ECLI:NL:RBGEL:2015:1487

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
C-06-127643 - HA ZA 12-43
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van zorginstelling voor grensoverschrijdend gedrag tussen kinderen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben de ouders van een minderjarige een aansprakelijkheidsvordering ingesteld tegen verschillende zorginstellingen, waaronder Commujon, Bureau Jeugdzorg Overijssel, Stichting Leger des Heils en de Staat der Nederlanden. De ouders stelden dat de zorginstellingen tekortgeschoten zijn in hun zorgplicht, wat heeft geleid tot schade voor hun kind. De rechtbank heeft in haar vonnis van 11 maart 2015 vastgesteld dat Commujon aansprakelijk is voor de geleden schade van de ouders, die is vastgesteld op € 3.000,00. Dit bedrag is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de overige vorderingen tegen Bureau Jeugdzorg Overijssel, Stichting Leger des Heils en de Staat afgewezen, waarbij de ouders in de proceskosten zijn veroordeeld. De rechtbank heeft ook bepaald dat de kosten van de procedure tussen de ouders en Commujon worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De ouders hebben in de procedure niet voldoende onderbouwd welke kosten zij hebben gemaakt voor de behandeling van hun kind, wat heeft geleid tot een schatting van de schade door de rechtbank. De rechtbank heeft de ouders ook aangespoord om de nazorg voor hun kind te regelen, waarbij de duur van de nazorg is vastgesteld op vijf jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/06/127643 / HA ZA 12-43
Vonnis van 11 maart 2015
in de zaak van
[eiser A] en
[eiseres B],
zowel procederend als wettelijk vertegenwoordigers van de minderjarige
[minderjarige]
als pro sé,
beiden wonende te [plaats],
eisers,
advocaat mr. A.J.R. Oude Middendorp te Enschede,
tegen

