ECLI:NL:RBGEL:2014:8241

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
C/05/248818 / HA ZA 13-558
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de eigenaar en huurder van een sportzaal voor letselschade tijdens een zaalvoetbalwedstrijd

In deze zaak vordert eiser, die letsel heeft opgelopen tijdens een zaalvoetbalwedstrijd in sporthal De Betuwe, schadevergoeding van zowel de gemeente Tiel als Sportfondsen Tiel. Eiser stelt dat de sporthal niet voldeed aan de veiligheidseisen, met name door een onvoldoende uitloopruimte van één meter achter de doelen. De gemeente is eigenaar van de sporthal en heeft een huurovereenkomst met Sportfondsen, die de sporthal exploiteert. Eiser heeft eerder de gemeente aansprakelijk gesteld, maar in een deelgeschil is de aansprakelijkheid van de gemeente afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente niet aansprakelijk is op basis van artikel 6:174 BW, omdat de aansprakelijkheid voor gebreken aan de sporthal bij Sportfondsen ligt. De rechtbank concludeert dat er geen gebrekkige opstal is en dat Sportfondsen niet onrechtmatig heeft gehandeld. Eiser's vorderingen worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/248818 / HA ZA 13-558
Vonnis van 28 mei 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.C.J. de Koning te Zeist,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPORTFONDSEN TIEL BV,
gevestigd te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. P. Oskam te Amsterdam,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE TIEL,
zetelend te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. M.T. Spronck te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser] , Sportfondsen en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 januari 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 april 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente is eigenaar van de sporthal De Betuwe in Tiel. Sportfondsen is exploitant en dienstverlener in de vrijetijds- en sportbranche en exploiteert circa 300 sportaccommodaties in Nederland.
2.2.
De gemeente heeft een huurovereenkomst gesloten met Sportfondsen met betrekking tot (onder meer) sporthal De Betuwe (hierna: de sporthal), met ingang van 1 januari 2007 voor de duur van tien jaar. In de huurovereenkomst staat onder meer:
Artikel 4 Staat en onderhoud van het gehuurde bij aanvang en einde huur
(…)
2. De Gemeente draagt er zorg voor dat het gehuurde voldoen aan de dan vigerende wet- en regelgeving, dan wel de benodigde dispensaties hiervoor en dat het gehuurde gebruiksgereed voor de Exploitant (
Sportfondsen – toevoeging rechtbank) wordt opgeleverd. Onder gebruiksgereed wordt verstaan: wat een normale bedrijfsvoering niet in de weg staat. De Exploitant is verplicht het gehuurde minimaal op het (kwaliteit)niveau bij aanvang van de huur in stand te houden.
2.3.
De gemeente heeft met ingang van 1 januari 2007 tevens een beheer- en exploitatieovereenkomst gesloten met betrekking tot het gehele sportcomplex, waarvan de sporthal onderdeel uitmaakt. Sportfondsen exploiteert het sportcomplex onder de naam Sportplaza Tiel. In de beheer- en exploitatieovereenkomst staat onder meer:
Artikel 4 Bestemming en gebruik
1. De Exploitant zal de Accommodaties voor eigen rekening en risico en uitsluitend overeenkomstig de in dit artikel beschreven bestemming op publieksgerichte wijze exploiteren.
(…)
6. De Exploitant heeft de vrijheid in de Accommodaties commerciële activiteiten te ontplooien en de Accommodaties marktgericht te exploiteren. (…)
(…)
Artikel 7 Schade en aansprakelijkheid en verzekeringen
1. De gemeente is, behoudens grove schuld of nalatigheid harerzijds, nimmer aansprakelijk voor enigerlei schade of nadeel onder welke naam of titel ook, toegebracht aan eigendommen van de Exploitant en/of derden c.q. letsel toegebracht aan personen die zich in en/of op het terrein van de Accommodaties bevinden, ongeacht de oorzaak.
2.4.
