ECLI:NL:RBGEL:2015:1469

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
5 maart 2015
Zaaknummer
2958204 \ EZ VERZ 14-112 \ 2969461 \ EZ VERZ 14-118 \ 524\721\ma
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Huidekoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van medewerking aan vestiging van vruchtgebruik op woning en inboedel na overlijden erflater

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 februari 2015 uitspraak gedaan in twee samenhangende verzoekprocedures met betrekking tot de nalatenschap van erflater. De verzoeker, [naam 1], heeft verzocht om ontheffing van de verplichting om medewerking te verlenen aan de vestiging van vruchtgebruik op de woning en inboedel ten gunste van de langstlevende partner, [naam 2]. De langstlevende partner, [naam 2], heeft verweer gevoerd en zelf ook verzoeken ingediend, waaronder het verzoek om [naam 1] te ontslaan als testamentair executeur.

De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater, die op [datum] is overleden, zijn partner [naam 2] heeft onterfd en [naam 1] als enige erfgenaam en testamentair executeur heeft benoemd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [naam 2] geen behoefte heeft aan het vestigen van het vruchtgebruik, aangezien zij een eigen woning heeft en financieel in haar eigen onderhoud kan voorzien. De rechtbank heeft het verzoek van [naam 1] toegewezen en de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik opgeheven.

Wat betreft de verzoeken van [naam 2] heeft de rechtbank geoordeeld dat zij niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot ontslag van [naam 1] als testamentair executeur, omdat zij geen erfgenaam is volgens het testament. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familierechtelijke aard van het geschil. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team bewind en erfrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaakgegevens 2958204 \ EZ VERZ 14-112 \ 2969461 \ EZ VERZ 14-118 \ 524\721\ma
uitspraak van 24 februari 2015
beschikking
in de zaak van
[naam 1]
wonende te [plaats]
verzoekende partij in zaak 2958204
verwerende partij in zaak 2969461
gemachtigde mr. P.A.C. van Buul
en
[naam 2]
wonende te [plaats]
verwerende partij in zaak 2958204
verzoekende partij in zaak 2969461
gemachtigde mr. P.H.M. Essink
Partijen worden hierna [naam 2] en [naam 1] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 4 april 2014 ex artikel 4:33 lid 2 BW;
- het verweerschrift van 2 mei 2014 ex artikel 4:33 lid 2 BW;
- het verzoekschrift van 4 april 2014 ex artikel 4:29 en 4:149 BW;
- het verweerschrift van 2 mei 2014 ex artikel 4:29 en 4:149 BW;
- de aantekeningen van de griffier van de gehouden mondelinge behandeling op 12 mei 2014, waarvan de overgelegde pleitnota van mr. Van Buul onderdeel uitmaakt.