1.de stichting met rechtspersoonlijkheid STICHTING LSG-RENTRAY,

gevestigd te Eefde,
advocaat mr. J. Meyst- Michels te Utrecht,
2. de stichting met rechtspersoonlijkheid
STICHTING BUREAU JEUGDZORG OVERIJSSEL,
gevestigd te Zwolle,
advocaat mr. W.H. van Wijk te Utrecht,
3. de stichting met rechtspersoonlijkheid
STICHTING LEGER DES HEILS WELZIJNS- EN GEZONDHEIDSZORG,
gevestigd te Almere,
advocaat mr. W.H. van Wijk te Utrecht,
4.
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
meer in het bijzonder het Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en sport
zetelende te 's-Gravenhage,
advocaat mr. H.M. den Herder te ’s-Gravenhage,
gedaagden.
Partijen zullen hierna de ouders respectievelijk gedaagden genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk Commujon, Bureau Jeugdzorg, het Leger des Heils en de Staat genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 oktober 2014
  • de antwoordakte van de ouders
  • de akte van Commujon.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het vonnis van 8 oktober 2014 is onder rechtsoverweging 2.18.2 onder meer overwogen:
“(…) De ouders hebben zich gewend tot [psycholoog], psycholoog te [plaats]. Echter, doordat de financiële middelen ontbraken, hebben zij de behandeling van [minderjarige] voortijdig moeten staken. De ouders stellen dat Commujon op dit punt in haar zorgplicht tekort is geschoten.
In aanvulling hierop hebben de ouders ter zitting van 22 oktober 2012 verklaard dat [minderjarige] in therapie is geweest bij [psycholoog], dat zij dat zelf hebben betaald, maar dat zij daarvoor nu geen geld meer hebben omdat het niet alleen gaat om de therapiekosten maar ook om de reiskosten. Naar aanleiding van de mededeling van de ouders dat [minderjarige] nu af en toe telefonisch contact heeft met [psycholoog] en dat [psycholoog] heeft gezegd dat [minderjarige] nog steeds therapie nodig heeft, is ter terechtzitting afgesproken dat de therapie/begeleiding van [minderjarige] op zo kort mogelijke termijn weer opgestart wordt. Commujon heeft haar eerdere aanbod de kosten van therapie/begeleiding te betalen ter zitting herhaald. (…)”
Voorts is in r.o. 2.20 overwogen:
“(…) In een situatie, voor het ontstaan waarvan Commujon niet aansprakelijk kan worden gehouden, kan desalniettemin op haar een rechtsplicht rusten om de gevolgen hiervan voor [minderjarige] en de ouders voor haar rekening te nemen voor zover vallend onder zorgvuldige nazorg. Het enkele feit dat [minderjarige] niet meer is opgenomen, kan daaraan in dit geval niet afdoen. In dit verband is het aanbod van Commujon ter zitting van 22 oktober 2012 relevant. Naar het oordeel van de rechtbank kan zij hieraan door de ouders worden gehouden. Het betreft de eventuele kosten voor begeleiding/behandeling die niet door de AWBZ/Zvw worden vergoed. Hieronder vallen ook reiskosten van en naar de hulpverlening. Deze kosten dienen genoegzaam door de ouders te worden aangetoond. Gelet op het feit dat [minderjarige] thuis verblijft, dient de duur van de nazorg op rekening van Commujon in tijd te worden beperkt. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten bij akte over de duur van de periode van nazorg en de met de nazorg samenhangende kosten. (…)”
2.2.
De ouders hebben bij akte d.d. 10 december 2014 verklaard dat [minderjarige] naar verwachting op korte termijn in behandeling komt bij Community Support te Groningen, een hulpverleningsinstantie die personen met een AWBZ of Wmo-indicatie ondersteunt waarbij de methode is gericht op het stimuleren van maatschappelijke participatie met als doel professionele begeleiding zoveel mogelijk overbodig te laten zijn opdat het eigen sociale netwerk de ondersteuning overneemt. Er is nog geen behandelplan voor [minderjarige]. Voor de kosten is een PGB aangevraagd en het is nog niet duidelijk of er een budget wordt toegekend en zo ja, voor welke hoogte en voor hoelang. De hulpverlening zal in eerste instantie thuis gebeuren, zodat de ouders niet geconfronteerd worden met reis- en verblijfkosten. Afhankelijk van de voortgang zal gekeken worden of de behandelplek thuis blijft of elders. Het is derhalve nog niet mogelijk een adequate inschatting te maken van de eventuele kosten die de behandeling van [minderjarige] met zich zal brengen, aldus de ouders. De ouders hebben zich niet uitgelaten over de duur van de periode van nazorg. Evenmin hebben zij inzicht gegeven in de kosten die zij na september 2009 hebben gemaakt voor therapie/begeleiding van [minderjarige].
2.3.
Commujon heeft aangevoerd dat niet goed te begrijpen valt waarom nog niet bekend is of, en zo ja welk, budget als PGB wordt toegekend. Zij heeft aangevoerd dat vanaf de bespreking met Commujon op 10 augustus 2010 -toen werd aangeboden de kosten van psychische begeleiding van [minderjarige] te betalen- dan wel na de zitting op 22 oktober 2012 toen Commujon dat aanbod heeft herhaald, dan wel na het vonnis van 8 oktober 2014 de ouders zich hadden kunnen inspannen voor het aanvragen van een PGB.
2.4.
De rechtbank overweegt het volgende. In het proces-verbaal van de zitting van 22 oktober 2012 staat vermeld dat toen onder meer is afgesproken dat de therapie/begeleiding van [minderjarige] op een zo kort mogelijke termijn weer opgestart zal worden en dat gedaagden (Commujon) de kosten daarvan zullen (zal) dragen.
Uit de antwoordakte van de ouders kan niet worden afgeleid of de ouders de therapie/begeleiding van [minderjarige] na 22 oktober 2012 weer hebben opgestart. Het lijkt erop dat zij zich na het vonnis van 8 oktober 2014 (opnieuw) zijn gaan oriënteren op begeleiding of therapie voor [minderjarige]. Anderzijds staat vast dat de ouders kosten hebben gemaakt voor de behandeling van [psycholoog], psycholoog. Tevens zijn hiervoor reiskosten gemaakt.
2.5.
Voor de vraag wat de duur van de periode van nazorg van [minderjarige] op rekening van Commujon zou moeten zijn, heeft geen van partijen een onderbouwd standpunt ingenomen. De rechtbank stelt deze periode ex aequo et bono vast op een duur van vijf jaar vanaf het moment dat [minderjarige] naar huis is teruggeplaatst, te weten 15 september 2009.
2.6.
Door het ontbreken van een onderbouwing van de door de ouders reeds gemaakte kosten voor de behandeling van [minderjarige] in de periode van 15 september 2009 tot 15 september 2014, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om de schade concreet vast te stellen. Zij zal daarom op de voet van artikel 6:97 BW bij wijze van schatting de schade ex aequo et bono vaststellen op een bedrag van € 3.000,00.
2.7.
De overige door Commujon ingenomen stellingen behoeven geen bespreking.
2.8.
De rechtbank ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de kosten van deze procedure tussen de ouders en Commujon te compenseren, aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
2.9.
Bij tussenvonnis van 8 oktober 2014 is overwogen dat de tegen Bureau Jeugdzorg Overijssel, Stichting Leger des Heils Welzijns- en gezondheidszorg en De Staat ingestelde vorderingen zullen worden afgewezen. De ouders zullen jegens deze partijen in de proceskosten worden veroordeeld, bestaande uit griffierecht van € 575,00 en uit salaris advocaat van € 904,00.

3.De beslissing

De rechtbank
jegens Commujon
3.1.
veroordeelt Commujon om aan de ouders te betalen een bedrag van € 3.000,00 (drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling,
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
jegens Bureau Jeugdzorg Overijssel en Stichting Leger des Heils Welzijns- en gezondheidszorg
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt de ouders in de proceskosten, aan de zijde van genoemde partijen tot op heden begroot op € 1.479,00,
3.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
jegens de Staat der Nederlanden
3.8.
wijst de vorderingen af,
3.9.
veroordeelt de ouders, hoofdelijk, in de proceskosten, aan de zijde van genoemde partij tot op heden begroot op € 1.479,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover met ingang van de vijftiende dag na de vonnisdatum,
3.10.
veroordeelt de ouders in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de ouders niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en mr. J.S.W. Lucassen en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2015.
AP/Vg/St/Lu