ECLI:NL:RBGEL:2015:1747

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
05/153752-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Bak
  • mr. Kleinrensink
  • mr. Van Santen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opruiing via Twitter met voorwaardelijke werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opruiing via Twitter. De verdachte had op 3 november 2013 een bericht geplaatst waarin hij opriep tot geweld tegen een persoon, naar aanleiding van een eerder op Facebook geplaatst bericht over een vermeende kinderlokker. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een opruiend bericht had verspreid en openlijk had tentoongesteld. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzettelijk had opgeroepen tot geweld en dat hij niet wist dat het bericht opruiend was. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte wel degelijk op de hoogte moest zijn van de opruiende strekking van het bericht. De rechtbank legde een voorwaardelijke werkstraf van 60 uur op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aard van het delict. De uitspraak benadrukt het belang van verantwoordelijk gedrag op sociale media en de gevolgen van het verspreiden van opruiende berichten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/153752-14
Datum uitspraak : 16 maart 2015
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], wonende te [adres 1], [woonplaats]
raadsvrouw : mr. L.S. Koelewijn, advocaat te Harderwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 3 november 2013, althans in of omstreeks de periode van 31
oktober 2013 tot en met 3 november 2013 in de gemeente Amsterdam en/of in de gemeente Harderwijk, en/althans in Nederland, een geschrift en/of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid (te weten: een door een persoon genaamd [medeverdachte] via de internetdienst
Twitter gedeeld facebookbericht/foto met daarbij de tekst: ‘Duizend Euro voor de gene filmt hoe hij deze man kapot slaat!!! En ik zweer er wordt echt betaald”), heeft verspreid en/of openlijk tentoongesteld en/of aangeslagen terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat in dat geschrift of die afbeelding zodanige opruiing voorkomt, immers heeft verdachte opzettelijk via de internetdienst Twitter (onder de naam [naam 1]) nadat voornoemde [medeverdachte] eerdergenoemde facebookbericht/foto had gedeeld een “retweet” geplaatst en/althans voornoemde “tweet” verspreidt, tentoongesteld en/of aangeslagen en daarbij de volgende tekst bijgevoegd/toegevoegd: “[adres 2]”;
art 132 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van schending van beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van een redelijke en behoorlijke belangenafweging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat gelijke of soortgelijke teksten en bestanden door vele duizenden jongeren worden uitgewisseld, gedownload en op het internet geplaatst en dat hierop weer wordt gereageerd. Geen van de duizenden zijn als verdachte aangemerkt of worden hiervoor vervolgd. De raadsvrouw heeft daaraan de conclusie verbonden dat art. 9a van het Wetboek van Strafrecht zou moeten worden toegepast.
De rechtbank kan de raadsvrouw daarin in het geheel niet volgen. Als al sprake zou zijn van schending van het gelijkheidsbeginsel zou een beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor de hand hebben gelegen.
Voor zover de raadsvrouw daarop zou hebben willen doelen, zou dat verweer slechts verworpen kunnen worden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is slechts sprake bij een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen. Daarvan is hier naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat andere personen zich naar de mening van de verdediging wellicht evenzeer hebben schuldig gemaakt aan het schrijven van opruiende teksten rechtvaardigt het handelen van verdachte evenmin. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 1989 (ECLI:NL:HR:1989:AD5728), waarin is overwogen dat de enkele omstandigheid dat (vele) anderen die soortgelijke overtredingen begaan of hebben begaan niet worden vervolgd niet meebrengt dat de vervolging in strijd zou zijn met beginselen van behoorlijke procesorde.
Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw; het openbaar ministerie is ontvankelijk.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 31 oktober 2013 is er een bericht op Facebook geplaatst door een tante van een achtjarig
meisje dat zou zijn benaderd door ene [slachtoffer] uit Harderwijk. Deze persoon zou
meisjes aanspreken om samen te slapen. Dit bericht (met profielfoto) is vervolgens veelvuldig gedeeld op internet. Ook is er als reactie op het bericht het adres [adres 2] in Harderwijk genoemd als zijnde het adres van [slachtoffer].
Het echtpaar [slachtoffer] dat op dat adres woont, is vanaf 1 november 2013 veelvuldig
lastig gevallen via de telefoon. De man van het echtpaar is echter een andere man dan de [slachtoffer]
waarover op Facebook wordt gesproken, en is ook geen familie. De ‘echte’ [slachtoffer]
is door de politie elders ondergebracht.
Op zondag 3 november 2013 zijn vier mannen de woning van het echtpaar [slachtoffer] binnengedrongen. Zij vroegen waar kinderlokker [slachtoffer] was. Toen de bewoonster uitlegde dat zij op het verkeerde adres waren en dat haar man niet dezelfde persoon is als waar zij kennelijk naar opzoek waren, vertrokken de mannen.
