ECLI:NL:RBGEL:2015:152

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 januari 2015
Publicatiedatum
13 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4918
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor motorrijtuigen door CBR na partiële dwarslaesie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die als gevolg van een partiële dwarslaesie beperkt is in zijn onderbenen, en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had verzocht om een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C, CE, D en DE. Het CBR weigerde deze verklaring op basis van paragraaf 7.7 van de Regeling eisen geschiktheid 2000, waarin staat dat personen met een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis ongeschikt zijn voor rijbewijzen van groep 2. Eiser stelde dat zijn resttoestand gecorrigeerd kon worden met handbediening, maar de rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een functiestoornis die de rijgeschiktheid negatief beïnvloedde. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. Eiser had ook een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concrete toezegging was gedaan door het bevoegde bestuursorgaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/4917

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. C.M.L. Willems-Dekkers),
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)te Rijswijk, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder, voor zover thans van
belang, geweigerd aan eiser een verklaring van geschiktheid af te geven voor het besturen
van motorrijtuigen van de categorieën C, CE, D en DE.
Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 25 juni 2014 (het bestreden besluit)
heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft hij de
voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat de werking van
het bestreden besluit wordt opgeschort totdat op het beroep is beslist. Bij uitspraak van
25 augustus 2014 (AWB 14/4918) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en
zittingsplaats het verzoek toegewezen en bepaald dat eiser dient te worden behandeld als
ware hij in het bezit van een verklaring van geschiktheid voor rijbewijzen in groep 2 ten
behoeve van de categorieën C, CE, D en DE totdat op het beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.J.W. van de Vorstenbosch.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In 1993 heeft eiser als VN-militair als gevolg van een ongeval met een antitankmijn een partiële dwarslaesie opgelopen, waardoor sprake is van functieverlies in zijn beide onderbenen.
In 1994 heeft hij na het afleggen van een rijtest, voor zover thans van belang, zijn rijbewijs voor categorie C teruggekregen met daarop een aantekening van zijn medische beperking. In 2004 is de geldigheidsduur van dit rijbewijs probleemloos verlengd. Op 11 december 2013 heeft eiser verzocht om de afgifte van een verklaring van geschiktheid teneinde zijn rijbewijs voor categorie C opnieuw te laten verlengen. Op de door hem ingediende ‘Eigen verklaring’ heeft eiser ingevuld dat sprake is van een partiële dwarslaesie, hetgeen reeds eerder bij verweerder bekend was. Bij besluit van 19 februari 2014 heeft verweerder een verklaring van geschiktheid voor rijbewijzen van de categorieën B en BE afgegeven aan eiser, geldig voor de duur van tien jaar. Bij separaat besluit van 19 februari 2014 heeft verweerder evenwel geweigerd aan eiser een verklaring van geschiktheid af te geven voor rijbewijzen in de categorieën C, CE, D en DE omdat sprake is van een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder de weigering om een verklaring van geschiktheid af te geven voor rijbewijzen in de categorieën C, CE, D en DE gehandhaafd en het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat eiser bekend is met functieverlies in beide onderbenen ten gevolge van een partiële dwarslaesie, waardoor hij alleen een motorvoertuig met handbediening kan besturen. Gelet hierop is sprake van een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis als bedoeld in paragraaf 7.7, onder b, van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling). Derhalve is eiser ongeschikt verklaard voor rijbewijzen in de genoemde categorieën. Dat geen sprake is van andere lichamelijke of geestelijke stoornissen die de rijgeschiktheid negatief kunnen beïnvloeden, dat eisers rijbewijs voor categorie C in het verleden probleemloos is verlengd en dat eiser met codes voor handbediening geschikt is geacht voor de rijbewijscategorieën B en BE maakt het voorgaande niet anders. De namens de Minister van Infrastructuur en Milieu opgestelde brief van
9 april 2014 noopt verweerder niet tot een ander standpunt. Tot slot laat het dwingende karakter van de toepasselijke regelgeving verweerder geen ruimte voor een belangenafweging.
3. Het geschil spitst zich allereerst toe op de vraag of verweerder terecht heeft
geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een met de rijgeschiktheid interfererende
functiestoornis als bedoeld in paragraaf 7.7, onder b, van de bijlage bij de Regeling.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
4. Ingevolge artikel 103, eerste lid van het Reglement rijbewijzen, registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling wordt in deze regeling verstaan onder:
a. groep 1: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en B + E;
b. groep 2: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C + E, D en D + E.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Hoofdstuk 7 van de bijlage behorende bij de Regeling (hierna: de bijlage) is getiteld "Neurologische aandoeningen".
Ingevolge paragraaf 7.7, 'Stationaire beelden', van de bijlage gaat het hierbij om resttoestanden na traumatisch hersenletsel, dwarslaesies, traumatisch zenuwletsel, jeugdig verkregen spasticiteit, restverschijnselen van polio en dergelijke.