Een vriend van [eiser] , de heer [naam 1] , heeft de sporthal gehuurd op 30 oktober 2009 tussen 21.30 en 22.30 uur voor een zaalvoetbalwedstrijd met vrienden.
2.5.
In de reserveringsbevestiging van Sportfondsen (Sportplaza) aan de heer [naam 1] staat dat de algemene huurvoorwaarden deel uit maken van de reserveringsbevestiging. In die huurvoorwaarden staat, voor zover van belang:
ARTIKEL 5
Aansprakelijkheid
5.1
Huurder is aansprakelijk voor alle schade, hoe dan ook genaamd en hoe dan ook veroorzaakt, die direct of indirect verband houden met het gehuurde (…).
5.2.
De verhuurder aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor:
(…)
b. schade of ongevallen, die op enigerlei wijze van verhuurder of diens bezoeker voortvloeiend uit het gebruik of het betreden van het gehuurde, de daarbij behorende ruimten en inventaris
(…)
2.6.
Tijdens de zaalvoetbalwedstrijd op 30 oktober 2009 is [eiser] tegen de achterwand van de speelzaal gebotst en heeft letsel opgelopen aan zijn rechterelleboog. Na het ongeval is [eiser] vervoerd naar het Rivierenland Ziekenhuis in Tiel, waar hij is geopereerd.
2.7.
Bij brief van 10 mei 2012 heeft [eiser] de gemeente aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade.
2.8.
Bij brief van 5 juni 2012 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente, Centraal Beheer Achmea, de aansprakelijkheid van de gemeente van de hand gewezen.
2.9.
Bij brief van 19 maart 2013 heeft [eiser] Sportfondsen aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade.
2.10.
[eiser] heeft een deelgeschil aanhangig gemaakt tegen de gemeente. Bij beschikking van deze rechtbank (destijds rechtbank Oost-Nederland) van 28 maart 2013 zijn de verzoeken van [eiser] om te beslissen dat de gemeente aansprakelijk is voor de door hem ( [eiser] ) geleden schade en de gemeente te veroordelen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding dan wel smartengeld, afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen:
4.2.
Als verweer tegen de vordering op de grondslag van artikel 6:174 BW heeft de gemeente een beroep gedaan op artikel 6:181 BW. Dat verweer slaagt. Uit de huurovereenkomst van 8 december 2008 en de exploitatieovereenkomst van dezelfde datum tussen de gemeente en Sportplaza Tiel (
Sportfondsen – toevoeging rechtbank) blijkt dat sporthal De Betuwe wordt gebruik in de uitoefening van een bedrijf door Sportplaza Tiel, te weten de exploitatie van de sportaccommodatie. Voor zover de sporthal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden kan stellen, rust de aansprakelijkheid daarvoor dus niet op de gemeente maar op Sportplaza Tiel. Het verzoek jegens de gemeente is dus niet toewijsbaar op grond van artikel 6:174 BW.
(…)
4.5.
De gemeente heeft bestreden dat zij verantwoordelijk is voor de positie van de lijnen en de gaten. Volgens haar bepaalt de exploitant de wijze van exploiteren en ook – in dat kader – de belijning. Tegenover dit verweer heeft [eiser] onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat de gemeente jegens Sportplaza Tiel verantwoordelijk is voor de positie van de lijnen en de gaten. Voor het oordeel dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens huurders en gebruikers van de sporthal ontbreekt daarom een grond. Het verzoek is daarom jegens de gemeente ook niet toewijsbaar op grond van gevaarzetting (artikel 6:162 BW).
2.11.
Bij e-mailbericht van 2 april 2013 en bij brief van 12 april 2013 heeft de aansprakelijkheidsverzekeraar van Sportfondsen, ASR, de aansprakelijkheid van Sportfondsen van de hand gewezen.
2.12.
In de “spelregels top- en eredivisie zaalvoetbal” (uitgave juli 2011) van de KNVB staat onder meer:
Afmetingen
(...)