De politie is vervolgens een onderzoek gestart en kwam uit bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte] die op 3 november 2013 het Facebook bericht zouden hebben gedeeld via Twitter. Verdachte zou daarbij de tekst “Duizend euro voor de gene die filmt hoe hij deze man kapot slaat !!! En ik zweer er wordt echt betaald” hebben geplaatst. Op dit bericht is op Twitter veelvuldig gereageerd. Door Twittergebruikers zijn bedreigingen geuit richting [slachtoffer]. Verdachte zou vervolgens bij deze tweet het adres “[adres 2]” geplaatst hebben.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Ter terechtzitting heeft zij de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – samengevat – vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde, omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk een (kennelijk) opruiend bericht heeft verspreid, tentoongesteld of aangeslagen. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat medeverdachte [medeverdachte] geen opzet heeft gehad op de opruiing. De tweet van [medeverdachte] is een overdreven uiting van boosheid. Nu geen sprake is van opzettelijke opruiing door [medeverdachte] kan ook geen sprake zijn van verspreiding daarvan door verdachte. De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat verdachte het bericht niet opzettelijk heeft verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen. Tevens ontkent verdachte dat hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat de tweet van [medeverdachte] opruiend was. Verdachte heeft geen activiteiten ontplooid ter verdere verspreiding van het bericht, hij heeft alleen een reactie geplaatst op een tweet van [naam 2]. Cliënt heeft de tweet niet geretweet. Het enkele feit dat verdachte een openbaar bekend adres plaatst kan hem niet worden aangerekend.
Beoordeling door de rechtbank
Uit onderzoek naar de berichten op social media over [slachtoffer] is naar voren gekomen dat gebruiker [naam 2], naar later bleek het Twitteraccount van verdachte, op 3 november 2013 om 11:53 uur het voormelde Facebookbericht op zijn Twitterpagina had geplaatst. Verdachte had daarbij de volgende teksten geplaatst, te weten “Duizend euro voor de gene die filmt hoe hij deze man kapot slaat !!! En ik zweer er wordt echt betaald”. [2] Hierop werd door internetgebruikers gereageerd. Door Twittergebruiker [naam 1], naar later bleek het Twitteraccount van verdachte, werd als reactie ‘[adres 2]’ geplaatst. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 3 november 2013 het in de tenlastelegging opgenomen bericht op zijn Twitterpagina heeft geplaatst. [4]
Het bespreken van de door de raadsvrouw gevoerde verweren
Het (voorwaardelijk) opzet van medeverdachte [medeverdachte]
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat medeverdachte [medeverdachte] geen (voorwaardelijk) opzet had op het aanzetten van anderen tot het plegen van strafbare feiten.
De te beantwoorden vraag is of [medeverdachte] het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om anderen op te ruien om strafbare feiten te plegen en of verdachte met het plaatsen van het adres een opruiend bericht heeft verspreid, openlijk heeft tentoongesteld of heeft aangeslagen.
[medeverdachte] heeft op zijn Twitterpagina onder meer het bericht “Duizend Euro voor de gene die filmt hoe hij deze man kapot slaat!!!” “En ik zweer er wordt echt betaald" geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat dit bericht, gelet op de inhoud, de bewoordingen en de context waarin dit is vervat, een opruiende strekking heeft en aanzet tot het plegen van een strafbaar feit. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat [medeverdachte] zich minst genomen bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat dit bericht bij anderen de wens tot geweld tegen de vermeende pedofiel zou opwekken of versterken en hij heeft die kans aanvaard. In dit verband acht de rechtbank verder nog van belang op te merken dat een van de volgers van verdachte hem er zelfs nog in een reactie op Twitter op heeft gewezen dat het aanzetten tot een ‘lynchmob’ strafbaar is. Hieruit volgt dat [medeverdachte] op zijn minst het voorwaardelijk opzet had op het tenlastegelegde. Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsvrouw verworpen.
Verspreiding (tentoonstelling)
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte het Twitterbericht van medeverdachte [medeverdachte] niet opzettelijk heeft verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor het verspreiden van een geschrift of afbeelding ter opruiing geldt dat enig resultaat niet is vereist. De dader hoeft voorts niet te weten dat hetgeen waartoe wordt opgeruid, strafbaar is gesteld. Waar het om gaat is dat de dader aan de inhoud van een opruiend geschrift of afbeelding ruchtbaarheid wil geven of vermeerderen.
