ECLI:NL:RBGEL:2015:1400

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
05/982015-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Wet Milieubeheer door het overbrengen van afvalstoffen van Duitsland naar Nederland zonder vereiste kennisgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van de Wet Milieubeheer. De verdachte werd beschuldigd van het overbrengen van afvalstoffen van Duitsland naar Nederland zonder de vereiste kennisgeving aan de betrokken autoriteiten. Daarnaast werd hem verweten dat hij (gevaarlijke) afvalstoffen had ingezameld en verhandeld zonder als inzamelaar en handelaar ingeschreven te staan op de VIHB-lijst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 21 augustus 2013 tot en met 24 oktober 2013 in de gemeenten Rijnwaarden en Duiven opzettelijk handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen. De verdachte heeft autowrakken, accu's, metaal, schroot, witgoed en bruingoed ingezameld en verhandeld zonder de benodigde vergunningen en kennisgevingen. Tijdens de zitting op 19 februari 2015 heeft de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de geldende milieuregelgeving, maar de rechtbank oordeelde dat hij desondanks verantwoordelijk was voor zijn handelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 180 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/982015-13
Datum zitting : 14 augustus 2014, 19 februari 2015
Datum uitspraak : 5 maart 2015
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige economische kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het Functioneel Parket
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 augustus
2013 tot en met 24 oktober 2013, althans in de maanden augustus 2013 tot en
met oktober 2013, in de gemeente Rijnwaarden, in elk geval in Nederland, al dan niet opzettelijk, één of meer handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 van
de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft verdachte
(telkens) afvalstoffen, te weten autowrakken en/of metaal en/of schroot en/of
witgoed en/of bruingoed, overgebracht van Duitsland naar Nederland, terwijl er geen kennisgeving overeenkomstig de EG-Verordening overbrenging van
afvalstoffen aan alle betrokken bevoegde autoriteiten was gedaan.
2.
Hij in of omstreeks de periode van 21 augustus 2013 tot en met 24 oktober 2013 in de gemeente Rijnwaarden en/of gemeente Duiven, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, één of meer bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke
afvalstoffen, te weten autowrakken en/of accu`s en/of metaal en/of schroot
en/of witgoed en/of bruingoed, heeft ingezameld en/of verhandeld zonder
vermelding als inzamelaar c.q. handelaar op de VIHB-lijst van vervoerders,
inzamelaars, handelaars en bemiddelaars.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 19 februari 2015 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. S.T.C. van der Werf, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Overweging
Alvorens in te gaan op de tenlastegelegde feiten, zal de rechtbank ingaan op het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot bewijsuitsluiting.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft bepleit dat de door zijn cliënt afgelegde verklaring nadat hij in verzekering is gesteld, dient te worden uitgesloten van het bewijs. Het betreft de verklaring zoals die is afgelegd tijdens het vierde verhoor, weergegeven op p. 147 t/m 151 van het dossier. De raadsman stelt hiertoe dat niet uit het dossier kan worden afgeleid dat de melding van inverzekeringstelling aan de Raad voor de Rechtsbijstand is verzonden. De raadsman is van mening dat dit een vormverzuim wegens schending van de Salduz-jurisprudentie is en dat dit op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs.
De beoordeling van de rechtbank
De onderhavige zaak betreft op grond van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (hierna: de Aanwijzing) een ‘categorie B-zaak’. De Aanwijzing vermeldt, voor zover in dit verband relevant, het volgende:
“ Als de verdachte afstand heeft gedaan van zijn recht op consultatiebijstand en hij nadien in verzekering wordt gesteld, laat de politie een melding van de inverzekeringstelling uitgaan aan de piketcentrale. De politie hoeft dan de komst van de raadsman niet af te wachten om met het verhoor te beginnen c.q. het verhoor voort te zetten. De raadsman is in dit geval overigens niet gehouden binnen twee uur na de melding op het politiebureau aanwezig te zijn.”De rechtbank is van oordeel dat op basis van de informatie in het dossier niet met zekerheid is vast te stellen dat de melding van inverzekeringstelling daadwerkelijk aan de Raad voor de Rechtsbijstand is gefaxt. Dit had volgens de Aanwijzing wel moeten geschieden. Er is derhalve sprake van een vormverzuim. Het faxen van de melding van inverzekeringstelling aan de piketcentrale betreft op grond van de Aanwijzing echter een formaliteit, die niet leidt tot het stilleggen of het niet aanvangen van het verhoor van verdachte, nu verdachte, naar het oordeel van de rechtbank: ondubbelzinnig, afstand had gedaan van zijn recht op consultatiebijstand, hetgeen door de verdachte ter terechtzitting ook is bevestigd. Ook indien er met zekerheid zou kunnen worden vastgesteld dat er een fax was verstuurd, hadden verbalisanten verdachte zonder tussenkomst van een advocaat mogen verhoren. Om die reden volstaat de rechtbank met het vaststellen dat sprake is van vormverzuim en zal zij hier geen consequenties aan verbinden, nu de verdachte door dit verzuim niet in zijn belangen is geschaad. Aldus zal de verklaring van verdachte, zoals afgelegd in het vierde verhoor, niet worden uitgesloten van het bewijs.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 30 augustus 2013, p. 886 t/m 888, met bijlagen, p. 889 t/m 891;
