ECLI:NL:RBGEL:2014:922

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
2014/2
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de kantonrechter om pleidooi toe te staan in een wrakingsverzoek

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 10 februari 2014 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door de heer [persoon X], tegen de kantonrechter mr. [naam kantonrechter]. De verzoekster was van mening dat de kantonrechter in zijn beslissing om geen pleidooi toe te staan, in strijd handelde met de wet en jurisprudentie. De verzoekster stelde dat zij niet in de gelegenheid was gesteld om haar standpunt mondeling toe te lichten, wat volgens haar essentieel was gezien de onjuistheden in de conclusie van dupliek.

De wrakingskamer oordeelde dat het al of niet toestaan van pleidooi een procesbeslissing is en dat de inhoudelijke juistheid van deze beslissing niet ter beoordeling van de wrakingskamer staat. De wrakingskamer benadrukte dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren dat de kantonrechter vooringenomen was jegens de verzoekster. De verzoekster had niet voldoende feiten of omstandigheden aangedragen die zouden wijzen op een gebrek aan onpartijdigheid van de kantonrechter. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoekster in haar wrakingsverzoek niet had aangetoond dat er sprake was van persoonlijke vooringenomenheid van de kantonrechter.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de rechtbank verklaarde dat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel openstaat. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M. van Gameren.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: ARN 2014/2
Beschikking van 10 februari 2014
inzake het verzoek van
[verzoekster],
verzoekster tot wraking,
tot wraking van
mr.[naam kantonrechter],
in zijn hoedanigheid van kantonrechter in de zaak van verzoekster tegen [naam wederpartij en zaaknummer].