Aan de raadsvrouw kan worden toegegeven dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte het Twitterbericht van [medeverdachte] heeft geretweet. Uit de stukken blijkt wel dat hij op het Twitterbericht heeft gereageerd door het adres “[adres 2]” in een reactie op de Twitterpagina van [medeverdachte] te plaatsen. Verdachte heeft geen privébericht gestuurd, nu zijn reactie op de Twitterpagina van [medeverdachte] is te zien. Verdachte heeft derhalve een bericht geplaatst dat direct zichtbaar was voor de ongeveer twintigduizend volgers van [medeverdachte], en zodoende heeft verdachte dit bericht openlijk tentoongesteld aan deze volgers.. Door dit bericht heeft verdachte het Twitterbericht van [medeverdachte] nog eens onder de aandacht gebracht.
Gelet op de inhoud en bewoordingen van het Twitterbericht van [medeverdachte] en de context waarin dit is vervat, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat verdachte wist of ernstige reden had te vermoeden dat het bericht een opruiende strekking had.
Conclusie van de rechtbank
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, te weten het verspreiden en tentoonstellen van een opruiend bericht en afbeelding, heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 3 november 2013, in de gemeente Harderwijk, en/althans in Nederland, een geschrift en afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid (te weten: een door een persoon genaamd [medeverdachte] via de internetdienst
Twitter gedeeld facebookbericht/foto met daarbij de tekst: ‘Duizend Euro voor de gene die filmt hoe hij deze man kapot slaat!!! En ik zweer er wordt echt betaald”), heeft verspreid en openlijk tentoongesteld terwijl ernstige reden had te vermoeden dat in dat geschrift of die afbeelding zodanige opruiing voorkomt, immers heeft verdachte opzettelijk via de internetdienst Twitter (onder de naam [naam 1]) nadat voornoemde [medeverdachte] eerdergenoemde facebookbericht/foto had gedeeld voornoemde “tweet’ verspreidt, tentoongesteld en daarbij de volgende tekst bijgevoegd/toegevoegd: “[adres 2]”.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid, verspreiden en openlijk tentoonstellen, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanige opruiing voorkomt.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 60 uren werkstraf, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheden waaronder de gehele procedure is verlopen. Verdachte heeft geen strafblad en dient daarom te worden aangemerkt als first offender. De reactie op het bericht van medeverdachte [medeverdachte] is een eenmalige domme actie geweest waarbij verdachte nimmer de intentie heeft gehad om enig kwaad te doen dan wel enige ruchtbaarheid aan opruiing te geven.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 24 januari 2015.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verspreiden van een opruiend bericht waarin expliciet werd opgeroepen tot fysiek geweld tegen een persoon door op een algemeen toegankelijke Twitterpagina een bericht te plaatsen.
Bij het vaststellen van de duur van de op te leggen straf laat de rechtbank meewegen dat verdachte inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen.
De rechtbank houdt verder rekening met de ouderdom van het feit nu het ten laste gelegde feit al is gepleegd op 3 november 2013 en er geen sprake is van een omvangrijk dossier.
De rechtbank houdt tevens rekening met de omstandigheid dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank laat bovendien meewegen dat de rol van verdachte een andere is dan de rol van medeverdachte [medeverdachte]. [medeverdachte] is in Amsterdam en omstreken een bekende rapper met een Twitterpagina die ongeveer twintigduizend volgers heeft. [medeverdachte] heeft in dezen een voorbeeldfunctie. Om het verschil in de rol van verdachte tot uitdrukking te brengen zal de rechtbank verdachte een lagere straf opleggen dan [medeverdachte].
Alle omstandigheden in aanmerking nemend zal de rechtbank een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis met een proeftijd van twee jaren opleggen. De rechtbank merkt op dat zij de werkstraf anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geheel voorwaardelijk oplegt. De rechtbank komt daartoe gelet op de proceshouding van verdachte en het feit dat verdachte sinds het tenlastegelegde feit niet opnieuw opruiende berichten heeft verspreid. Verdachte is door de voorwaardelijke werkstraf nu een gewaarschuwd man.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 132 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
Een geschrift of afbeelding waarin tot enig strafbaar feit wordt opgeruid, verspreiden en openlijk tentoonstellen, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat in het geschrift of de afbeelding zodanige opruiing voorkomt;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot de navolgende
taakstraf, te
weten: een
werkstrafgedurende
60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
 bepaalt, dat deze werkstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde;
 stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gegeven door mr. Bak (voorzitter), mr. Kleinrensink en mr. Van Santen rechters in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 maart 2015.
Mr. Van Santen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door J. Vels, hoofdagent van de politie regio Noord- en Oost-Gelderland, district Noordwest Veluwe, team Harderwijk, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0612-2013149486, gesloten op 9 november 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 6.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 6.
4.Proces-verbaal van de terechtzitting van 2 maart 2014.