Toelichting
Rondom het speelveld dient bij voorkeur een obstakelvrije uitloopruimte van 2 meter met een minimum van 1 meter te worden aangehouden.
2.13.
In de “kwaliteitsnormen zaalvoetbalaccommodaties” van de KNVB staat onder meer:

1.Wedstrijdruimte: afmetingen

Regel(s)
Voor de Nederlandse situatie gelden de volgende regels
  • De afmetingen van het speelveld zijn minimaal 38 en maximaal 42 meter in de lengte en minimaal 18 en maximaal 25 meter in de breedte
  • Het speelveld moet een rechthoek zijn.
  • Rondom het speelveld, buiten de grenslijnen (achterlijnen en zijlijnen) dient een obstakelvrije uitloopruimte van minimaal 2 meter aanwezig te zijn.
(…)
Toelichting:
(…)
De uitloopruimte is de veiligheidszone die rondom ieder speelveld aanwezig moet zijn en behoort tot het speelveld. De eisen die aan het speelveld worden gesteld - vlakheid, hardheid, enz. - zijn ook van toepassing op de uitloopruimte.
(…)
Bestaande sporthallen
In bestaande voor meerdere takken van sport te gebruiken sporthallen is nagenoeg altijd een speelveld van 40 meter in de lengte en 20 meter in de breedte aanwezig, waar zaalvoetbal gespeeld kan worden. Dit geldt eveneens voor nieuw te bouwen sporthallen, waar meerdere takken van sport beoefend zullen gaan worden.
Voor bestaande hallen waar een uitloopruimte van kleiner dan 2 meter doch minimaal 1 meter aanwezig is, kan ontheffing worden verleend. Hiervoor dient men in overleg te treden met de KNVB.
Indien ontheffing wordt verleend mag de zitruimte voor coach en spelers niet binnen 1 meter van het speelveld liggen.
2.14.
De sportzaal van sporthal De Betuwe heeft een vloerafmeting van 42 x 28 meter en het zaalvoetbalspeelveld heeft een afmeting van 40 x 20 meter. Aan de beide kopkanten van het veld, waar de doelen staan, is een uitloopruimte van 1 meter.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
voor recht zal verklaren dat Sportfondsen en de gemeente zowel gezamenlijk als hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van zijn ongeval op 30 oktober 2009;
Sportfondsen en de gemeente zowel gezamenlijk als hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van:
- alle door [eiser] ten gevolge van het ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met wettelijke rente;
- een voorschot op de nader vast te stellen immateriële schade van € 15.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 30 oktober 2009;
- een voorschot op de nader vast te stellen materiële schade van € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het te wijzen vonnis;
- een bedrag van € 3.956,66 ter zake van de kosten van het deelgeschil;
een en ander met veroordeling van Sportfondsen en de gemeente, gezamenlijk en hoofdelijk, in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat het speelveld van de sporthal niet aan de daaraan te stellen veiligheidseisen voldeed en dat hij daarvoor niet is gewaarschuwd. Als grondslag voor zijn vorderingen stelt [eiser] dat sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van art. 6:174 BW, waarvoor Sportfondsen en de gemeente aansprakelijk zijn, en voorts dat sprake is van onrechtmatige daad. [eiser] baseert zijn vorderingen jegens Sportfondsen als verhuurder van de sporthal tevens op wanprestatie.
3.3.
Sportfondsen en de gemeente voeren elk afzonderlijk verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ten aanzien van de gemeente

4.1.
In de beschikking van 28 maart 2013 in het deelgeschil, dat is gevoerd tussen [eiser] en de gemeente, heeft de rechtbank beslist dat voor zover de sporthal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden kan stellen, de aansprakelijkheid daarvoor op de voet van artikel 6:174 BW niet rust op de gemeente maar op Sportfondsen (in de beschikking aangeduid als Sportplaza Tiel). De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat voor het oordeel dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens huurders en gebruikers de grond ontbreekt en dat het verzoek van [eiser] ook niet toewijsbaar is op grond van gevaarzetting (artikel 6:192 BW).