Ingevolge paragraaf 7.7, onder b, zijn deze personen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Slechts bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt worden verklaard voor een termijn van maximaal vijf jaar. Voor de beoordeling van de geschiktheid is een specialistisch rapport vereist.
5. Vast staat dat eiser als gevolg van een partiële dwarslaesie beperkt is aan zijn beide
onderbenen en daarom voor het besturen van een motorrijtuig behorend tot de categorieën C,
CE, D en DE is aangewezen op handbediening. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat bij eiser sprake is van een resttoestand en van een met de rijgeschiktheid interfererende functiestoornis als bedoeld in paragraaf 7.7 van de bijlage. Dat eiser vervolgens bijna twintig jaar in het bezit is geweest van rijbewijs C en al die tijd schadevrij in een aan zijn medische beperkingen aangepaste camper heeft gereden
waarvoor een rijbewijs van deze categorie is vereist, laat onverlet dat sprake van een
aandoening in voormelde zin. Nu paragraaf 7.7 van toepassing is op eiser en personen op grond van deze paragraaf slechts geschikt kunnen worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2, indien er ‘geen met het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke en geestelijke stoornissen’ aanwezig zijn, faalt het betoog van eiser dat verweerder bij de beoordeling van zijn aandoening had moeten betrekken dat zijn resttoestand is te corrigeren met een motorrijtuig met handbediening. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer haar uitspraak van 11 juni 2014, zaaknummer 201307875/1/A1 en haar uitspraak van
8 oktober 2014, zaaknummer 201403826/1/A1 (www.raadvanstate.nl). Verweerder heeft hiermee aldus een juiste uitleg gegeven aan paragraaf 7.7 onder b van de bijlage. Voorts, gelet op de formulering van paragraaf 7.7 onder b, bestaat er voor verweerder bij groep 2, anders dan bij groep 1, geen ruimte om een rijproef af te nemen zodat het betoog van eiser dat hem ten onrechte geen rijtest is aangeboden niet slaagt. Dat eiser recentelijk onder beperkingen (opnieuw) geschikt is geacht voor rijbewijzen van groep 1, betekent niet dat hij tevens automatisch geschikt moet worden geacht voor een rijbewijs van groep 2, nu voor groep 2 andere eisen gelden, gelet op de omvang en het volume van motorvoertuigen van de categorie C. Nu eiser als gevolg van zijn dwarslaesie niet voldoet aan het bepaalde in paragraaf 7.7 onder b, van de bijlage, was verweerder in zoverre verplicht de gevraagde verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van groep 2 te weigeren.
6. Voorts heeft eiser erop gewezen dat hij al jarenlang ieder vakantieseizoen met zijn gezin met de camper op reis gaat, dat hij een bedrag van meer dan € 70.000 in zijn camper heeft geïnvesteerd om weer een volwaardig leven te kunnen leiden, dat hij op dat moment niet had kunnen voorzien dat de wetgeving op dit punt zou wijzigen en dat zijn camper als gevolg van de aangebrachte aanpassingen onverkoopbaar is geworden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich - gelet op het dwingendrechtelijke karakter van de Regeling, dat als een algemeen verbindend voorschrift heeft te gelden - terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen ruimte bestaat om bovengenoemde voor eiser zwaarwegende emotionele en financiële belangen bij zijn besluitvorming te betrekken.
7. Tot slot heeft eiser, onder verwijzing naar de namens de Minister van Infrastructuur en Milieu aan hem gerichte brief van 9 april 2014, een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. In deze brief wordt kort gezegd een andere, voor eiser gunstigere, interpretatie gegeven van de toepassing van de met ingang van 25 augustus 2010 gewijzigde tekst van paragraaf 7.7 van de bijlage, nu hierin, voor zover thans van belang, is aangegeven dat het voor eiser mogelijk is om een geschiktheidsverklaring voor een termijn van vijf jaar te krijgen wanneer er verder geen lichamelijke of geestelijke stoornissen zijn die, in combinatie met zijn partiële dwarslaesie, de rijgeschiktheid verder negatief kunnen beïnvloeden
.De rechtbank is echter van oordeel dit beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, nu in deze brief geen concrete en ondubbelzinnige toezegging aan eiser is gedaan dat de aan hem de verzochte geschiktheidsverklaring zal worden verstrekt. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat voormelde brief bovendien niet afkomstig is van het hieromtrent bevoegde bestuursorgaan. Ook aan het enkele feit dat verweerder in het verleden wel een geschiktheidsverklaring heeft afgegeven aan eiser, kan niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat eiser in de toekomst opnieuw in het bezit zal worden gesteld van de bedoelde verklaring, daar iedere aanvraag op haar eigen merites moet worden beoordeeld.
Gezien het voorgaande is er geen grond voor het standpunt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, voorzitter, mr. M. Doll en
mr. M. van der Linde, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.