ECLI:NL:RBGEL:2014:974

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
05/720123-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door hulpverlener met aan zijn zorg toevertrouwde cliënten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een hulpverlener die beschuldigd werd van ontucht met twee cliënten. De verdachte, werkzaam in de maatschappelijke zorg, werd beschuldigd van seksuele handelingen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die beiden als kwetsbare cliënten aan zijn zorg waren toevertrouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 juli 2010 en 1 juni 2011 ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] en tussen 1 januari 2012 en 1 oktober 2012 met [slachtoffer 2]. De verdachte heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende wettig bewijs was, waaronder verklaringen van de slachtoffers en getuigen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/720123-13
Datum zitting : 15 november 2013 en 31 januari 2014
Datum uitspraak : 14 februari 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouw : mr. A. Foppen, advocaat te Zwolle.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 juli
2010 tot en met 30 april 2012 te 't Harde, gemeente Elburg en/of Doornspijk,
in ieder geval in Nederland, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke
zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die als patiënt en/of
cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg was toevertrouwd, immers heeft verdachte geslachtsgemeenschap met die [slachtoffer 1] gehad en/of de
vagina van die [slachtoffer 1] betast en/of gelikt en/of zich door die [slachtoffer 1]
laten pijpen;
2.
hij (op één of meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 1 januari
2012 tot 1 oktober 2012 te 't Harde, gemeente Elburg en/of te Oldebroek, in
ieder geval in Nederland, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke
zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die als patiënt en/of
cliënt aan verdachte's hulp en/of zorg was toevertrouwd, immers heeft verdachte de billen en/of de borsten en/of de schaamstreek van
die [slachtoffer 2] betast en/of de hand van die [slachtoffer 2] naar zijn penis gebracht.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 31 januari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A. Foppen, advocaat te Zwolle.
Als benadeelde partijen zijn ter terechtzitting verschenen:
 [slachtoffer 1]
 [slachtoffer 2]
De benadeelde partijen worden bijgestaan door mr. D.W. Jansen, advocaat te Twello.
De officier van justitie heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op meerdere tijdstippen gedurende de periode 1 juli 2010 tot en met 1 juni 2011 heeft verdachte te ’t Harde en Doornspijk, in zijn hoedanigheid als hulpverlener in de maatschappelijke zorg bij [kliniek] (hierna: [kliniek]) te ’t Harde, seksuele handelingen verricht met [slachtoffer 1], die als cliënt bij [kliniek] aan zijn hulp was toevertrouwd. Deze seksuele handelingen bestonden eruit dat de verdachte geslachtsgemeenschap met [slachtoffer 1] heeft gehad, haar vagina heeft betast en zich door haar heeft laten pijpen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De officier wijst in dit verband op de bekennende verklaring van de verdachte ten aanzien van het verrichten van de ten laste gelegde seksuele handelingen, de aangifte, alsmede de zich in het dossier bevindende e-mailwisseling tussen verdachte en [slachtoffer 1]. Zij is van mening dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van ‘likken van de vagina’, nu verdachte dat onderdeel van de tenlastelegging ontkent en mitsdien wettig bewijs ontbreekt. De officier is van mening dat de pleegperiode 1 juli 2010 tot en met 1 juni 2011 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat haar cliënt dient te worden vrijgesproken nu de seksuele handelingen –die naar haar oordeel enkel hebben plaatsgevonden in de periode van 1 juni 2010 tot en met medio 2011- niet gekwalificeerd kunnen worden als ontucht. Zij betoogt daartoe dat de hulpverleningsrelatie bij de seksuele handelingen tussen haar cliënt en [slachtoffer 1] geen rol heeft gespeeld. [slachtoffer 1] heeft de seksuele handelingen vrijwillig verricht en was niet afhankelijk van verdachte. Volgens de raadsvrouw zijn de seksuele handelingen dientengevolge niet in strijd met de sociaal-ethische norm en daarom niet als ontuchtig aan te merken.