4.2.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] in de onderhavige procedure geen verzoek heeft gedaan om hem verlof te verlenen voor het tussentijds instellen van hoger beroep tegen voormelde beschikking.
4.3.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht. Voor de vraag of en zo ja in hoeverre deze verklaring jegens de gemeente kan worden toegewezen is bepalend welke status de beslissingen die in de deelgeschilprocedure zijn genomen, in deze bodemprocedure hebben. De deelgeschilbeschikking wordt voor wat betreft de bindende kracht van de in die beschikking opgenomen beslissingen over geschilpunten die de materiële rechtsverhouding betreffen, gelijkgesteld met ((eind)beslissingen in) een tussenvonnis (artikel 1019cc lid 1 Rv). Deze gelijkstelling betekent dat de bodemrechter (om te voorkomen dat op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak wordt gedaan, zoals dat onder meer kenbaar is uit het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010, NJ 2010/634) alleen tot heroverweging van een dergelijke beslissing in het deelgeschil mag overgaan indien gebleken is dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag en partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten.
Op grond van het tweede lid van artikel 1019cc Rv komt aan een veroordeling opgenomen in een beschikking in de deelgeschilprocedure, in de bodemprocedure geen verdergaande betekenis toe dan wanneer zij zou zijn opgenomen in een tussen partijen gewezen vonnis in kort geding. Deze gelijkstelling betekent in beginsel dat het de rechtbank vrij staat om een veroordeling in een deelgeschil in de bodemprocedure te heroverwegen. Volgens de memorie van toelichting bij dit artikel(lid) laat dit onverlet dat de aan een veroordeling ten grondslag gelegde juridische vaststelling wel bindend is op grond van het eerste lid.
Bepalend is in hoeverre in de deelgeschilprocedure op geschilpunten betreffende de materiële rechtsverhouding tussen partijen is beslist.
4.4.
Tegen de hiervoor weergegeven achtergrond zal de rechtbank de vorderingen van [eiser] jegens de gemeente moeten beoordelen.
4.5.
In de deelgeschilbeschikking van 28 maart 2013 is over de grondslag van artikel 6:174 BW beslist. Bij de beslissing op dit punt en de daaraan ten grondslag gelegde motivering is de deelgeschilrechter ingegaan op de inhoud van het debat van partijen (zoals dat ook blijkt uit het door [eiser] bij dagvaarding overgelegde verzoekschrift, het verweerschrift van de gemeente en de pleitaantekeningen van [eiser] ten behoeve van de mondelinge behandeling) en heeft de rechtbank het beroep van de gemeente op artikel 6:181 BW gehonoreerd. Voorts heeft de deelgeschilrechter de beslissing op dit punt zonder enig voorbehoud of enig voorlopig karakter geformuleerd. Dat betekent dat de deelgeschilbeslissing, inhoudende dat de gemeente niet aansprakelijk is jegens [eiser] op grond van artikel 6:174 BW (rechtsoverweging 4.2. van de beschikking van 28 maart 2013) een beslissing betreft aangaande de materiële rechtsverhouding tussen partijen, zodat de rechtbank daaraan in deze bodemprocedure op gelijke wijze gebonden is als aan een eindbeslissing in een tussenvonnis zoals bepaald in artikel 1019cc lid 1 Rv.
Dat betekent dat beoordeeld moet worden of de beslissing van de deelgeschilrechter op dit punt berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag.
4.6.
[eiser] heeft in de dagvaarding gesteld dat de rechtbank in de deelgeschilbeschikking mogelijk artikel 6:181 BW verkeerd heeft toegepast en dat de mogelijkheid dat de gemeente alsnog als de aan te spreken partij wordt beschouwd, niet is uit te sluiten. Om die reden heeft [eiser] naast Sportfondsen ook de gemeente in deze procedure gedagvaard. Dat sprake is van een beslissing die berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag is echter gesteld noch gebleken.
