ECLI:NL:RBGEL:2015:1803

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 februari 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
270561
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in koopovereenkomst met internationale elementen en revindicatie van een truck

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident in het kader van een koopovereenkomst tussen een Poolse eenmanszaak en een Nederlandse vennootschap. De Poolse koper, eiser, heeft een truck gekocht van de Nederlandse gedaagde, maar deze truck is later in Polen door een Italiaanse vennootschap gerevindiceerd. De eiser heeft zowel de Nederlandse verkoper als de Italiaanse leasemaatschappij gedagvaard voor de Nederlandse rechter. De rechtbank oordeelt dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling van de vorderingen tegen beide gedaagden, om te voorkomen dat er onverenigbare beslissingen worden genomen. De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van artikel 6 lid 1 van de EEX-Verordening, omdat er een nauwe samenhang bestaat tussen de vorderingen van eiser tegen de gedaagden.

De eiser vordert in de hoofdzaak betaling van € 42.000,00 van de gedaagde, alsmede schadevergoeding, op grond van wanprestatie en onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de eiser tegen de Italiaanse gedaagde, AXA, ook onder de Nederlandse rechtsmacht valt, omdat de vragen omtrent eigendom en revindicatie in beide zaken centraal staan. De rechtbank wijst de incidentele vordering van AXA tot onbevoegdverklaring af en veroordeelt AXA in de proceskosten. Tevens wordt de vordering van de gedaagde tot oproeping in vrijwaring toegewezen, waarbij ING Lease (Nederland) B.V. in vrijwaring kan worden opgeroepen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/270561 / HA ZA 14-509
Vonnis in incident van 4 februari 2015
in de zaak van
[eiser], h.o.d.n. F.H.U. “EW-MAR” [eiser],
wonende te Wolbrom (Polen),
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in de incidenten,
advocaat mr. J.B. Houtappel te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]TRUCKS B.V.,
gevestigd te Vuren, gemeente Lingewaal,
gedaagde,
eiseres in het incident tot oproeping in vrijwaring,
advocaat mr. A.E. van den Heuvel te Utrecht,
2. de vennootschap naar het recht van Italië,
AXA ASSICURAZIONI S.P.A.,
gevestigd te Milaan (Italië),
gedaagde,
eiseres in het incident tot onbevoegdheid,
advocaat mr. A.H.P. van Hulten te Uden.
Partijen zullen hierna [eiser], [gedaagde]en AXA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de akte overleggen producties van [eiser],
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring van [gedaagde],
  • de incidentele conclusie inhoudende exceptie van onbevoegdheid van AXA,
  • de conclusie van antwoord inzake: exceptie van onbevoegdheid en incident tot oproeping in vrijwaring.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De beoordeling in het incident tot onbevoegdheid