2.De feiten

2.1.
Op [2014] is te [plaats] overleden [erflater], geboren te [plaats] op [1943], hierna: erflater.
2.2.
Erflater was ten tijde van zijn overlijden geregistreerd als partner met [naam 2], geboren op [1952] te [plaats]. Het geregistreerd partnerschap was gesloten na het opmaken van partnerschapsvoorwaarden.
De partner van erflater is thans betrokken in deze zaken als verweerster en verzoekster.
2.3.
Erflater heeft zijn uiterste wil bepaald bij testament, gepasseerd op 2 december 2013 bij notaris [notaris]. Alle vorige testamenten zijn door erflater herroepen.
2.4.
Erflater heeft [naam 1], neef van erflater, als enig erfgenaam en als testamentair-executeur benoemd. [naam 1] heeft zijn benoeming tot testamentair-executeur aanvaard.
2.5.
Erflater heeft zijn partner, [naam 2], en zijn kinderen onterfd.
2.6.
[naam 2] betwist de geldigheid van dit testament en beraadt zich nog over een vordering tot nietig verklaring van onderhavig testament. Voorts is er een klacht jegens [notaris] aanhangig gemaakt door [naam 2].
2.7.
De nalatenschap van erflater bevat onder meer een woning in eigendom van erflater aan [adres te plaats].
3. Het verzoek ex artikel 4:33 lid 2 BW en het verweer betreffende zaak met nummer 2958204
3.1.
[naam 1] verzoekt de kantonrechter, ongeacht het bestaan van het recht als bedoeld in artikel 4:29 BW, ten aanzien van [naam 1] de verplichting om mee te werken aan het vestigen van een vruchtgebruik ten gunste van [naam 2] op de woning te [plaats], [adres], en de in die woning aanwezige inboedel, op te heffen, kosten rechtens.
3.2.
[naam 1] onderbouwt het verzoek –samengevat- als volgt. [naam 2] en erflater hadden strikt gescheiden huishoudens en woonden niet samen in één huis. Erflater bewoonde bij leven de aan hem in eigendom toebehorende woning te [plaats] aan de [adres]. [naam 2] woont in de in haar eigendom toebehorende woning te [plaats]. [naam 2] komt geen recht toe op het vestigen van een vruchtgebruik omdat geen sprake is van een door haar ‘alleen of tezamen’ bewoonde woning. Ze heeft ook geen behoefte aan het vestigen van een dergelijk vruchtgebruik op de woning aan de [adres] te [plaats], aangezien [naam 2] in haar woning in [plaats] woont, al dus [naam 1]. [naam 2] staat blijkens het GBA ingeschreven op het adres in [plaats]. Volgens [naam 1] speelt haar sociale leven zich af in [plaats] en ook exploiteert zij aldaar een kledingzaak. Voorts is erflater in[plaats] begraven op verzoek van [naam 2].
3.3.
De laatste zes maanden van zijn leven heeft erflater doorgebracht in het [herstelhotel] te [plaats]. [naam 2] heeft toen, volgens [naam 1], zonder toe- of instemming van erflater geldbedragen van diens spaarrekening overgemaakt naar een bankrekening die op naam van [naam 2] staat. Toen erflater daar achter kwam heeft hij volgens [naam 1] hem gevraagd de administratie van erflater verder te beheren.
3.4.
Op 11 november 2013 is [naam 1] met erflater naar zijn woning in [plaats] gegaan en aldaar troffen zij een stapel ongeopende post aan achter de voordeur. Het oudste poststuk dateerde van ongeveer één maand daarvoor. Er was dus volgens [naam 1] ongeveer een maand niemand in die woning geweest, ook [naam 2] niet.
3.5.
[naam 1] heeft belang bij het onderhavige verzoek. De desbetreffende bevoegdheid uit de wet, die een echtgenoot mogelijk toekomt, is immers bedoeld voor die situatie waarbij de betreffende echtgenoot dreigt haar dak boven het hoofd te verliezen en op straat komt te staan. Volgens [naam 1] is dat hier niet aan de orde. [naam 1] heeft er verder belang bij dat de woning op korte termijn wordt verkocht. Inmiddels is er een koopovereenkomst onder voorwaarden gesloten met de onterfde zoon van [naam 1]. Echter, zo lang onderhavige kwestie niet is opgelost, kan de woning niet worden geleverd.
3.6.
[naam 2] voert verweer, waarop de kantonrechter hierna onder punt 5.1, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van het geschil, zal ingaan.

4.Het verzoek en het verweer betreffende zaak met nummer 2969461.