De begeleiding van [slachtoffer 1] door haar cliënt is in januari 2011 gestopt en haar cliënt was vanaf dat tijdstip niet meer de hulpverlener van [slachtoffer 1]. Bovendien is [slachtoffer 1] vanaf juni 2011 niet meer door [kliniek] begeleid zodat vanaf dat tijdstip al helemaal niet meer van een hulpverleningssituatie kan worden gesproken.
De beoordeling door de rechtbank
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ontucht
De verdediging stelt zich op het standpunt dat van ontucht geen sprake was nu de hulpverleningsrelatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte geen rol heeft gespeeld en [slachtoffer 1] de seksuele handeling vrijwillig heeft verricht.
Ter beoordeling staat dus of bij de seksuele handelingen zoals die tussen verdachte en [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden de hulpverlener-patiënt relatie geen rol heeft gespeeld in die zin dat bij [slachtoffer 1] sprake is geweest van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest
[slachtoffer 1] is in mei 2008 opgenomen in [kliniek] in verband met psychosociale problemen. Verdachte was als groepsleider en hulpverlener werkzaam in [kliniek]. Hij was van augustus 2008 tot januari 2011 persoonlijk begeleider van [slachtoffer 1] en als zodanig (mede)verantwoordelijk voor de zorg aan [slachtoffer 1]. Hij wist dat [slachtoffer 1] een hulpbehoevende vrouw was met psychosociale problemen. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij als begeleider veel moeite heeft gedaan het vertrouwen van [slachtoffer 1] te winnen en dat hij begreep dat dit gelukt was toen [slachtoffer 1] hem vertelde dat zij in het verleden seksueel misbruikt was. [4] Verdachte heeft voorts verklaard dat hij zich inzette voor [slachtoffer 1] zodat haar leven er beter uit ging zien. Hij nam haar daartoe mee naar een Praise avond, naar buiten de natuur in en naar zijn huis om zijn pasgeboren kind te zien. [5]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de gesprekken met verdachte steeds langer werden en talrijker. Verdachte zocht steeds excuses (dat zij verdrietig was of niet goed in haar vel zat) om haar vast te houden of een knuffel te geven. In het voorjaar van 2010 is het contact veranderd en lagen ze de hele middag in elkaars armen of gingen met de auto rijden en hielden de hele tijd elkaars handen vast. [6]
[slachtoffer 1] heeft verklaard: “In eerste instantie voelde ik me niet gedwongen, maar ik heb wel het gevoel gehad dat ik geen keuze had Hij wist zoveel van me, mijn hele verleden had ik aan hem opgebiecht, hij wist mijn diepste geheimen. Ik vroeg me af wat er dan zou gebeuren als ik weigerde’ [7] , ‘Onbewust was hij blijkbaar nog steeds een meerdere voor mij’ [8] en ‘Ik heb me op de momenten zelf nooit gedwongen gevoeld, maar ik voelde me wel emotioneel en psychisch verplicht om seks met hem te hebben. Dat is heel raar.’ [9]
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat bij de omgang tussen verdachte en [slachtoffer 1] de hulpverlener-patiënt relatie een rol speelde. Hierdoor maakt het voor een wettig en overtuigend bewezen verklaring van het feit niet uit of de seksuele handelingen vrijwillig zijn verricht. De rechtbank merkt echter ten overvloede op, dat indien er bij [slachtoffer 1] al sprake zou zijn geweest van vrijwilligheid met betrekking tot het verrichten van seksuele handelingen, niet aannemelijk is dat enige afhankelijkheid van verdachte daarbij niet van invloed is geweest. Dat [slachtoffer 1] in enkele gevallen het initiatief tot seksuele handelingen nam, doet daaraan niet af.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat er sprake is van ontucht zoals tenlastegelegd. Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend [slachtoffer 1] oraal te hebben bevredigd. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt. Uitgangspunt is dat sprake is van voldoende wettig bewijs indien het tenlastegelegde wordt gedekt door meer dan één bewijsmiddel. Bestendige jurisprudentie leert echter dat de bewijsminima gelden ten aanzien van de gehele tenlastelegging en niet ten aanzien van elk onderdeel van de tenlastelegging afzonderlijk (HR 7 april 1981, LJNAB9726). De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar en ziet dan ook geen reden aan de verklaring van de aangeefster ten aanzien van de verrichte seksuele handelingen te twijfelen. [10]