2.1.
[eiser] heeft aan zijn vorderingen in de hoofdzaak de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
2.2.
[eiser] handelt als eenmanszaak in trucks. [gedaagde]drijft een internationale onderneming in de handel van (tweedehands) trucks.
2.3.
[eiser] heeft op 17 februari 2011 een DAF trekker unit (hierna de truck) van [gedaagde]gekocht. De truck is op diezelfde dag in de gemeente Vuren aan [eiser] geleverd. [eiser] heeft de koopprijs ad € 42.000,00 aan [gedaagde]voldaan.
2.4.
[eiser] heeft nadien de truck naar Polen getransporteerd met het doel om deze daar door te verkopen. De verkoop zou plaatsvinden aan een Poolse leasemaatschappij. Deze leasemaatschappij heeft ten behoeve van de koop een verzoek bij de Europejski Rejestr Pojazdow (Europese voertuigen- registratiesysteem, hierna: ERP) ingediend. Het ERP onderzoekt of een voertuig gemeld is als vermist, geeft daarvan een verklaring af en geeft haar bevindingen door aan de politie, indien sprake is van vermissing. Het ERP kan tevens belast zijn met de eventuele vervolgstappen, indien blijkt dat een bepaald voertuig gesignaleerd is. Het ERP heeft op 11 maart 2011 een verklaring uitgegeven waaruit blijkt dat de truck in Italië op 5 februari 2008 als verloren is gemeld.
2.5.
De Poolse politie heeft vervolgens de truck in beslag genomen nadat diezelfde dag, 11 maart 2011, was vastgesteld dat sprake was van verlies door diefstal te Mortara (Italië) op aangifte van de heer [naam] [eiser] heeft tegen die inbeslagname geklaagd. In de klaagschriftprocedure (gevoerd in Polen) is door AXA gesteld dat de truck eigendom was van BNP Paribas Lease Group, die de truck in lease had gegeven aan Lioce. AXA was in de rechten van BNP Paribas gesubrogeerd nu zij de schade had uitgekeerd. AXA heeft in de klaagschriftprocedure de truck opgevorderd. Op 2 januari 2012 is door de officier van justitie van het district Olkusz (Polen) de beslissing genomen om de truck aan ERP (ten behoeve van AXA) uit te leveren. Tegen die beslissing is [eiser] in beroep gegaan, welk beroep is verworpen, waarna de truck op last van AXA naar Italië is getransporteerd.
2.6.
[eiser] vordert, samengevat, in de hoofdzaak [gedaagde]te veroordelen tot betaling van € 42.000,00 te vermeerderen met rente en kosten, alsmede schadevergoeding op te maken bij staat. Grondslag van die vordering is artikel 41 van het Weens Koopverdrag en artikel 7:15 BW nu [gedaagde]aan hem een gestolen truck heeft verkocht en geleverd, aldus [eiser]. [eiser] vordert voormeld bedrag primair bij wijze van prijsvermindering (artikel 50 Weens Koopverdrag), subsidiair ontbinding (artikel 49 Weens Koopverdrag) dan wel vernietiging van de koopovereenkomst wegens dwaling (of een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst is ontbonden dan wel vernietigd) en terugbetaling van de koopprijs en meer subsidiair schadevergoeding (artikel 74 Weens Koopverdrag).
[eiser] richt zich subsidiair (voor het geval de rechtbank van oordeel is dat [eiser] eigenaar is van de truck zonder last of beperking, dan wel een aanspraak of recht daarop) tot AXA. [eiser] vordert AXA te veroordelen tot betaling van € 42.000,00 te vermeerderen met rente en kosten, meer subsidiair AXA te veroordelen tot uitlevering van de truck aan [eiser], tot medewerking aan het op naam van [eiser] stellen van de eigendomspapieren van de truck en de registratie in Polen, met intrekking van de diefstalmelding, op straffe van een dwangsom. Grondslag van die vordering is onrechtmatige daad (althans het Poolse of Italiaanse equivalent daarvan), voor zover in deze procedure komt vast te staan dat aan AXA geen recht toekwam tot revindicatie en AXA zich de truck in strijd met het eigendomsrecht van [eiser] heeft toegeëigend.
2.7.
De bevoegdheid van de Nederlandse rechter heeft [eiser] (in de dagvaarding), vanwege de nauwe samenhang tussen de procedures tussen [eiser] en [gedaagde]enerzijds en [eiser] en AXA anderzijds, gebaseerd op artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1215/2012.
2.8.
AXA vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Volgens haar heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht ten aanzien van het geschil tussen [eiser] als Poolse eisende partij en haarzelf als Italiaanse gedaagde partij. AXA voert aan dat niet Verordening (EU) 1215/2012 van toepassing is, maar EEX-Verordening 44/2001 (hierna: EEX-Vo). Op grond van de hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo is de Italiaanse rechter bevoegd om van het geschil tussen [eiser] en haar kennis te nemen, aangezien zij als gedaagde partij gevestigd is in Italië. Subsidiair is de Poolse rechter bevoegd op de voet van de alternatieve bevoegdheidsregel van artikel 5 lid 3 EEX-Vo. De uitzondering van artikel 6 EEX-Vo is niet van toepassing nu niet is voldaan aan het vereiste van voldoende samenhang tussen de beide vorderingen. Dat er onvoldoende samenhang bestaat, volgt volgens AXA uit het feit dat het in casu gaat om twee verschillende grondslagen. De grondslag van de vordering jegens [gedaagde]is immers -kort gezegd- wanprestatie, terwijl de grondslag van de vordering jegens AXA onrechtmatige daad is. Verder bestaat er geen gevaar dat in beide geschillen onverenigbare beslissingen worden genomen; toe- of afwijzing van de vordering jegens [gedaagde]hoeft niets te betekenen voor het al dan niet onrechtmatige handelen aan de zijde van AXA, aldus AXA. Daarnaast biedt ook het feit dat op de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde]Nederlands recht van toepassing is en op de verhouding tussen [eiser] en AXA Pools recht (op de voet van artikel 10:127 lid 4 BW) een aanknopingspunt dat onvoldoende samenhang bestaat tussen beide vorderingen. Ten slotte heeft AXA aangevoerd dat [eiser] misbruik maakt van procesrecht door een vordering in te stellen tegen AXA op een evident ontoereikende grondslag die uitsluitend tot doel heeft gehad om rechtsmacht in Nederland te creëren ten aanzien van AXA.