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 9 januari 2014 heeft de heer [persoon X] namens verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen ‘de met de zaak belaste rechter’.
1.2.
Bij brief van 15 januari 2014 heeft mr. [naam kantonrechter] bericht niet in de wraking
te berusten en zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3.
Op 27 januari 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer
behandeld. Namens verzoekster is de heer [persoon X] verschenen. Hij heeft het
wrakingsverzoek toegelicht aan de hand van een notitie. Mr. [naam kantonrechter] is niet
verschenen.
1.4
Ten slotte is de beslissing bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Bij brief van 12 december 2013 heeft de griffier van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Arnhem (hierna: de rechtbank), onder meer het volgende aan de heer [persoon X] bericht:
De tegenpartij heeft op woensdag 11 december 2013 haar standpunt kenbaar gemaakt. Als de tegenpartij niet heeft aangegeven dat zij u een kopie heeft gestuurd, treft u dat stuk hierbij aan.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis bepaald op
woensdag 22 januari 2014 te 11.30 uur.Het is mogelijk dat het vonnis op een eerdere of latere datum wordt uitgesproken.
2.2.
Bij bief van 18 december 2013 heeft de heer [persoon X] onder meer het volgende aan de rechtbank bericht:
De conclusie van dupliek gelezen hebbende verzoek ik u vriendelijk om in plaats van op 22 januari 2014 te 11.30 uur vonnis te wijzen een datum voor pleidooi te willen vaststellen.
2.3.
Daarop heeft de griffier van de rechtbank bij brief van 31 december 2013 onder meer het volgende aan de heer [persoon X] bericht:
In antwoord op uw schrijven van 18 december jl. kan ik u meedelen dat uw verzoek - om een datum te bepalen voor pleidooi - door de kantonrechter is afgewezen.
De kantonrechter is van mening dat U voldoende in de gelegenheid bent geweest uw standpunt naar voren te brengen.
Zoals u al eerder is medegedeeld is de uitspraak van het vonnis bepaald op
woensdag 22 januari 2014 te 11.30 uur.Het is mogelijk dat het vonnis op een eerdere of latere datum wordt uitgesproken.
2.4.
In reactie hierop heeft de heer [persoon X] bij brief van 6 januari 2014 onder meer het volgende aan de rechtbank bericht:
Het spijt mij van u te vernemen dat u geen pleidooi wilt toestaan omdat mij hierdoor de gelegenheid wordt onthouden op een aantal essentiële onjuistheden in de conclusie van dupliek in te gaan.
Het gaat hier onder andere om het navolgende:
(…)
Teneinde deze aangelegenheden verder uitvoerig uiteen te zetten en met schriftelijk bewijs te ondersteunen verzoek ik u dringend (en voor zover nodig eis ik van u) onder verwijzing naar art. 131 Rv en art. 134 Rv om een datum voor pleidooi te willen vaststellen.
Mocht u het pleidooi toch niet willen toestaan dan verzoek ik u mij, alvorens vonnis te wijzen, een termijn voor het indienen van een wrakingsverzoek te verlenen.
Het spreekt vanzelf dat indien u voornemens bent alle vorderingen van eiseres integraal toe te wijzen mijn verzoek tot pleidooi als niet gedaan kan worden beschouwd.
2.5.
Bij bief van 7 januari 2014 heeft de griffier van de rechtbank onder meer het volgende aan de heer [persoon X] bericht:
Uw schrijven van 6 januari 2014 heb ik in goede orde ontvangen. In antwoord op uw schrijven kan ik u als volgt meedelen.
Onjuistheden in de dupliek zal de kantonrechter uiteraard niet als juist zien. Indien de kantonrechter een nadere toelichting van [verzoekster] wil, zal hij daar in het vonnis om vragen. Het verzoek om een pleidooi wordt geweigerd.
Zoals u al eerder is medegedeeld is de uitspraak van het vonnis bepaald op woensdag 22 januari 2014 te 11.30 uur. Het is mogelijk dat het vonnis op een eerdere of latere datum wordt uitgesproken.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoekster legt het volgende aan haar wrakingsverzoek ten grondslag. In de
procedure bij de kantonrechter heeft geen comparitie van partijen plaatsgevonden. Op grond
van artikel 134 Rv moet de rechter in zo’n geval desgevraagd pleidooi toestaan. Mr. [naam kantonrechter]
heeft dit echter bij herhaling geweigerd. Daarmee handelt hij in strijd met de wet
en jurisprudentie en diskwalificeert hij zich om verder als kantonrechter in deze zaak te
acteren. Het pleidooi is voor verzoekster met name van belang omdat de conclusie van
dupliek bol staat van onjuistheden en dus om een weerwoord ‘schreeuwt’. Voorts wil
verzoekster bij pleidooi vaststellen of mr. [naam kantonrechter] de zaak volledig heeft begrepen en
of hem mogelijk kennis ontbeert zodat zij hem tijdens het pleidooi nader kan informeren.
Omdat het verzoekster aan middelen ontbreekt om met inschakeling van een advocaat
eventueel in hoger beroep te procederen, is het voor haar van groot belang om ervoor te
zorgen dat er van haar zijde alles aan is gedaan om mr. [naam kantonrechter] volledig te
informeren en om hem van de juistheid van haar stellingen te overtuigen.
3.2.
Het verweer van mr. [naam kantonrechter] wordt hierna voor zover nodig besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Mr. [naam kantonrechter] heeft in de eerste plaats aangevoerd dat verzoekster in haar
wrakingsverzoek heeft aangegeven de rechter niet te kennen. Dit maakt een - immers op de
mogelijke partijdigheid van een of meer individuele rechters gericht - wrakingsverzoek niet-
ontvankelijk.
4.2.
De wrakingskamer verwerpt dit verweer. Door aan te geven dat “de met de zaak
belaste rechter” wordt gewraakt, is voldoende gespecificeerd tegen welke individuele
rechter zich het wrakingsverzoek richt, namelijk tegen de kantonrechter die de zaak van
verzoekster tegen [naam wederpartij] behandelt. Dit is
mr. [naam kantonrechter], zo blijkt ook uit zijn eigen verweer. Verzoekster kan derhalve worden
ontvangen in haar wrakingsverzoek.
4.3.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of
omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de
vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet
voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te
zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen
opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert,
althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24
oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Rv en het vermoeden van
onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren
waaruit objectief kan worden afgeleid dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of
de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan
wordt het volgende overwogen.
4.4.
De door verzoekster aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat
er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. [naam kantonrechter] jegens haar. De
wrakingskamer is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of
naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekster grond
hebben gegeven voor de vrees dat het mr. [naam kantonrechter] aan onpartijdigheid heeft
ontbroken.
4.5.
Voorop staat dat op grond van artikel 134 Rv aan partijen desverlangd gelegenheid
wordt geboden voor pleidooien, voordat de rechter over de zaak beslist. De rechter kan
daarbij bepalen dat indien partijen hun standpunten in voldoende mate mondeling hebben
kunnen uiteenzetten, geen gelegenheid zal worden gegeven voor pleidooien. De
procespartijen hebben in beginsel dus aanspraak op pleidooi. Een verzoek om de zaak te
mogen bepleiten zal slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogen worden geweigerd.
Daartoe is noodzakelijk dat van de zijde van de wederpartij tegen toewijzing van het
verzoek klemmende redenen worden aangevoerd of dat toewijzing van het verzoek strijdig
zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van beide hiervoor bedoelde gevallen
zal de rechter zijn redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten
vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren.
4.6.
Het voorgaande laat echter onverlet dat het al of niet toestaan van pleidooi een
procesbeslissing is. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist is, leent zich
niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Alleen indien de beslissing dermate
onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de
rechter slechts kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens de betrokkene, althans
dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan
dit tot een ander oordeel leiden.
4.7.
Naar het oordeel van de wrakingskamer wijzen de door verzoekster aangevoerde
feiten en omstandigheden daar niet op. Het enkele feit dat mr. [naam kantonrechter] wellicht
onjuist heeft gehandeld bij het niet toelaten van pleidooi, levert onder de gegeven
omstandigheden niet een zwaarwegende aanwijzing op dat mr. [naam kantonrechter]
vooringenomen is of dat de vrees van verzoekster hiertoe objectief gerechtvaardigd is.
Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat mr. [naam kantonrechter] in zijn reactie op het
wrakingsverzoek terecht heeft gesteld dat een rechter niet op de juistheid van bij dupliek
naar voren gebrachte stellingen mag afgaan zonder het standpunt van de andere partij te
verifiëren. Dit betekent dat wanneer een rechter die na dupliek vonnis wijst, aanloopt tegen
stellingen bij dupliek waarover het standpunt van de wederpartij niet bekend is, terwijl de
stellingen mogelijk tot de beslissing kunnen bijdragen, die rechter deze wederpartij in de
gelegenheid moet stellen zich alsnog uit te laten over de dupliek.
4.8.
Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. N.K. van den Dungen-Dijkstra, R.J. Jue, en J.Th. van Belzen in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.