4.1.
[naam 2] verzoekt te kantonrechter om, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
[naam 1] te bevelen om binnen 2 dagen na beteken van de het ten deze te wijzen uitspraak op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 20.000,00 aan [naam 2] af te geven de sleutel van het woonhuis gelegen te [plaats] aan de [adres], [postcode], en haar de toegang tot die woning te verlenen en te blijven verlenen alsmede de sleutelbos van wijlen [erflater] aan haar af te geven.
[naam 1] te bevelen om binnen 14 dagen na betekening van de te deze wijzen uitspraak op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 een notariële akte te ondertekenen waarbij door een door [naam 2] gekozen notaris het recht van vruchtgebruik zal worden gevestigd op het woonhuis gelegen te [plaats] aan de [adres], alsmede het recht van vruchtgebruik op de in die woning aanwezige inboedel.
[naam 1] te ontheffen van zijn benoeming/functie als testamentair executeur met ingang van de datum waarop [naam 2] de bereidverklaring van een opvolgend testamentair in het geding zal hebben gebracht, althans een opvolgend executeur niet zijnde een notaris verbonden aan het [notariskantoor] te [plaats] te benoemen in de persoon van diegene die de kantonrechter daartoe geschikt acht.
4.2.
[naam 2] onderbouwt het verzoek - samengevat - als volgt. [naam 2] is in 2002 gaan samenwonen met erflater in zijn woning aan de [adres] te [plaats]. Op 15 december 2003 hebben zij hun relatie/samenwoning geformaliseerd door het notarieel vastgelegde en geregistreerde partnerschap. Bovendien hebben zij toen een langstlevende testament gemaakt. Deze bescheiden zijn aan hun opgestuurd door de notaris naar het adres aan de [adres] te [plaats]. Erflater had vele redenen om in [plaats] te gaan samenwonen. Hij wilde daar niet weg. In 2005 bleek dat erflater leed aan de voortschrijdende ziekte van Parkinson, later kreeg hij steeds meer last van ernstige benauwdheidsklachten. [naam 2] werd van partner steeds meer hulpverlener.
Zij begeleidde en verzorgde hem. Omstreeks september 2013 werd erflater opgenomen in [herstelhotel] te [plaats] omdat hij na een IC opname in het Radboudziekenhuis te verzwakt was om nog thuis te wonen. In die periode sliep [naam 2] in haar woning te [plaats] omdat zij ’s ochtends de winkel moest openen en omdat zij het te belastend vond alleen in de woning van erflater te verblijven. Ze kwam in de woning van erflater om kleding voor erflater te halen, de tuin bij te houden, de post op te halen en om buren te bezoeken.
4.3.
Vanaf oktober 2013 kwam [naam 1] ten tonele, na zeker 10 jaar lang niet in beeld te zijn geweest. Volgens [naam 2] werd zij door [naam 1] als het ware aan de kant gezet. Hij kwam in het bezit van de bankpas van erflater, hij hield zich niet aan de vastgestelde bezoekmomenten en hij nam erflater mee naar zijn woning zonder dit te overleggen met [naam 2]. Na het overlijden van erflater is gebleken dat [naam 1] een algemene volmacht gedateerd 11 november 2013 heeft opgesteld waarbij [naam 1] het beheer van het vermogen van erflater tot zich nam. [naam 2] betwist de echtheid van de handtekening van erflater onder de algemene volmacht.
4.4.
Op 2 december 2013 is erflater door [naam 1] meegenomen naar de notaris. Achteraf bleek dat om zijn testament aan te passen. Volgens [naam 2] was [erflater] toen al niet meer helder van geest.
4.5.
[naam 2] stelt zich op het standpunt dat [naam 1] ongeschikt is om als testamentair-executeur aan te blijven omdat hij weigert mee te werken aan het vestigen van het recht van vruchtgebruik op de woning en de inboedel, hoewel [naam 2] tijdig heeft aangegeven dat zij van dat recht gebruik wenst te maken. Het feit dat [naam 1] zowel testamentair-executeur als erfgenaam is, maakt volgens [naam 2] dat sprake is van belangenverstrengeling. Als erfgenaam heeft [naam 1] er belang bij dat de woning te gelde wordt gemaakt zodat hij een zo hoog mogelijke erfenis zal ontvangen. Dit leidt er volgens [naam 2] toe dat [naam 1] ontslag zal moeten worden verleend door de kantonrechter.
4.6.
[naam 1] voert verweer, waarop de kantonrechter hierna onder punt 5.2, indien noodzakelijk voor de beoordeling van het geschil, zal ingaan.