Met betrekking tot de ten laste gelegde pleegperiode merkt de rechtbank op, dat [slachtoffer 1] vanaf begin juni 2011 niet meer door [kliniek] begeleid werd. Vanaf dat moment was zij niet meer als patiënt aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Bewezenverklaard zal worden de pleegperiode 1 juli 2010 tot en met 1 juni 2011.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Gedurende de periode 1 januari 2012 tot en met 1 oktober 2012 was verdachte werkzaam als groepsleider en hulpverlener in de maatschappelijke zorg bij [kliniek] te ’t Harde. Aangeefster [slachtoffer 2] was gedurende deze periode in de hoedanigheid van cliënt bij [kliniek] aan de zorg van verdachte toevertrouwd. [11]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De officier wijst in dit verband op de verklaring van aangeefster, getuigenverklaringen en seksueel getint sms-verkeer tussen verdachte en [slachtoffer 2]. Zij is voorts van mening dat de bewijsmiddelen uit het onder 1 ten laste gelegde feit als schakelbewijs kunnen dienen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat haar cliënt dient te worden vrijgesproken van het aan hem ten laste gelegde feit, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Zij stelt daartoe dat de verklaring van [slachtoffer 2], in ieder geval op belangrijke onderdelen, ongeloofwaardig is en dat deze verklaring geen steun vindt in ander bewijsmateriaal.
De beoordeling door de rechtbank
Anders dan de verdediging, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer 2] was een aan verdachtes zorg toevertrouwde, hulpbehoevende, vrouw. Zij is bij [kliniek] aangemeld om haar door middel van begeleiding terug te laten keren in de maatschappij. [12] Er was derhalve sprake van een hulpverlener-patiënt relatie van [slachtoffer 2] ten opzichte van verdachte. Verdachte en aangeefster hadden daartoe regelmatig gesprekken met elkaar. Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat het contact tussen haar en verdachte na verloop van tijd lichamelijk werd, doordat verdachte een arm om haar heen legde, haar knuffelde en haar tegen zich aan legde. [13] Deze handelingen gingen, zowel op haar verblijfplaats in Oldebroek als in ’t Harde, over in het –zowel boven als onder de kleding - betasten van de buik, borsten en billen van [slachtoffer 2]. Verdachte heeft meermalen geprobeerd haar schaamstreek te betasten. Dit is één keer gelukt. Verdachte heeft echter niet verder kunnen komen met zijn hand, omdat aangeefster met haar benen stijf over elkaar op bed lag. [14] Voorts verklaart aangeefster dat de verdachte haar hand heeft gepakt en heeft geprobeerd deze bij hem in zijn broek te stoppen. Hierbij heeft zij verdachtes penis aangeraakt. Daarop heeft aangeefster haar hand teruggetrokken. [15]
Door getuige [getuige 1] is verklaard, dat verdachte op elk moment dat hij vrij had naar de kamer van [slachtoffer 2] ging. Ook verklaarde zij dat [slachtoffer 2] veel met verdachte sms’te. De verklaring van getuige [getuige 2] ondersteunt deze verklaring. [getuige 2] verklaarde dat [slachtoffer 2] haar een seksueel getinte sms heeft laten lezen, afkomstig van verdachte en dat [slachtoffer 2] haar heeft gezegd dat verdachte dingen bij haar deed die niet konden. [16] Voorts heeft getuige [getuige 3] telefonisch aan een verbalisant van politie verklaard, dat zij heeft gezien dat verdachte ’s avonds na 23.00 uur en ook wel eens rond 00.30 uur de kamer van [slachtoffer 2] binnen ging. [17] Dit gedrag van verdacht wordt tevens bevestigd door de verklaring van getuige [getuige 4], sectormanager bij [kliniek], waarin hij weergeeft dat een collega verdachte heeft aangesproken op het feit dat hij het niet vond kunnen, dat verdachte ’s ochtends om 08.00 uur naar de gang met slaapkamers van cliënten ging en pas na drie kwartier terug kwam. [18]
Schakelbewijs.
