dat beschikken kan erin bestaan dat hij het pand wil verbouwen, voor eigen gebruik nodig heeft, wil verkopen en/of dat hij zelf (onder)huurders voor zijn pand wil kiezen. Daarbij is het mogelijk dat het enige tijd duurt voordat een en ander is geformaliseerd. Die omstandigheid maakt echter niet dat de Staat daarmee zijn reguliere belang om aan een strafbare toestand, in het belang van de eigenaar, een einde te maken, verliest. Voor het reguliere belang van de eigenaar is niet noodzakelijk dat hij een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming. Onder meer op dit punt verschilt de toets in een kort geding waarbij een strafrechtelijke ontruiming ter beoordeling voorligt met die waarbij een ontruiming op civielrechtelijke gronden wordt beoordeeld.
4.5.
Indien een kraker in een kort geding over een strafrechtelijke ontruiming van mening is dat de eigenaar van het door hem gekraakte pand geen enkel belang heeft bij de ontruiming is het bovendien, anders dan bij een civielrechtelijke ontruimingsprocedure, aan hem om dat voldoende aannemelijk te maken. Anders gezegd is het aan de kraker om feiten en omstandigheden aan te voeren die in het concrete geval tot een andere dan de reguliere afweging leiden. Bij de afweging zal steeds als uitgangspunt gelden dat een eigenaar het recht heeft om over zijn pand te beschikken zoals hij wil. In het geval een eigenaar echter geen enkel belang heeft bij de ontruiming en deze alleen maar zal leiden tot langdurige leegstand, zonder enig uitzicht op verandering in die situatie en aannemelijk is dat ook de Staat zelf geen enkel belang bij de aangezegde ontruiming heeft, kan de belangenafweging mogelijk in het voordeel van de kraker uitvallen.
4.6.
Niet in geschil is dat aangifte van huisvredebreuk is gedaan door de stichting op 4 februari 2013, welke aangifte nog eens is herhaald op 4 april 2014. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat hij aanvankelijk met de stichting had gesproken over het sluiten van een bruikleenovereenkomst, maar dat deze niet tot stand is gekomen. Anders gezegd, de stichting heeft dus geen toestemming aan [eiser] gegeven om het pand te gebruiken. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de Staat, bij de uitoefening van de in artikel 551a Sv gegeven bevoegdheid, op goede gronden mag aannemen dat is voldaan aan de eis van wederrechtelijkheid als bedoeld in dit artikel.
4.7.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot de conclusie leiden dat sprake is van bijzondere omstandigheden, in die zin dat de Staat (en daarmee de stichting) geen enkel belang heeft bij ontruiming van het pand/perceel. Daartoe wordt als volgt overwogen. De Staat voert aan dat haar belang er in is gelegen dat een einde wordt gemaakt aan een strafbare situatie en dat het belang van de stichting erin is gelegen dat spoedig tot sloop van het pand kan worden overgaan.
De heer [naam], bestuurder van de stichting, heeft ter zitting toegelicht dat het pand in de huidige staat waarin het verkeert (er liggen stoeptegels op de vloer en het is niet geïsoleerd) niet verhuurd kan worden, nog daargelaten dat er een maatschappelijk bestemming op rust, en dat de stichting geen geld heeft om het pand op te knappen (thans betalen de bestuurders onder meer de onroerendezaakbelasting uit eigen portemonnee). De enige optie (in overleg met de gemeente) was/is voor de stichting om het pand te laten slopen en het perceel vervolgens te verkopen, waarna het geld geschonken kan worden aan een goed doel en de stichting zal worden opgeheven, voor welke optie de stichting dan ook heeft gekozen. Dat na ontruiming sprake zal zijn van een langdurige leegstand, althans een braakliggend perceel zonder uitzicht op verandering in die situatie, zoals [eiser] stelt, is nog maar de vraag. Bovendien laat dat onverlet dat het de eigenaar vrijstaat te bepalen wat hij met zijn eigendom wenst te doen, in dit geval slopen van het pand (een sloopmelding heeft reeds plaatsgevonden en de gemeente heeft toestemming verleend) en verkopen van het perceel teneinde uiteindelijk de stichting te kunnen doen opheffen. Hiermee heeft de stichting haar belang bij ontruiming voldoende geconcretiseerd.
4.8.
[eiser] heeft voorts nog een beroep gedaan op zijn recht om te kunnen beschikken over een woning. Ter zitting is evenwel gebleken dat het [eiser] niet zozeer gaat om zijn eigen huisrecht, maar meer om leegstand/braakliggende percelen te voorkomen. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat [eiser] heeft verklaard dat hij het pand zou verlaten als de buurtbewoners met de stichting een bruikleenovereenkomst zouden sluiten. [eiser] hecht er dus meer aan dat het pand wordt gebruikt, maar dat hoeft niet persé door hemzelf te zijn. Dit betekent dat het [eiser] dus gaat om een ander belang dan zijn individuele belang om onderdak te hebben (het in artikel 8 EVRM gewaarborgde huisrecht) dat in de jurisprudentie ten aanzien van dit onderwerp speelt en bescherming verdient. [eiser] acht dit recht kennelijk van ondergeschikt belang, zodat dit huisrecht ook niet als een bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt, die maakt dat de Staat (en daarmee de stichting) geen (enkel) belang heeft bij ontruiming van het pand/perceel.
4.9.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat in dit geval een strafrechtelijke ontruiming de proportionaliteitstoets kan doorstaan en dat het gevorderde niet toewijsbaar is.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 613,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.429,00
4.11.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op € 1.429,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 18 maart 2015.