  • het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] d.d. 28 oktober 2013, p. 993 en 994;
  • een tapgesprek d.d. 11 september 2013, p. 1003;
  • een tapgesprek d.d. 22 oktober 2013, p. 1035;
  • het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 2 oktober 2013, p. 1168 t/m 1170, met bijlage, p. 1171;
  • een tapgesprek d.d. 25 september 2013, p. 1172;
  • een afschrift van een sms-bericht d.d. 25 september 2013, p. 1174;
  • het proces-verbaal Bevindingen navraag [bedrijf] i.v.m. im-/export van voertuigwrakken contra [verdachte]
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 19 februari 2015.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in de periode 21 augustus 2013 tot en met 24 oktober 2013 in de gemeente Rijnwaarden en in Duiven, Zeist, Doetinchem en Deventer opzettelijk autowrakken, accu’s, metaal, schroot, witgoed en bruingoed ingezameld, zonder dat hij als inzamelaar ingeschreven stond op de VIHB-lijst van vervoerders, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De officier van justitie verwijst in dit kader – zakelijk weergegeven – naar processen-verbaal van bevindingen, tapgesprekken en de verklaring van verdachte bij de politie, zoals aanwezig in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om zijn cliënt vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat zijn cliënt afvalstoffen heeft ingezameld als (civielrechtelijk) werknemer van het familiebedrijf [bedrijfsnaam 1]. Hij stond zelf niet ingeschreven in de VIHB-lijst, maar werkte onder de vergunning en onder de VIHB-inschrijving van dit bedrijf.
Voorts is de raadsman van mening dat niet kan worden bewezen dat zijn cliënt voor zichzelf bedrijfsmatig afvalstoffen heeft verhandeld.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Door de verdediging is bepleit dat er sprake was van een civielrechtelijke arbeidsverhouding tussen [bedrijfsnaam 1] en verdachte. De rechtbank acht dit niet aannemelijk geworden. Voorwaarden om van een civielrechtelijke arbeidsverhouding te kunnen spreken zijn onder meer het uitbetalen van salaris door de werkgever aan de werknemer en een hiërarchische zeggenschapsverhouding tussen beide partijen. Aan deze voorwaarden is niet voldaan. Verdachte heeft ter terechtzitting geen duidelijkheid over zijn inkomsten verschaft. Hij heeft enkel verklaard dat hij zo nu en dan slechts wat kleine bedragen van zijn broer, [broer verdachte], ontving als extraatje, maar geen (maandelijks) salaris. [3] Er is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst getekend, aldus verdachte. [4] Ook volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit het dossier dat verdachte als werknemer in opdracht van zijn broer handelde en dus dat er sprake zou zijn van een hiërarchische zeggenschapsverhouding. Verdachte gebruikte voor het inzamelen van afvalstoffen immers zijn eigen auto en plaatste in eigen naam een advertentie ten behoeve van het ophalen van onder andere oud ijzer op www.marktplaats.nl. [5] Dat verdachte deze advertentie uitsluitend voor zijn broer heeft geplaatst, zoals ter terechtzitting is bepleit, is naar het oordeel van de rechtbank niet uit de advertentie af te leiden. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat zijn broer pas op het moment van aankomst van de afvalstoffen bij het bedrijf op de hoogte kwam van de door verdachte ingezamelde afvalstoffen. Tot aan dat moment zorgde verdachte voor de advertentie op internet, voor de telefonische contacten met de klanten en voor het ophalen en afleveren van de afvalstoffen [6] De rechtbank concludeert daaruit dat het inzamelen van afvalstoffen kennelijk verdachtes initiatief was en geschiedde onder zijn eigen verantwoordelijkheid.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij wel eens voor zichzelf afvalstoffen inzamelde. Als hij de afvalstoffen in die gevallen naar zijn broer bracht, kreeg hij door hem betaald. [7] Hij bracht echter ook afvalstoffen naar [bedrijfsnaam 2] in Deventer, [bedrijfsnaam 3] in Zeist en, onder meer koelkasten, naar [bedrijfsnaam 4] in Doetinchem. Ook dan kreeg hij daarvoor geld, zo heeft verdachte verklaard. [8]