Voor een bewezenverklaring van een feit, mag worden geput uit bewijsmateriaal dat betrekking heeft op gelijksoortige handelingen, voor zover daaruit een gang van zaken blijkt die op essentiële punten overeenkomt met die van het tenlastegelegde feit. De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit een zo bedoelde gelijksoortige handeling is, waaruit een gang van zaken blijkt die op essentiële punten overeenkomt met het onder 2 ten laste gelegde. De rechtbank zal daarom het aan feit 1 ten grondslag liggende bewijsmateriaal op de volgende punten gebruiken als zogeheten schakelbewijs voor de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat de verdachte het verrichten van seksuele handelingen bij de aan zijn hulp toevertrouwde cliënt [slachtoffer 1] heeft bekend. De gang van zaken ten aanzien van feit 1, de modus operandi, komt naar het oordeel van de rechtbank op de volgende punten overeen met de gang van zaken in feit 2.
Verdachte bouwde als begeleider met zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] een vertrouwensband op door gesprekken te voeren, die steeds langer duurden. In deze gesprekken vertelden beide slachtoffers over hun problematiek en over het feit dat ze in het verleden seksueel zijn misbruikt. Daarna begon verdachte met lichamelijk contact door tegen aangeefsters aan te liggen en te knuffelen, hetgeen volgens getuige [getuige 4] bij [kliniek] niet is toegestaan. De methode van verdachte bestond uit het winnen van het vertrouwen van cliënten en vervolgens het benutten van hun kwetsbaarheid. [19]
Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaren onafhankelijk van elkaar dat verdachte hun werkroosters wist en dat hij langskwam op momenten waarvan hij wist dat ze vrij waren. [20]
Voorts geeft het dossier blijk van het feit dat verdachte in zeer grote mate telefonisch contact met [slachtoffer 2] heeft gezocht. Een groot deel van de verzonden sms’jes was seksueel getint, hetgeen de verdachte ter zitting heeft bekend. [21] Ook heeft verdachte vanaf zijn zakelijke e-mailaccount bij [kliniek] een e-mailwisseling met [slachtoffer 2] onderhouden, die naar het oordeel van de rechtbank niet als zakelijk kan worden aangemerkt. [22] Ditzelfde gebeurde ten aanzien van [slachtoffer 1]. [23] Aan verdachte is meegedeeld dat [slachtoffer 2] een officiële klacht tegen hem had ingediend bij [kliniek]. Zonder dat hem was meegedeeld wat de inhoud van de klacht was, beaamde verdachte dat er iets fout was gegaan en dat hij de volgende ochtend gelijk zijn excuses aan [slachtoffer 2] had aangeboden. [24] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij met deze reactie doelde op zijn sms-gedrag jegens [slachtoffer 2]. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk, nu verdachte in zijn reactie op de klacht specifiek zegt ‘de volgende ochtend’ terwijl hij niet eenmalig, maar in grote mate gedurende een langere periode, seksueel getinte sms’jes heeft verzonden aan [slachtoffer 2].