4.7.
De rechtbank heeft in de deelgeschilbeschikking van 28 maart 2013 tevens de door [eiser] aangevoerde grondslag onrechtmatige daad (gevaarzetting) beoordeeld. De rechtbank heeft overwogen dat [eiser] tegenover het verweer van de gemeente onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat de gemeente jegens Sportfondsen verantwoordelijk is voor de positie van de lijnen en de gaten (op het zaalvoetbalspeelveld –
toevoeging rechtbank). Voor het oordeel dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens de huurders en gebruikers van de sporthal ontbreekt daarom een grond en het verzoek jegens de gemeente is daarom ook niet toewijsbaar op grond van gevaarzetting (artikel 6:162 BW) (r.o. 4.5. van de beschikking).
4.8.
De rechtbank overweegt dat de deelgeschilrechter ook bij de beslissing op dit punt en de daaraan ten grondslag gelegde motivering is ingegaan op de inhoud van het debat van partijen. Er is ook op dit punt een beslissing genomen aangaande de materiële rechtsverhouding tussen partijen en die beslissing is zonder voorbehoud of voorlopig karakter geformuleerd, zodat de rechtbank daaraan in deze bodemprocedure op gelijke wijze gebonden is als aan een eindbeslissing in een tussenvonnis zoals bepaald in artikel 1019cc lid 1 Rv. Dat sprake is van een beslissing die berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag is gesteld noch gebleken.
4.9.
Nu [eiser] geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft gesteld die zodanig klemmend zijn dat moet worden teruggekomen op de eindbeslissingen in de deelgeschilbeschikking, ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op die beslissingen en zullen de vorderingen van [eiser] jegens de gemeente worden afgewezen.
Ten aanzien van Sportfondsen
4.10.
De deelgeschilbeschikking van 28 maart 2013 regardeert Sportfondsen niet, nu zij geen partij was bij dat deelgeschil.
4.11.
De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank de vorderingen van [eiser] jegens Sportfondsen zal beoordelen op de grondslagen van de artikelen 6:74 BW, 6:174 BW jo. 6:181 BW en 6:162 BW.
Wanprestatie (artikel 6:74 BW)
4.12.
Vast staat dat sprake is van een huurovereenkomst tussen [naam 1] en Sportfondsen, waarbij [eiser] geen partij was, zodat reeds om die reden aan hem geen vorderingsrecht kan toekomen uit hoofde van wanprestatie. Dat [naam 1] de sporthal heeft gehuurd voor een voetbalwedstrijd met vrienden (waaronder [eiser] ) maakt dat niet anders. Dat betekent dat de stellingen van partijen met betrekking tot deze grondslag verder geen bespreking meer behoeven.
Gebrekkige opstal (artikel 6:174 jo. 6:181 BW / onrechtmatige daad (gevaarzetting) (artikel 6:162 BW)
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat Sportfondsen de bedrijfsmatige gebruiker is van de sporthal. De gemeente had geen bemoeienis met de exploitatie van de sporthal door Sportfondsen, zo volgt ook uit de artikelen 4.1 en 4.6 van de beheer- en exploitatieovereenkomst. Dit is door [eiser] ook niet gemotiveerd weersproken.
4.14.
[eiser] stelt dat de sporthal niet geschikt was om veilig te zaalvoetballen vanwege de geringe uitloopmogelijkheden naast/achter het doel. De uitloopruimte van het zaalvoetbalveld in de sporthal bedroeg slechts één meter en dat was onvoldoende, zeker nu er geen maatregelen waren getroffen om letsel te voorkomen. De sporthal is een voor publiek toegankelijk gebouw en er waren geen waarschuwingen voor gevaar. Uit de KNVB regels blijkt een voorkeur voor een veiligheidsmarge van twee meter en de sporthal is 42 meter lang, dus met een minimaal vereist speelveld van 38 meter had er een uitloopruimte kunnen worden gecreëerd van twee meter. Met een kortere uitloop wordt het risico op letsel vergroot en de kosten om een uitloopruimte van twee meter te creëren zijn gering, aldus [eiser] .