Uit tapgesprekken die zich in het dossier bevinden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte in de tenlastegelegde periode auto’s aankocht en de katalysators verkocht aan in ieder geval [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 4]. Zo heeft hij in een telefoongesprek met ene [man 1] op 16 oktober 2013 gezegd dat hij katalysatoren weg moest brengen in Deventer en de volgende dag bij die [man 1] een auto komt ophalen. [9] Op 2 oktober 2013 voert verdachte een gesprek met [bedrijfsnaam 4], waarin verdachte zegt dat hij zo twee autootjes komt brengen en dat hij graag wil weten wat de katalysatoren opbrengen. [10] In een gesprek met ene [man 2] op 23 september 2013 biedt [man 2] een Toyota Celeca te koop aan, waarop verdachte reageert dat hij die wel wil voor 175 euro, waar [man 2] vervolgens mee akkoord gaat. [11] Op 15 oktober 2013 belt verdachte met [bedrijfsnaam 2]
(de rechtbank begrijpt: [bedrijfsnaam 2])en meldt hij dat hij weer 9 katalysatoren heeft. Ze maken een afspraak dat verdachte de volgende dag om 7 uur bij [bedrijfsnaam 2] zal zijn. [12]
De rechtbank is gelet op het vorengaande van oordeel dat verdachte een eigen verantwoordelijkheid had om bij het inzamelen en verhandelen van afvalstoffen de daarvoor bestemde regels in acht te nemen. Verdachte heeft dit nagelaten. Hij stond niet vermeld op de VIHB-lijst, terwijl hij afvalstoffen van Duitsland naar Nederland vervoerde. Naar eigen zeggen was hij niet op de hoogte van de voor zijn handelen geldende regelgeving. Verdachte heeft desalniettemin opzettelijk bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen ingezameld en verhandeld. Daarmee is voldaan aan het vereiste van kleurloos opzet, dat in het economisch strafrecht volstaat. Dat verdachte op de hoogte was dat het onder meer om gevaarlijke afvalstoffen ging, blijkt uit zijn eigen verklaring. Bij de politie heeft hij namelijk verklaard dat hij weet dat er een vies stofje in koelkasten zit en dat hij er daarom ook verder niets mee te maken wil hebben. [13]
Gelet op het vorengaande, alles in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 aan verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
Hij op meer tijdstippen in de periode van 21 augustus
2013 tot en met 24 oktober 2013,
in de gemeente Rijnwaarden opzettelijk, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2 onder 35 van
de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen, immers heeft verdachte
telkens afvalstoffen, te weten autowrakken en/of metaal en/of schroot en/of
witgoed, overgebracht van Duitsland naar Nederland, terwijl er geen kennisgeving overeenkomstig de EG-Verordening overbrenging van
afvalstoffen aan alle betrokken bevoegde autoriteiten was gedaan.
2.
Hij in de periode van 21 augustus 2013 tot en met 24 oktober 2013 in de gemeente Rijnwaarden en/of gemeente Duiven, althans in Nederland, opzettelijk, bedrijfsafvalstoffen en/of gevaarlijke
afvalstoffen, te weten autowrakken en/of accu`s en/of metaal en/of schroot
en/of witgoed en/of bruingoed, heeft ingezameld en/of verhandeld zonder
vermelding als inzamelaar c.q. handelaar op de VIHB-lijst van vervoerders,
inzamelaars, handelaars en bemiddelaars.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.60 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.45 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
en
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.55 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 180 uren werkstraf subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van 2 uren ter zake van de tijd in inverzekeringstelling heeft doorgebracht.
De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit. Hiertoe heeft de officier van justitie gesteld dat het zorgwekkend is dat verdachte niet bekend was met de betreffende milieuregelgeving, nu deze regelgeving is bedoeld om ervoor te zorgen dat gevaarlijk afval op de juiste manier wordt behandeld, zodat de kans op vervuiling van de woon- en leefomgeving zoveel mogelijk wordt beperkt. Verdachte heeft deze regels overtreden. Zijn handelen had gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen en zijn cliënt een grotendeels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat rekening gehouden dient te worden met de korte pleegperiode, het feit dat sprake is van een gering aantal overtredingen en het feit dat zijn cliënt geen relevante strafrechtelijke documentatie heeft. Daarnaast heeft de raadsman onder meer bepleit dat er bij zijn cliënt geen sprake was van kwaad opzet. Dit dient mee te wegen in de strafmaat. Zijn cliënt werkt nog steeds in deze branche. Gelet daarop is een stok achter de deur in de vorm van een groter voorwaardelijk deel wenselijk.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 19 december 2014; en
 een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 13 oktober 2010, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overbrengen van afvalstoffen van Duitsland naar Nederland, zonder vereiste kennisgeving daarvan aan de betrokken autoriteiten. Daarnaast heeft verdachte afvalstoffen ingezameld en verhandeld, zonder dat hij als inzamelaar c.q. handelaar in geschreven stond op de lijst voor verzamelaars, inzamelaars, handelaars en bemiddelaars.
