ECLI:NL:RBGEL:2015:1765

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
05/820584-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van gestolen geldbedrag

Op 17 maart 2015 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het witwassen van een groot geldbedrag. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder bekende woon- of verblijfplaats, werd ervan beschuldigd op of omstreeks 19 november 2010, te Apeldoorn, een bedrag van € 10.000,- te hebben verworven, voorhanden te hebben gehad en overgedragen, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder bankmutaties en de verklaring van de verdachte zelf.

De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de veroordeling van de verdachte en eiste een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat zijn rekening gebruikt zou worden voor het witwassen van crimineel geld. De verdachte had zijn pinlimiet verhoogd en zijn bankpas afgestaan aan een onbekende man, wat leidde tot de storting van een gestolen bedrag op zijn rekening.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.500,- waarvan € 1.000,- voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat het om een oud feit ging. De uitspraak benadrukte de bedreiging die witwassen vormt voor de legale economie en de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/820584-13
Datum uitspraak : 17 maart 2015
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 november 2010, te Apeldoorn en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een (groot) geldbedrag, te weten 10.000 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of gebruikt heeft gemaakt en/of van voornoemd(e) geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of herkomst heeft verhuld, terwijl hij -verdachte- en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 november 2014 is op frauduleuze wijze een bedrag van € 11.000,- van de rekening van aangeefster [benadeelde] overgeschreven naar rekeningnummer [nr 1] (rekening van [naam]). [2] Van dit rekeningnummer is een bedrag van € 10.000,- overgeschreven naar het rekeningnummer [nr 2] op naam van verdachte. [3] Dezelfde dag is binnen korte tijd een bedrag van € 9.950,- in 5 pintransacties opgenomen van de rekening van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De officier van justitie heeft gesteld dat witwassen niet vereist dat bewezen wordt uit welk misdrijf het geld afkomstig is. Verdachte heeft op verzoek van een man waarvan hij de naam niet wil noemen de pinlimiet van zijn bankpas verhoogd tot € 10.000,- en vervolgens zijn bankpas afgestaan aan die man. Verdachte heeft niet naar de naam gevraagd van degene die zijn rekening ging gebruiken voor het storten van geld en bovendien kreeg verdachte geld voor zijn diensten. Dit maakt dat verdachte had moeten vermoeden dat zijn rekening gebruikt zou worden voor geld dat van een misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft het bedrag dat op zijn rekening was gestort voorhanden gehad doordat dit bedrag (zij het kort) op zijn rekening heeft gestaan. Volgens geldende jurisprudentie had verdachte daarmee feitelijke zeggenschap over het goed (ECLI:NL:HR:2013: 2009).
De officier van justitie heeft gesteld dat -gezien het aanzienlijke tijdsverloop in deze zaak- een onvoorwaardelijke straf niet langer passend is en hij heeft een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis geëist.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het dossier ten aanzien van het tenlastegelegde voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de veroordeling van verdachte en zij overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft bekend dat hij in zee is gegaan met een man van wie hij de naam niet wil noemen. Deze man vroeg hem of hij geld wilde verdienen voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekening. Verdachte heeft in opdracht van deze man zijn pinlimiet verhoogd tot
€ 10.000,- en vervolgens zijn pas afgegeven aan de man. Op de rekening van verdachte is een gestolen bedrag gestort dat vervolgens weer grotendeels is doorgesluisd naar een andere bankrekening. Verdachte heeft voor het ter beschikking stellen van zijn rekening geld gekregen. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte moeten vermoeden en heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn rekening gebruikt zou worden voor het witwassen van uit misdrijf afkomstig geld.
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van aangeefster [benadeelde] [4] ;
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot bankmutaties van [naam] [5] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd bij de politie. [6]

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 19 november 2010, te Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een groot geldbedrag, te weten 10.000 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen terwijl hij -verdachte- en zijn mededaders redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van schuldwitwassen

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 1 jaar.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen. Verdachte heeft een aanzienlijk geldbedrag, waarvan hij had behoren te weten dat het van misdrijf afkomstig was, verworven en voorhanden gehad. Witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van dergelijke grote witgewassen geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
De rechtbank acht alles afwegende een geldboete van € 1.500,- waarvan € 1.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. De rechtbank heeft hierbij in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte geld heeft verdiend met zijn handelingen en dat hij een uitgebreide documentatie heeft. In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat het een oud feit betreft.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 47, 63 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
geldboete van € 1.500,- (vijftienhonderd euro).
 bepaalt, dat een
gedeeltevan de geldboete,
groot € 1.000,- (duizend euro) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de navolgende algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
 stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Dit vonnis is gegeven door mr. C.H.M. Pastoors (voorzitter), mr. A.A.M. Bögemann en
mr. C.J.M. van Apeldoorn, rechters in tegenwoordigheid van mr. M. van Erp-Noordenbos, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 maart 2015
mr. C.H.M. Pastoors is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Kennemerland, district Kennemerland Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL1247201027352-17, gesloten op 17 juni 2011 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde], p.50
3.Bankafschrift, p. 79-80.
4.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde], p.48-50
5.Proces-verbaal van bevindingen, p.88
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], p. 227 - 231