5.De beoordeling

5.1.
De beoordeling ten aanzien van zaak 2958204 (verzoek ex art. 4:33 lid 2 BW)
5.1.1.
Bij de beoordeling van dit verzoek moet het volgende worden vooropgesteld. Het wettelijk verzorgingsvruchtgebruik voor de langstlevende echtgenoot is ingevoerd als onderdeel van het sinds 1 januari 2003 geldende erfrecht. Het wettelijk verzorgingsvruchtgebruik is vastgelegd in artikelen 4:29 en 4:30 BW, met een nadere uitwerking in de daaropvolgende artikelen. De bepaling van artikel 4:33 lid 2 BW voorziet in de mogelijkheid voor de kantonrechter om op verzoek van een rechthebbende, in casu [naam 1] in zijn hoedanigheid als enig erfgenaam, de verplichting tot vestiging het vruchtgebruik op te heffen ingeval en voor zover de echtgenoot aan het vruchtgebruik, de omstandigheden in aanmerking genomen, voor zijn verzorging geen behoefte heeft. De regeling gaat aldus uit van de veronderstelling dat de langstlevende voor zijn verzorging behoefte heeft aan het vruchtgebruik op de woning en inboedel. De langstlevende kan aanspraak maken op vruchtgebruik van woning en inboedel daarvan zonder dat hij behoeft aan te tonen daaraan voor zijn verzorging behoefte te hebben. Wil de erfgenaam, de verzoekende erfgenaam [naam 1], de verzorgingsbehoefte aan de orde stellen, dan staat voor hen de weg open van artikel 4:33 BW. Verzoeker zal moeten stellen en aannemelijk maken dat de langstlevende voor zijn verzorging geen behoefte heeft aan het vruchtgebruik op de woning en inboedel.
5.1.2.
Hoewel [naam 2] heeft betoogd dat uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [naam 1] dient te zijn dat zij haar leven na het overlijden van erflater ongestoord kan voortzetten, blijkt uit de Memorie van Antwoord I, 17 141, stuk nr. 120a, p. 3 dat hierover anders wordt gedacht. In de MvA voornoemd is het hierna volgende opgenomen: “Er dient van uit te worden gegaan dat de langstlevende aanspraak kan maken op een passende voorziening, doch dat is niet hetzelfde als een aanspraak om onder alle omstandigheden het leefpatroon van voorheen voort te zetten.” (…) “Zoals bij echtscheiding voor de onderhoudsgerechtigde in vele gevallen een stap terug onvermijdelijk is, zal ook de langstlevende echtgenoot geen aanspraak kunnen maken op onverkorte voortzetting van het oude leefpatroon.” De Hoge Raad heeft in haar arrest van 8 juni 2007, LJN BA 2507 overwogen dat met het vestigen van het vruchtgebruik op grond van artikelen 4:29 en 4:30 BW wordt beoogd de achter gebleven echtgenoot niet meer dan een vangnet te bieden in de vorm van een passende voorziening indien en voor zover zijn verzorging niet is gewaarborgd.
5.1.3.
Artikel 4:33 lid 5 BW bepaalt dat de kantonrechter bij de toepassing van artikel 4:33 lid 2 BW in ieder geval rekening houdt met:
De leeftijd van de echtgenoot;
de samenstelling van de huishouding waartoe de echtgenoot behoort;
de mogelijkheden van de echtgenoot om zelf in de verzorging te voorzien door middel van arbeid, pensioen, eigen vermogen dan wel andere middelen of voorzieningen;
hetgeen in de gegeven omstandigheden als een passend verzorgingsniveau voor de echtgenoot kan worden beschouwd.
5.1.4.
De kantonrechter dient voornoemde criteria, niet limitatief opgesomd, te toetsen aan de situatie van [naam 2], waarbij als uitgangspunt dient te gelden dat de wettelijke rechten van artikelen 4:29 en 4:30 BW als vangnet zijn bedoeld.
5.1.5.
Verzoeker heeft gesteld dat [naam 2] geen behoefte heeft aan het vruchtgebruik op de woning en de inboedel. Door erkenning aan de zijde van [naam 2] is vast komen te staan dat zij eigenaar is van een woon-/winkelpand te [plaats], waar zij woont en waar zij haar modewinkel exploiteert. Dit was reeds het geval toen erflater nog leefde.
De kantonrechter acht op grond hetgeen door partijen is aangevoerd en is besproken tijdens de mondelinge behandeling, thans voldoende aannemelijk is geworden dat [naam 2] niet bij erflater woonde. Hoewel zij regelmatig verbleef in de woning van erflater concludeert de kantonrechter dat geen sprake is van een echtelijke woning die zij tezamen bewoonden. [naam 2] heeft immers zelf aangegeven zij vaak in [plaats] was en in haar eigen woning bleef slapen in verband met de openingstijden van haar modewinkel.
5.1.6.
De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, [naam 2] geen behoefte heeft aan de vestiging van het vruchtgebruik op woning en de inboedel. Zij heeft een eigen woning met inboedel en ontbeert daarom de bescherming van de wettelijke rechten op dit punt. [naam 2] voorziet immers in haar eigen onderdak en zal dit ook kunnen blijven doen, haar woning is immers haar eigendom. Ook financieel bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat dit anders is. [naam 2] heeft zelf aangegeven dat zij haar modewinkel continueert. Medewerking aan het vestigen van voornoemd vruchtgebruik leidt er toe dat [naam 2] het gebruiksrecht zou hebben van twee woningen. Waardoor sprake zou zijn van een ongestoorde voortzetting van het leven van [naam 2] na het overlijden van erflater, hetgeen de wetgever niet heeft beoogd met de invoering van voornoemde wettelijke rechten.