2.9.
[eiser] heeft – kort samengevat – bij conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident aangevoerd dat de vraag of revindicatie mogelijk is in deze procedure centraal staat. Is revindicatie mogelijk dan is er sprake van wanprestatie van [gedaagde]en is revindicatie niet mogelijk dan is er sprake van onrechtmatig handelen van AXA. Het gaat feitelijk en rechtens om dezelfde situatie, aldus [eiser]. Daarmee is volgens hem de vereiste samenhang tussen de twee zaken in de zin van artikel 6 lid 1 EEX-Vo gegeven, zodat de Nederlandse rechter ook bevoegd is om van het geschil tussen [eiser] en AXA kennis te nemen.
2.10.
De rechtbank oordeelt als volgt. Onderhavige kwestie speelt tussen een Poolse natuurlijke persoon als eisende partij en een Nederlandse en een Italiaanse vennootschap als gedaagde partijen. De rechtsmacht moet in een dergelijk geval met internationale aspecten worden vastgesteld op grond van de EEX-Vo. De Herschikte EEX-Verordening 1215/2012 is immers op grond van artikel 81 juncto artikel 66 van die verordening pas van toepassing op rechtsvorderingen die zijn ingesteld op of na 10 januari 2015.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van het geschil tussen [eiser] en [gedaagde]volgt uit artikel 2 EEX-Vo. [gedaagde]is immers een in Nederland gevestigde vennootschap.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van AXA kan niet worden gebaseerd op artikel 2 dan wel artikel 5 EEX-Vo. De vraag die dan centraal staat is of op de voet van artikel 6 lid 1 EEX-Vo tussen de vordering van [eiser] op [gedaagde]en de vordering van [eiser] op AXA een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven (HvJ EG 27 september 1988, NJ 1990/425).
Artikel 6 sub 1 EEX-Vo moet eng worden uitgelegd, omdat deze bijzondere bevoegdheidsgrond afwijkt van de hoofdregel van bevoegdheid van artikel 2 EEX-Vo. Bij het vaststellen van de nauwe band tussen de vorderingen dient voorts rekening te worden gehouden met alle noodzakelijke elementen van de zaak, waartoe in voorkomend geval de rechtsgrondslagen van de vorderingen in beschouwing moeten worden genomen. Voor de toepassing van de bijzondere bevoegdheidsgrond van artikel 6 sub 1 EEX-Vo is echter niet noodzakelijk dat de tegen de verschillende verweerders ingestelde vorderingen dezelfde rechtsgrondslag hebben; overeenstemming van de rechtsgrondslag is slechts één van de relevante factoren (HvJ EG 11 oktober 2007, NJ 2008/80).
Voorts geldt dat het begrip ‘onverenigbare beslissingen’ ruim moet worden uitgelegd en alle gevallen omvat waarin gevaar voor tegenstrijdige uitspraken bestaat, ook al kunnen de uitspraken afzonderlijk ten uitvoer worden gelegd en sluiten de rechtsgevolgen ervan elkaar niet uit. Beslissingen kunnen niet reeds tegenstrijdig zijn op grond van een divergentie in de beslechting van het geschil. Voor tegenstrijdigheid is vereist dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens (HvJ EG 13 juli 2006, NJ 2008/76).
2.11.
Tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste beoordelingskader is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 6 EEX-Vo bevoegd is om ook van het geschil tussen [eiser] en AXA kennis te nemen. Tussen de twee vorderingen bestaat namelijk naar het oordeel van de rechtbank een zo nauwe band dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. In het kader van de beoordeling van deze incidentele vordering staat immers vast dat het in casu gaat om een Poolse eenmanszaak die in Nederland een truck heeft gekocht van een Nederlandse vennootschap, welke truck vervolgens in Polen door een Italiaanse vennootschap is gerevindiceerd. Het gaat met andere woorden in beide zaken om eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens, zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.10. is bedoeld. Verder volgt ook uit de stellingen en de vorderingen van [eiser] dat de twee vorderingen in die zin met elkaar samenhangen dat slechts wanneer de vordering jegens [gedaagde]wordt afgewezen (geen wanprestatie, want eigendom onbezwaard verkocht), de subsidiaire vordering jegens AXA dient te worden beoordeeld. In beide zaken staan de vragen centraal of [eiser] eigenaar is geworden van de truck en of revindicatie door AXA mogelijk was. De rechtbank is van oordeel dat die vragen door één en dezelfde rechter moeten worden beslist teneinde onverenigbare beslissingen te voorkomen. In het licht van het voorgaande is dan niet relevant dat het toepasselijk recht in beide zaken mogelijk verschillend is en dat de vordering jegens [gedaagde]is gestoeld op wanprestatie en de vordering jegens AXA op onrechtmatige daad. Dat [eiser] misbruik zou maken van procesrecht, zoals AXA heeft gesteld, is de rechtbank niet gebleken, althans hetgeen AXA in dat kader heeft aangevoerd is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat [eiser] dat heeft gedaan. Slotsom is dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil tussen [eiser] en AXA kennis te nemen en de incidentele vordering van AXA zal worden afgewezen.
2.12.
AXA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het bevoegdheidsincident worden veroordeeld.

3.De beoordeling in het incident tot oproeping in vrijwaring

3.1.
[gedaagde]vordert dat het haar wordt toegestaan ING Lease (Nederland) B.V. in vrijwaring op te roepen. [eiser] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
3.3.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot onbevoegdverklaring
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt AXA in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00,
in het incident tot oproeping in vrijwaring
4.3.
staat toe dat ING Lease (Nederland) B.V. door [gedaagde]wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van
18 maart 2015,
4.4.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
4.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 maart 2015voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2015.
Cc: AB