Beide aangeefsters hebben verklaard dat het lichamelijke contact van de verdachte jegens hen, vanaf het moment dat hij seksueel getinte sms’jes verzond, langzaam toenam en over ging in betasten. Aangeefsters verklaren afzonderlijk onder andere over nagenoeg identieke handelingen, te weten het betasten van de borsten onder de kleding, het betasten van de schaamstreek en de hand van aangeefsters richting zijn penis brengen. [25]
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de gang van zaken in beide zaken op bovengenoemde, essentiële punten overeenkomt zodat er sprake is van feiten die voor wat betreft het patroon van handelen gelijksoortig zijn. De aangifte van [slachtoffer 2] wordt in voldoende mate ondersteund door overige bewijsmiddelen. Mitsdien, alles in samenhang bezien, is er voldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig. De rechtbank heeft uit die wettige bewijsmiddelen voorts de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij (op één of meerdere tijdstippen) in de periode van 01 juli 2010 tot en met 01 juni 2011 te 't Harde, gemeente Elburg en Doornspijk, terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die als cliënt aan verdachte's hulp was toevertrouwd, immers heeft verdachte geslachtsgemeenschap met die [slachtoffer 1] gehad en de vagina van die [slachtoffer 1] betast en gelikt en zich door die [slachtoffer 1]
laten pijpen;
2.
hij (op één of meerdere tijdstippen) in de periode van 1 januari 2012 tot 1 oktober 2012 te 't Harde, gemeente Elburg en te Oldebroek, terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die als cliënt aan verdachte's hulp was toevertrouwd, immers heeft verdachte de billen en de borsten en de schaamstreek van die [slachtoffer 2] betast en de hand van die [slachtoffer 2] naar zijn penis gebracht.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Ontucht plegen als degene die werkzaam is in de maatschappelijke zorg met iemand die als cliënt aan zijn hulp is toevertrouwd.
Ten aanzien van feit 2:
Ontucht plegen als degene die werkzaam is in de maatschappelijke zorg met iemand die als cliënt aan zijn hulp is toevertrouwd.
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met als bijzondere voorwaarden op te leggen reclasseringstoezicht en een behandelverplichting, ook als dit inhoudt ambulante behandeling bij De Waag te Amersfoort of een soortgelijke instelling met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van de feiten, in het bijzonder het feit dat ontucht gepleegd is met twee zeer kwetsbare jonge vrouwen, die als cliënt aan verdachtes hulp en zorg waren toevertrouwd en gelet op de duur en frequentie hiervan. De reden voor een langere proeftijd is gelegen in de verwachte behandelduur en herhalingsgevaar voor de gezondheid en veiligheid van personen. De officier heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat een gevangenisstraf geen passende sanctie is. Zij stelt daartoe dat als het inkomen van haar cliënt wegvalt, zijn gezin in financiële problemen komt. Voorts betoogt zij dat een gevangenisstraf de plannen van haar cliënt om een eigen onderneming en de reeds opgestarte behandeling bij De Waag doorkruist.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de verdachte schuldig aan het plegen van ontucht in zijn hoedanigheid als hulpverlener in de maatschappelijke zorg met de aan zijn hulp toevertrouwde cliënten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Zij bevonden zich in een kwetsbare positie en binnen een instelling waar zij zich juist veilig zouden moeten kunnen voelen. De verdachte had zich bewust moeten zijn van zijn bijzondere verantwoordelijkheid jegens hen en had zich moeten onthouden van dergelijk handelen. Het handelen van verdachte wordt in de maatschappij als zeer verwerpelijk ervaren. De rechtbank rekent de verdachte zijn handelen dan ook zwaar aan.
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 18 december 2013; en
 een advies van Reclassering Nederland, d.d. 20 november 2013, betreffende verdachte;
 Pro Justitia-rapportage betreffende verdachte, opgemaakt door GZ-psycholoog [psycholoog], gedateerd 15 april 2012
(opm. rb.: de rechtbank leest 15 april 2013.)
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
In de Pro Justitia-rapportage concludeert GZ-psycholoog [psycholoog] dat bij verdachte sprake is van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornis maakt dat verdachte een uitermate positief zelfbeeld heeft en van anderen bewondering en bevestiging verwacht. In interpersoonlijk contact heeft verdachte onvoldoende oog voor de ander. [psycholoog] stelt dat verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde niet volledig in staat was om de invloed van zijn gedrag op aangeefsters te zien. Derhalve is verdachte naar het oordeel van [psycholoog] ten aanzien van het bewezenverklaarde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar.