4.15.
Sportfondsen voert aan dat zaalvoetbal per definitie in een hal met muren wordt gespeeld en dat algemeen geaccepteerd is dat die muren van steen/beton zijn en tijdens het sporten niet afgedekt zijn met zachte kussens of stootblokken. Er zijn geen wettelijke eisen voor de afmetingen van uitloopruimtes van sporten die binnen een belijning worden beoefend. De eigen regels van de KNVB voor het top- en eredivisiezaalvoetbal (bij voorkeur een uitloopruimte van twee meter en minimaal één meter) zijn niet van toepassing, omdat [eiser] en zijn vrienden recreatief en niet onder auspiciën van de KNVB speelden. Sportfondsen voert voorts aan dat er geen duidelijkheid bestaat over de achtergrond van de regels van de KNVB omtrent de uitloopruimte en of dit bezien moet worden vanuit de voor het spel zelf benodigde ruimte of vanuit veiligheidsoogpunt. In veel sporthallen waar onder auspiciën van de KNVB amateur- en eredivisiezaalvoetbal wordt gespeeld – en de onderhavige sporthal is daar één van – is een uitloopruimte van één meter beschikbaar (en in sommige andere hallen zelfs minder dan één meter) en bij de KNVB zijn geen gevallen bekend waarin de uitloopruimte van één meter of minder tot afkeuring van het speelveld heeft geleid, aldus Sportfondsen.
4.16.
De kern van de zaak is of in de gegeven omstandigheden, waarin sprake is van een sporthal met een zaalvoetbalveld van 40 bij 20 meter en een uitloopruimte van één meter, sprake is van een gevaarlijke situatie. Uit artikel 6:174 lid 1 BW volgt als hoofdregel dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Bij de eisen als bedoeld in art. 6:174 lid 1 gaat het om de eisen die men uit het oogpunt van veiligheid aan de desbetreffende opstal mag stellen (vgl. HR 15 juni 2001, NJ 2002/336 en HR 20 oktober 2000, NJ 2000/700). Daarbij spelen, zo volgt uit de wetsgeschiedenis (Parl. Gesch. Boek 6 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 1380), gedragsnormen als veiligheidsvoorschriften en in het algemeen aan een bezitter of gebruiker van die zaak te stellen zorgvuldigheidsnormen een belangrijke rol. De omstandigheid dat een opstal in algemene zin voldoet aan geldende veiligheidsvoorschriften, staat niet in de weg aan het oordeel dat de opstal (niettemin) niet aan bedoelde eisen voldoet en derhalve gebrekkig is in de zin van art. 6:174 lid 1 (vgl. de genoemde uitspraak van 20 oktober 2000). Het antwoord op de vraag of sprake is van een gebrekkige toestand hangt immers af van verschillende omstandigheden, waaronder de aard van de opstal (bijvoorbeeld een voor publiek toegankelijk gebouw of werk of een gesloten huis of werk op besloten terrein, vgl. Parl. Gesch. Boek 6, blz. 755), de functie van de opstal, de fysieke toestand van de opstal ten tijde van de verwezenlijking van het gevaar en het van de opstal te verwachten gebruik door derden (vgl. HR 17 november 2000, NJ 2001/10). In het kader van de vraag naar de eventuele aansprakelijkheid van Sportfondsen gelden voorts de door de Hoge Raad genoemde criteria in het arrest van 5 november 1965 (NJ 1966/136, Kelderluikarrest): in het licht van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of en in hoeverre iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te houden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zullen worden genomen en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen dient te treffen. Bij die beoordeling dient in aanmerking te worden genomen in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is (vgl. HR 5 november 1965). Daarbij heeft te gelden dat de enkele omstandigheid dat schade is ingetreden, alsmede de mogelijkheid op schade (een ongeval) niet maakt dat onrechtmatig is gehandeld.