Niet voor niets zijn op landelijk en Europees niveau regels opgesteld met betrekking tot het omgaan met al dan niet gevaarlijke afvalstoffen. Afvalstoffen kunnen belastend zijn voor het milieu en de volksgezondheid. Ongecontroleerde handel en overbrenging kan leiden tot een ongewenste stroom van afvalstoffen, met alle (milieu)gevolgen van dien. Juist daarom zijn ter bescherming maatregelen getroffen. Door zijn handelen heeft verdachte deze milieuwetgeving overtreden.
De rechtbank acht het noodzakelijk om verdachte ervan te doordringen dat het bewezenverklaarde handelen hoogst onwenselijk is. Eenieder die in deze branche werkzaam is, wordt geacht van de betreffende (milieu)wetgeving op de hoogte te zijn en deze na te leven, zo ook verdachte.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank een werkstraf, zoals is geëist door de officier van justitie als uitgangspunt passend en geboden. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank echter ook rekening met het feit dat verdachte nog steeds werkzaam is in dezelfde branche. Om die reden acht de rechtbank een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijk strafdeel passend en geboden.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 10.45, 10.55 en 10.60 van de Wet Milieubeheer en artikel 2 van EG-Verordening nr. 1013/2006, betreffende de overbrenging van afvalstoffen.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaartbewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren.
Bepaaltdat van deze werkstraf
80 (tachtig) urenniet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Bepaaltdat het onvoorwaardelijk deel van de werkstraf binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden verricht. De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast en stelt deze vervangende hechtenis vast op
90 (negentig) dagen, waarvan
50 (vijftig) dagenzien op het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf en
40 (veertig) dagenop het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten
2 (twee) uren, zijnde 1 (één) dag hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. S.H. Keijzer en mr. F.M.A. 't Hart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2015.
mrs. Keijzer en ’t Hart zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de regiopolitie Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0750 2013028389-1, gesloten op 10 december 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 februari 2015 en het proces-verbaal van bevindingen onderzoek VIHB-inschrijving [broer verdachte], p. 839 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 150, negende alinea en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 30 augustus 2013, p. 886 t/m 888, met bijlage A, p. 889 t/m 891 en bijlage B, p. 892 en het tapgesprek d.d. 16 oktober 2013, genummerd 290, p. 1058 en het tapgesprek d.d. 19 oktober 2013, genummerd 302, p. 1060 en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] en[verbalisant 4] d.d. 25 september 2013, p. 816 t/m 818 en het tapgesprek d.d. 23 september 2013, p. 823 en 824 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 1232, derde en vierde alinea en het proces-verbaal van observatie / bevindingen betreffende het ophalen van accu’s te Duiven door [verdachte], opgemaakt door verbalisant[verbalisant 4], p. 932 en 933 en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 29 oktober 2013, p. 1038 t/m 1040 en het tapgesprek d.d. 23 september 2013, genummerd 210, p. 1052 en het tapgesprek d.d. 23 september 2013, genummerd 211, p. 1053 en het tapgesprek d.d. 16 oktober 2013, genummerd 290, p. 1058 en het tapgesprek d.d. 15 oktober 2013, genummerd 280, p. 1057 en het tapgesprek d.d. 16 oktober 2013, genummerd 292, p. 1059.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 februari 2015.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 februari 2015.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en[verbalisant 4], p. 817, bovenaan en een Marktplaats advertentie, p. 836 en 837.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 februari 2015.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 februari 2015 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 148, achtste alinea.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 februari 2015 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 149, twaalfde en dertiende alinea en laatste regel en p. 150, eerste alinea.
9.Het tapgesprek d.d. 16 oktober 2013, genummerd 290, p. 1058.
10.Het tapgesprek d.d. 2 oktober 2013, genummerd 246, p. 1055
11.Het tapgesprek d.d. 23 september 2013, genummerd 210, p. 1052
12.Het tapgesprek d.d. 15 oktober 2013, genummerd 280, p. 1057
13.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 150.