In het kader van de bij hem geconstateerde stoornis, is verdachte reeds een behandeling gestart bij De Waag te Amersfoort. Zowel [psycholoog] als de reclassering, achten het van belang dat verdachte deze behandeling voortzet binnen een juridisch kader en adviseren de rechtbank om die reden een behandelverplichting in de vorm van een bijzondere voorwaarde op te leggen. Verwacht wordt dat de behandeling, gezien de narcistische persoonlijkheidsstoornis, de daarmee samenhangende moeite met autoriteit en de neiging kwetsbaarheid bij zichzelf te ontkennen, een moeizaam en langdurig proces zal worden.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is. Echter is niet gebleken dat bij verdachte al het inzicht in de gevolgen van zijn handelen ontbrak. Bij de politie heeft verdachte immers verklaard
‘Eigenlijk wist ik het natuurlijk wel. (…) Ik had na de vakantie van 2010 direct naar mijn leidinggevende moeten lopen en dan hadden ze ons uit elkaar kunnen halen.’Dit heeft verdachte er niet van weerhouden gedurende een lange periode ontuchtige handelingen te verrichten.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank derhalve van oordeel dat een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur, met daaraan gekoppeld de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden, passend en geboden is. Gelet op het feit dat de behandeling zeer waarschijnlijk een moeizaam en langdurig traject zal worden, komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier geëist. Wel komt de rechtbank tot een proeftijd van gelijke duur zoals geëist door de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een blouse en een deken, toebehoren aan [slachtoffer 1] en aan haar moeten worden teruggegeven.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 5.302,18, exclusief wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen tot het bedrag van €5.242,18, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 dagen hechtenis en dat de vordering voor het overige wordt afgewezen. Voor het overige deel heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair betoogt zij dat de posten ‘telefoon- en portokosten’ en de blouse niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De raadsvrouw is voorts van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt de gevorderde schadeposten als volgt, waarbij zij de volgorde van het voegingsformulier aanhoudt:
1.
Smartengeld
Aan de benadeelde partij is door het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 1.500,- als voorschot toewijsbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank vergt behandeling van het overige deel van de vordering een nader onderzoek naar de grondslag daarvan. Een dergelijke behandeling betekent echter een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank heeft om die reden het causale verband tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde feit niet kunnen onderzoeken en vaststellen. De benadeelde partij zal daarom voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.
Extra telefoon- en portokosten
De rechtbank acht deze kosten onvoldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
3.
Reiskosten
De rechtbank acht deze kosten, groot €142,18,-, voldoende onderbouwd en zal deze kosten – nu die haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen – als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde toewijzen.
4.
Blouse
De rechtbank gelast teruggave van de blouse aan de rechthebbende, [slachtoffer 1]. Derhalve heeft de benadeelde partij ten aanzien daarvan geen schade geleden. De benadeelde partij zal daarom ten aanzien van de onder deze post gevorderde kosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 juli 2010.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.742,37, exclusief wettelijke rente.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Subsidiair betoogt zij dat de post ‘telefoon- en portokosten’ niet voor toewijzing in aanmerking komen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. De raadsvrouw is voorts van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding dient te worden gematigd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank beoordeelt de gevorderde schadeposten als volgt, waarbij zij de volgorde van het voegingsformulier aanhoudt:
1.
Smartengeld
Aan de benadeelde partij is door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 500,- als voorschot toewijsbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank vergt behandeling van het overige deel van de vordering een nader onderzoek naar de grondslag daarvan. Een dergelijke behandeling betekent echter een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank heeft om die reden het causale verband tussen de gevorderde schade en het bewezenverklaarde feit niet kunnen onderzoeken en vaststellen. De benadeelde partij zal daarom voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard
2.
Reiskosten
De rechtbank acht deze kosten, groot € 142,37,-, voldoende onderbouwd en zal deze kosten – nu die haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen – als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde toewijzen.
