Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van
[eiser], te[woonplaats], eiser
Procesverloop
Overwegingen
9 april 2014 noopt verweerder niet tot een ander standpunt. Tot slot laat het dwingende karakter van de toepasselijke regelgeving verweerder geen ruimte voor een belangenafweging.
8 oktober 2014, zaaknummer 201403826/1/A1 (www.raadvanstate.nl). Verweerder heeft hiermee aldus een juiste uitleg gegeven aan paragraaf 7.7 onder b van de bijlage. Voorts, gelet op de formulering van paragraaf 7.7 onder b, bestaat er voor verweerder bij groep 2, anders dan bij groep 1, geen ruimte om een rijproef af te nemen zodat het betoog van eiser dat hem ten onrechte geen rijtest is aangeboden niet slaagt. Dat eiser recentelijk onder beperkingen (opnieuw) geschikt is geacht voor rijbewijzen van groep 1, betekent niet dat hij tevens automatisch geschikt moet worden geacht voor een rijbewijs van groep 2, nu voor groep 2 andere eisen gelden, gelet op de omvang en het volume van motorvoertuigen van de categorie C. Nu eiser als gevolg van zijn dwarslaesie niet voldoet aan het bepaalde in paragraaf 7.7 onder b, van de bijlage, was verweerder in zoverre verplicht de gevraagde verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van groep 2 te weigeren.
.De rechtbank is echter van oordeel dit beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, nu in deze brief geen concrete en ondubbelzinnige toezegging aan eiser is gedaan dat de aan hem de verzochte geschiktheidsverklaring zal worden verstrekt. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat voormelde brief bovendien niet afkomstig is van het hieromtrent bevoegde bestuursorgaan. Ook aan het enkele feit dat verweerder in het verleden wel een geschiktheidsverklaring heeft afgegeven aan eiser, kan niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat eiser in de toekomst opnieuw in het bezit zal worden gesteld van de bedoelde verklaring, daar iedere aanvraag op haar eigen merites moet worden beoordeeld.
Beslissing
mr. M. van der Linde, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: