ECLI:NL:RBGEL:2014:897

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
06-940483-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor handel in cocaïne en heroïne met onrechtmatig verkregen bewijs

De rechtbank Gelderland heeft op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man uit Zutphen, die werd beschuldigd van handel in cocaïne en heroïne in de periode van september tot en met december 2012. De verdachte werd geconfronteerd met meerdere tenlasteleggingen, waaronder het opzettelijk verkopen en afleveren van verdovende middelen aan verschillende personen, alsook het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en cocaïne op 16 december 2012. Tijdens de zitting op 28 januari 2014 werd het verweer van de verdachte, dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, verworpen door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat er voldoende reden was voor de politie om de verdachte aan te houden, gezien de informatie die zij hadden over zijn betrokkenheid bij drugshandel. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met de verplichting om het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 5.451,38 aan de staat te betalen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere afwezigheid van strafbare feiten. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De uitspraak benadrukt de ernst van drugshandel en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van anderen, evenals de noodzaak om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer : 06-940483-12
Uitspraak d.d. : 11 februari 2014
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 1].
Raadsman: mr. Heinen, advocaat te Lichtenvoorde.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 januari 2014.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 16 december 2012, in de gemeente Zutphen en/of te Voorst, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of aan een of meer (andere) perso(o)n(en), een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne en/of cocaïne, (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 16 december 2012, in de gemeente Zutphen en/of te Almen, in de gemeente Lochem, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,1 gram (verpakt in 41 bolletjes), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of ongeveer 10,6 gram (verpakt in 25 bolletjes), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding van het onderzoek
Op 16 december 2012 zien politiemensen verdachte rijden in zijn auto. Eén van de verbalisanten was het ambtshalve bekend dat er CIE informatie was binnengekomen alsmede een aantal afzonderlijke meldingen, waarin aangegeven werd dat verdachte betrokken zou zijn bij handel in verdovende middelen. Bij controle bleek dat verdachte in het bezit was van een hoeveelheid hennep. Hierop is verdachte overgebracht naar het bureau om hem aan de kleding te onderzoeken. Op het bureau is verdachte aangehouden. Na onderzoek aan de kleding bleek verdachte bolletjes, vermoedelijk inhoudende cocaïne en heroïne, in zijn onderbroek aanwezig te hebben.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten voor de periode van 1 september 2012 tot en met 16 december 2012. Voor de langere periode die ten laste gelegd is, heeft hij vrijspraak gevraagd.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld, zodat de staande houding onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Alle nadien gevonden bewijsmiddelen zijn onrechtmatig verkregen, hetgeen betekent dat die bewijsmiddelen voor het bewijs moeten worden uitgesloten.
Daarnaast blijkt niet dat aan verdachte de cautie is gegeven nadat hij is staande gehouden, terwijl hem al wel vragen werden gesteld met betrekking tot zijn betrokkenheid bij strafbare feiten. De informatie die hieruit is voortgekomen is onrechtmatig verkregen en moet om die reden voor het bewijs worden uitgesloten.
De raadsman stelt voorts dat de gronden waaruit de ernstige bezwaren zouden moeten blijken onvoldoende zijn en dat verdachte dus niet aan zijn kleding onderzocht had mogen worden. Nu de bewijsmiddelen die uit dit onderzoek zijn voortgekomen niet voor het bewijs gebruikt mogen worden, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een veroordeling te komen en zal vrijspraak moeten volgen.
Beoordeling door de rechtbank
Onrechtmatig verkregen bewijs?
Op het moment dat verbalisanten verdachte zagen rijden, waren zij reeds bekend met informatie van de CIE en met de inhoud van meerdere meldingen dat verdachte zich mogelijk bezig zou houden met handel in verdovende middelen. Op het moment dat verdachte werd staande gehouden en zijn zakken had leeg gemaakt, was er reeds sprake van een redelijk vermoeden van schuld dat verdachte zich schuldig maakte aan enige overtreding van de Opiumwet. De rechtbank is, met de advocaat, van oordeel dat verbalisanten verdachte in beginsel de cautie hadden moeten geven alvorens hem de vraag te stellen of hij drugs in zijn onderbroek vervoerde. Dat is op zichzelf een verzuim.
Bij het antwoord op de vraag of, en zo ja, welk rechtsgevolg aan dit vormverzuim moet worden verbonden, dient rekening gehouden te worden met de in art 359a, tweede lid Sv genoemde factoren. Los van het antwoord dat verdachte heeft gegeven op de vraag, bestond op het moment van stellen van de vraag een redelijke vermoeden van schuld en had verdachte reeds aangehouden kunnen worden. Verbalisanten hebben kennelijk de keuze gemaakt hiermee te wachten en de verdachte eerst over te brengen naar het bureau. Eerst aan het bureau is verdachte aangehouden. Nu het antwoord dat verdachte gaf op de vraag van verbalisanten niet bepalend is geweest voor de verdenking acht de rechtbank de verdachte niet noemenswaardig in zijn belangen geschaad en verbindt geen rechtsgevolg aan het verzuim en volstaat met de enkele vaststelling daarvan.
Alvorens de verdachte aan de kleding te onderzoeken hadden verbalisanten informatie uit vier CIE processen-verbaal waarvan de meest recente dateerde van 18 oktober 2012, een zevental meldingen van burgers met de strekking dat vanuit verschillende auto’s, voorzien van kentekens op naam van verdachte, mogelijk gedeald zou worden en de betrokkenheid van verdachte bij eerdere mogelijke dealactiviteiten die door een van de verbalisanten was waargenomen. Daarbij was gebleken dat verdachte twee telefoons bij zich droeg en een bedrag van € 165,-- in kleine coupures op zak had, voorwerpen waarvan het verbalisanten ambtshalve bekend was dat drugsdealers deze vaak in hun bezit hebben. Deze informatie is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om van ernstige bezwaren te kunnen spreken, hetgeen er toe leidt dat het onderzoek aan de kleding van verdachte rechtmatig is geweest.
De door de verdediging gevoerde verweren worden verworpen.
Verdere inhoudelijke beoordeling
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Uit het onderzoek aan de kleding van verdachte bleek dat verdachte in zijn onderbroek een plastic zak droeg waarin 41 bolletjes vermoedelijk cocaïne en 25 bolletjes vermoedelijk heroïne zaten. [2] Het totaal van de bolletjes met vermoedelijk heroïne bedroeg 6,1 gram. Het totaal van de bolletjes met vermoedelijk cocaïne bedroeg 10,6 gram. [3] Van deze bolletjes zijn monsters genomen en ter onderzoek aangeboden aan het NFI. [4]
Onderzoek door het NFI wees uit dat de bolletjes cocaïne en heroïne bevatten. [5]
Verdachte heeft hierover bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij softdrugs en harddrugs in zijn bezit had en handelde in harddrugs. [6]
Tevens heeft verdachte verklaard dat hij ongeveer twee à drie maanden heeft gehandeld en hiermee in september 2012 is begonnen. Het meest verkocht hij cocaïne, een aantal mensen kocht heroïne. Eén keer in de twee weken kocht hij 5 gram cocaïne en maakte daar 40 tot 50 bolletjes van. [7] Over de aantekeningen die in de woning van verdachte zijn gevonden heeft hij verklaard dat hij hierop heeft bijgehouden hoeveel bolletjes hij had en de bedragen die daar bij stonden waren berekeningen wat er ongeveer uit moest komen [8] .
Getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat verdachte af en toe cocaïne bracht. Soms sprak zij met hem af dat hij wat zou brengen, soms belde zij naar een nummer waarna verdachte even later cocaïne kwam brengen, verpakt in plastic. Dit gebeurde sinds een paar maanden, [betrokkene 1] wist niet meer precies hoe lang. [9]
Getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij bij [betrokkene 4] cocaïne bestelde en dat na ongeveer een half uur verdachte het dan kwam brengen. Zij haalde ongeveer 1 keer in de week. Dit is ongeveer 10 keer gebeurd. [10]
Getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij sinds de lente van 2012 cocaïne bestelde bij [betrokkene 4] en dat verdachte het dan kwam brengen. Tevens kreeg hij verdachte wel eens direct aan de telefoon terwijl hij het nummer van [betrokkene 4] belde. Voor hem was het duidelijk dat verdachte voor [betrokkene 4] werkte. [11]
Conclusies ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank is op grond van vorenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit bewezen verklaard kan worden, met dien verstande dat het gaat om de periode van 1 september 2012 tot en met 16 december 2012. Getuige [betrokkene 3] heeft weliswaar verklaard dat het om een periode sinds de lente 2012 zou gaan, maar bewijsmiddelen die deze verklaring ondersteunen ontbreken.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd acht de rechtbank de getuigenverklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] betrouwbaar. Het enkele feit dat de getuigen (ex) drugsgebruikers zijn doet hier niet aan af.
De rechtbank is op grond van vorenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen verklaard kan worden.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 september 2012 tot en met 16 december 2012, in de gemeente Zutphen telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en aan andere personen, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine), zijnde heroïne en cocaïne, telkens middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 16 december 2012, in de gemeente Zutphen en te Almen,in de gemeente Lochem, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6,1 gram (verpakt in 41 bolletjes), van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en ongeveer 10,6 gram (verpakt in 25 bolletjes), van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
1.
het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2.
het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk deel wil de officier verbonden zien de bijzondere voorwaarden van de meldplicht en de behandelverplichting zoals geadviseerd door de reclassering.
De raadsman heeft voorgesteld, in het geval de rechtbank tot enige bewezenverklaring mocht komen, de werkstraf te beperken tot 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft verder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan de handel in hard drugs. Ter zitting heeft hij aangegeven niet te willen dat zijn beide kinderen in de toekomst drugs zullen gaan gebruiken, omdat hij niet wil dat zij daarvan afhankelijk worden. Desondanks heeft hij zich hier niet door laten weerhouden om zelf drugs te verkopen aan anderen, wetende dat dit schadelijk is voor de gezondheid. Zijn drijfveer hiervoor was enkel zijn eigen financiële gewin. Dit rekent de rechtbank hem aan.
Verdachte is sinds zeer lange tijd niet meer in aanraking geweest met politie en justitie.
De rechtbank acht daarom, naast een werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal voorts de bijzondere voorwaarde(n) stellen, dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en zijn afspraken met GGNet moet nakomen.
De rechtbank heeft voorts bij de straftoemeting ten nadele van verdachte rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit, te weten het voorhanden hebben van een ploertendoder. Verdachte heeft erkend dit strafbare feit te hebben gepleegd. De officier van justitie heeft toegezegd ter zake van dit feit geen afzonderlijke strafvervolging te zullen instellen indien dit feit wordt verdisconteerd in de strafoplegging.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 27, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als bovenvermeld;
 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 3 (drie) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1.
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2.
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3.
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4.
dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering Nederland, [adres 2];
5.
dat veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
Alsmede tot:
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdenveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (eenhonderdentwintig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door mrs. M.J.A.L. Beljaars, voorzitter, Tj. Gerbranda en M.J. Ouweneel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0631 2012170420, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, gesloten en ondertekend op 30 januari 2014.
2.Proces-verbaal van bevindingen pag 34
3.Proces-verbaal Opiumwet pag 65
4.Proces-verbaal van bevindingen pag 64
5.Rapport van het NFI pag 67
6.Proces-verbaal verhoor verdachte pag 256
7.Proces-vervaal verhoor verdachte pag 269
8.Proces-verbaal verhoor verdacht pag 264
9.Proces-verbaal getuige pag 237 e.v.
10.Proces-verbaal getuige pag 246 e.v.
11.Proces-verbaal getuige pag 250