5.1.7.
De kantonrechter wijst het verzoek toe en zal de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik, opheffen.
5.1.8.
Gelet op het feit dat sprake is van een familierechtelijk geschil, zal de kantonrechter de proceskosten compenseren.
5.2.
De beoordeling ten aanzien van zaak 2969461 (verzoeken ex art. 4:149 BW en 4:29 BW)
5.2.1.
[naam 2] verzoekt de kantonrechter [naam 1] te ontslaan als testamentair executeur wegens gewichtige redenen. In artikel 4:149 lid 2 BW staat limitatief opgesomd wie een verzoek tot ontslag van de executeur kunnen doen. Het betreft de mede-executeur, een erfgenaam of het openbaar-ministerie. [naam 2] is blijkens het laatste opgemaakte testament geen erfgename. Hoewel [naam 2] voornemens is de geldigheid van het testament aan te vechten, is rechtens nog niet vast komen te staan dat het laatste door erflater opgemaakte testament nietig is. Ook bekleedt [naam 2] niet de functie van mede-executeur. [naam 2] kan daarom niet worden ontvangen in dit onder deel van het verzoek. Om die reden zal de kantonrechter [naam 2] niet-ontvankelijk verklaren.
5.2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam 2] de kantonrechter gevraagd zijn ambtshalve bevoegdheid aan te wenden de executeur te ontslaan op grond van de informatie die door [naam 2] is verstrekt betreffende het handelen van de executeur.
De kantonrechter ziet echter geen aanleiding deze bevoegdheid toe te passen in onderhavig geval. In beginsel is de enig erfgenaam die de functie van testamentair –executeur bekleedt, niet onverenigbaar. De wijze waarop [naam 1] zijn taak uitvoert is leidend voor de beoordeling of sprake is belangenverstrengeling waardoor de boedel, schuldeisers of andere belanghebbende schade ondervinden van het handelen van de executeur. Uit hetgeen door partijen is aangevoerd is gebleken dat de executeur de kinderen van erflater meegedeeld dat zij zijn onterfd en dat zij een beroep kunnen doen op de legitieme portie. Verder is de executeur gestart met het in kaart brengen van de schulden en de baten van de nalatenschap. Ter voldoening van de hypotheekschuld heeft de executeur besloten de woning te verkopen. [naam 2] is het niet eens met voornoemde gang van zaken. Zij meent recht te hebben tot toegang tot de woning aan de [adres] te [plaats]. De executeur heeft andere sloten op het huis geplaatst, hetgeen geleid heeft tot een vervelende confrontatie met de executeur en de politie. Echter, de kantonrechter kan op basis van voornoemde, geen feiten vaststellen die evident moet leiden tot het ontslag van de executeur op grond van gewichtige redenen. De kern van het conflict is gelegen in het geschil of [naam 2] het recht van vruchtgebruik heeft op woning en inboedel, die vraag is reeds door de kantonrechter ontkennend beantwoord in zaak met nummer 2958204, voornoemd.
5.2.3.
Gelet op hetgeen reeds is overwogen in voornoemde zaak met nummer 2958204, ex art. 4:33 lid 2 BW, kunnen de verzoeken onder 4.1 onder 1 en 2 niet worden toegewezen. Aan de zijde van [naam 1] bestaat immers niet de plicht mee te werken aan het vestigen van een vruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:33 lid 2 jo 4:29 jo 4:30 BW. [naam 2] heeft dan ook geen recht en belang bij het verzochte.
5.2.4.
Ten Slotte heeft [naam 2] de kantonrechter verzocht op grond van artikel 4:29 lid 1 BW jo 4:30 BW [naam 1] te verplichten mee te werken aan het vestigen van het vruchtgebruik op de in de nalatenschap vallende woning en inboedel. Deze vordering dient conform de geldende regels in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te worden ingeleid door middel van een dagvaardingsprocedure bij de rechtbank, nu in tekst van de desbetreffende wettelijke bepalingen geen rol voor de kantonrechter is vastgelegd zoals in artikel 4:33 BW.
5.2.5.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat een recht op hetgeen in artikel 4:29 lid 1 BW is bepaald niet kan bestaan, nu het verzoek op grond van artikel 4:33 lid 2 BW hiervoor reeds is toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter,
6.1.
ten aanzien van zaak 2958204
6.1.1.
wijst het verzoek toe en heft op de verplichting tot medewerking van [naam 1] aan de vestiging van het vruchtgebruik op de woning en inboedel in de nalatenschap [erflater];
6.1.2.
compenseert de proceskosten;
6.1.3.
verklaart de beschikking ten aanzien van zaak 2958204 uitvoerbaar bij voorraad;
6.1.4.
wijst het anders of meer verzochte af ;
6.2.
ten aanzien van zaak 2969461
6.2.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk betreffende het verzoek tot ontslag van de testamentair-executeur;
6.2.2.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk betreffende het verzoek tot verplichten van [naam 1] tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik op de woning en inboedel in de nalatenschap [erflater];
6.2.3.
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2015.