Uitspraak
[verdachte]
Rechtbank Gelderland
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarig meisje, heeft de rechtbank Gelderland op 14 februari 2014 uitspraak gedaan. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in Arnhem, waarbij de verdachte op 31 januari 2014 ter terechtzitting verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.H.D. van Onna. De officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, eiste een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen.
De tenlastelegging betrof ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje, dat op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud was. De rechtbank onderzocht de verklaringen van het slachtoffer en haar broertje, alsook het aangetroffen DNA-materiaal op de kleding van het slachtoffer. De officier van justitie stelde dat het DNA-materiaal, dat matchte met de verdachte, voldoende bewijs was voor een veroordeling. De verdediging betwistte echter de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en de wijze van bewijsverzameling.
Na zorgvuldige overweging kwam de rechtbank tot de conclusie dat het bewijs niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank achtte het niet uitgesloten dat het DNA-materiaal op een andere manier op de kleding van het slachtoffer was gekomen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat het feit niet wettig en overtuigend bewezen was geacht. De rechtbank beval ook de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de rechthebbende.