3.
Telefoon- en portokosten
De rechtbank acht deze kosten onvoldoende onderbouwd en zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 1 januari 2012.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 5 (vijf) jaren navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. de afspraken en contacten met de huidige toezichthouder continueert, waarna veroordeelde zich moet blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
5. wordt verplicht om zich – in het kader van de reeds gestarte behandeling, te laten behandelen voor zijn problematiek door De Waag (forensische) psychiatrie – ambulante behandeling of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling of behandelaar zullen worden gegeven.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een blouse en een deken aan de rechthebbende, [slachtoffer 1].
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 1] te betalen € 1.642,18,- (zestienhonderdtweeënveertig euro en achttien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen € 1.642,18,- (zestienhonderdtweeënveertig euro en achttien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 2] te betalen € 642,37,- (zeshonderdtweeënveertig euro en zevenendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen € 642,37,- (zeshonderdtweeënveertig euro en zevenendertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. R.M. Maanicus (voorzitter), mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en mr. B.F.M. Klappe, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2014 om 09.00 uur.
mr. B.F.M. Klappe is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant(en)] [verbalisant 1] van de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, team recherche Noordwest Veluwe, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0610 2013042410, gesloten op 3 april 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 33, laatste vijf regels van de tweede alinea, p. 34, eerste regel, p.36, net onder het midden, p. 37, middenin, p. 39, derde alinea en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 313, regelnummers 5 en 6 en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 31 januari 2013.
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 32, laatste regel, p. 33 laatste regel, p. 34, eerste regel, p. 35, derde alinea bovenaan, het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 295, bovenaan en de verklaring ter terechtzitting van 31 januari 2014.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 297, bovenaan en middenin.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 312, tweede alinea.
6.Het proces-verbaal van aangifte, p. 33, tweede en derde alinea.
7.Het proces-verbaal van aangifte, p. 37, onderaan.
8.Het proces-verbaal van aangifte, p. 38, onderaan.
9.Het proces-verbaal van aangifte, p. 41, onderaan.
10.Het proces-verbaal van aangifte, p. 37, middenin.
11.De verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2013, p.1 laatste alinea, p. 2 laatste alinea en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 306, laatste alinea en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 31 maart 2014.
12.Het proces-verbaal van aangifte, p. 334, vijfde alinea.
13.Het proces-verbaal van aangifte, p. 335, tweede alinea bovenaan en de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2013, p. 2, eerste regel en eerste alinea middenin.
14.Het proces-verbaal van aangifte, p.336, middenin en onderaan, p. 337, bovenaan en middenin, p. 338, middenin en de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2013, p. 2, eerste alinea onderaan en laatste alinea.
15.Het proces-verbaal van aangifte, p. 337, onderaan en de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2013, p. 3, eerste alinea.
16.De verklaring getuige [getuige 1], p. 175, middenin en onderaan en de verklaring van getuige [getuige 2], p.178, vijfde alinea, p. 179, middenin eerste alinea.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 191, middenin.
18.De verklaring van getuige [getuige 4], p. 168, tweede alinea.
19.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1], p. 33, eerste en tweede alinea, p. 42, zesde alinea en de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2], p. 335, eerste en tweede alinea en de verklaring van getuige [getuige 4], p. 169, tweede alinea, p. 170, onderaan eerste alinea.
20.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1], p. 33, tweede alinea en de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2], p. 335, eerste alinea, onderaan.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 219 en 220 en de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2], p. 335, onderaan en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2014.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2], p. 200 tot en met 202.
23.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1], p. 33, middenin, p. 40, onderaan en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 31 januari 2014.
24.De verklaring van getuige [getuige 4], p. 169, vierde alinea, middenin.
25.De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1], p. 36, onder het midden, p. 37, bovenaan en de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2], p.336, middenin en onderaan, p. 337, bovenaan, p. 338, middenin en de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris d.d. 15 november 2013, p. 2, eerste alinea onderaan en laatste alinea.