ECLI:NL:RBGEL:2014:928

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
05/900826-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarige in strafzaak

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarig meisje, heeft de rechtbank Gelderland op 14 februari 2014 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in Arnhem, waarbij de verdachte op 31 januari 2014 ter terechtzitting verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.H.D. van Onna. De officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank onderzocht de verklaringen van het slachtoffer en haar broertje, alsook het aangetroffen DNA-materiaal op de kleding van het slachtoffer. De officier van justitie stelde dat het DNA-materiaal, dat matchte met de verdachte, voldoende bewijs was voor een veroordeling. De verdediging betwistte echter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en de wijze van bewijsverzameling.

Na zorgvuldige overweging kwam de rechtbank tot de conclusie dat het bewijs niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank achtte het niet uitgesloten dat het DNA-materiaal op een andere manier op de kleding van het slachtoffer was gekomen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat het feit niet wettig en overtuigend bewezen was geacht. De rechtbank beval ook de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/900826-12
Datum zitting : 31 januari 2014
Datum uitspraak : 14 februari 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouw : mr. J.H.D. van Onna, advocaat te Oss.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010
tot en met 25 april 2012 te Varik, met [slachtoffer 1]
(geboren [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit het één of meermalen betasten en/of bevoelen van de
schaamstreek van die [slachtoffer 1].

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 31 januari 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. van Onna, advocaat te Oss.
Namens de benadeelde partij [namens bp], is ter terechtzitting verschenen mevr. mr. S.F. Nijhuis.
De officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, heeft gerekwireerd en heeft geëist dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3.De beslissing inzake het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De officier baseert een bewezenverklaring op de verklaring van [slachtoffer 1] en haar broertje [naam broertje], welke verklaringen worden ondersteund door het aangetroffen DNA materiaal, afkomstig van verdachte bij de sluiting aan de buiten- en binnenzijde van de broek van [slachtoffer 1].
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat haar cliënt dient te worden vrijgesproken aangezien het wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De verklaringen van [slachtoffer 1] kunnen niet als bewijsmiddel worden gebruikt aangezien deze onbetrouwbaar zijn. Dit is enerzijds het gevolg van de (onjuiste) wijze van ondervraging door de verbalisanten waarbij [slachtoffer 1] woorden in de mond zijn gelegd en anderzijds door de aanwezigheid van en bijdrage door haar moeder tijdens het intakegesprek waarbij zij (moeder) herhaaldelijk inhoudelijk heeft gereageerd danwel informatie heeft verstrekt waardoor de verklaring van [slachtoffer 1] mogelijk beïnvloed is. Met betrekking tot het aangetroffen DNA materiaal merkt de raadsvrouw op, dat de kledingstukken waarop dit materiaal is aangetroffen niet door daartoe opgeleide mensen is veiliggesteld. Onduidelijk is of [slachtoffer 1] zelf haar kleren heeft uitgetrokken en of daarbij wel of geen handschoenen zijn gebruikt. De raadsvrouw stelt dat [slachtoffer 1], als zij zelf haar broek heeft losgemaakt, het DNA materiaal van haar cliënt op haar broek over heeft kunnen brengen. Daartoe betoogt de raadsvrouw dat er DNA materiaal van haar cliënt op [slachtoffer 1]’s handen heeft kunnen komen, omdat zij bij het vissen de vishengel en de hand van haar cliënt heeft vastgepakt en de bak met aas (die van haar cliënt was) heeft opengemaakt. Om die reden is de raadsvrouw van oordeel dat de DNA match niet als bewijs kan worden gebezigd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De spijkerbroek van [slachtoffer 1] is bemonsterd op de mogelijke aanwezigheid van celmateriaal van verdachte. Uit de bemonsteringen van de broek ter hoogte van het kruis aan buiten- en binnenzijde is celmateriaal met een enkelvoudig DNA profiel verkregen dat afkomstig kan zijn van[slachtoffer 1]. Uit de bemonsteringen van de broek ter hoogte van de sluiting aan buiten- en binnenzijde is celmateriaal met een DNA mengprofiel verkregen. In de bemonstering ter hoogte van de sluiting aan de buitenzijde is celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van een afgeleid DNA-hoofdprofiel dat matcht met het DNA profiel van verdachte. In de bemonstering ter hoogte van de sluiting aan de binnenzijde is celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van DNA-nevenkenmerken die matchen met het DNA profiel van verdachte. In beide gevallen is de berekende matchkans kleiner dan één op één miljard.
Bij het derde politieverhoor heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 1] de vishengel met twee handen heeft vastgepakt. Dit wordt bevestigd door de minderjarige getuige [naam broertje] die verklaart dat [slachtoffer 1] het niet leuk vond dat ze de hengel van [verdachte] moest vasthouden. Uit het proces-verbaal blijkt dat de spijkerbroek door [slachtoffer 1] zelf is uitgetrokken en door haar moeder is overhandigd aan de recherche.
De rechtbank overweegt dat het op grond van de bewijsmiddelen niet is uit te sluiten dat celmateriaal van verdachte op de door de verdediging gestelde manier aan de buiten- en binnenzijde van de broek van [slachtoffer 1] terecht is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het aantreffen van het celmateriaal op die broek dan ook niet dienen als steunbewijs voor de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring. Het dossier bevat ook overigens onvoldoende steunbewijs om tot wettig bewijs te komen.
ConclusieDe rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.

4.De beoordeling ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zijnde ondergoed, een t-shirt, een vest en een spijkerbroek, toebehoren aan [namens bp] en aan haar zullen moeten worden teruggegeven.
5. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [namens bp] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van €2472, 64.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat zij het aan de verdachte ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen acht.

4.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.
Beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten ondergoed, een t-shirt, een vest en een spijkerbroek aan de rechthebbende, [namens bp].
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [namens bp].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. B.F.M. Klappe (voorzitter), mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en mr. R.M. Maanicus rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2014 om 09.00 uur.
mr. B.F.M. Klappe is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.