4.17.
De “spelregels top- en eredivisie zaalvoetbal” en de “kwaliteitsnormen zaalvoetbalaccommodaties” van de KNVB zijn in het onderhavige geval niet onverkort van toepassing, nu die regels/normen zien op zaalvoetbal in (amateur- en eredivisie)wedstrijdverband onder auspiciën van de KNVB. Daarvan was in dit geval geen sprake. Maar ook indien, bij gebreke van wettelijke regels en/of kwaliteitsnormen, aansluiting zou worden gezocht bij de regels en kwaliteitsnormen van de KNVB, dan heeft het volgende te gelden. In de hiervoor bedoelde spelregels staat dat er een minimale uitloopruimte moet zijn van één meter. Nu dit heeft te gelden voor het top- en eredivisie zaalvoetbal valt, zonder nadere toelichting, niet in te zien waarom andere (lees: strengere) regels zouden gelden voor de recreatieve beoefening van zaalvoetbal. Ook de hiervoor genoemde kwaliteitsnormen vermelden dat in bestaande sporthallen een uitloopruimte kan zijn van minder dan twee meter en dat die uitloopruimte dan minimaal één meter moet zijn. Bij wedstrijden onder auspiciën van de KNVB kan dus ook worden volstaan met een uitloopruimte van één meter. De door de KNVB genoemde ontheffing is hier niet aan de orde, omdat dat ziet op zaalvoetbal in officieel wedstrijdverband. Nog daargelaten wat de achtergrond is van de hiervoor bedoelde regels en kwaliteitsnormen van de KNVB, voor de stelling van [eiser] dat de sporthal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en niet geschikt is om veilig te zaalvoetballen vanwege de geringe uitloopmogelijkheden, kan in die regels en kwaliteitsnormen geen grondslag worden gevonden. Voorts wordt overwogen dat het enkele feit dat in de onderhavige sporthal niet is gekozen voor een uitloopruimte van twee meter, daar waar dit wel realiseerbaar was, op zichzelf niet maakt dat de sporthal gebrekkig of onveilig is. Daar komt bij dat in bestaande voor meerdere takken van sport te gebruik sporthallen nagenoeg altijd een speelveld van 40 meter in de lengte en 20 meter in de breedte aanwezig is, waar zaalvoetbal gespeeld kan worden, zo vermelden de “kwaliteitsnormen zaalvoetbalaccommodaties” van de KNVB (r.o. 2.13.).
4.18.
Vast staat dus dat er geen norm (wettelijk of anderszins) is, die een uitloopruimte (ter voorkoming van ongevallen) van meer dan één meter voorschrijft. Voorts heeft te gelden dat [eiser] vaker zaalvoetbal speelde (ook in andere sporthallen) en dat hij bekend was met de onderhavige sporthal. [eiser] wist dat het zaalvoetbalveld in deze sporthal een uitloopruimte van één meter had en hij (en zijn vrienden) hebben er zelf voor gekozen om daar zaalvoetbal te spelen. Reeds daarom gaat de vergelijking met de zaak in het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2013 (NJ 2013/ 366) in een Curaçaose zaak (Martina/het Land) niet op. In die zaak was bovendien sprake van een gladde vloer, die in beginsel niet geschikt was voor het voetbalspel, en was de vloer geregeld nat en dus nog gladder, terwijl in het onderhavige geval niet in geschil is dat de vloer van de sporthal geschikt is voor (onder meer) zaalvoetbal. Dat er aan beide kopkanten van het zaalvoetbalveld een uitloopruimte van één meter was, was voor [eiser] dus kenbaar en hij had daar rekening mee moeten houden, ook in zijn spelgedrag. Sportfondsen heeft verder onbetwist gesteld dat zowel de KNVB als vele particulieren gebruik maken van de sporthal, zonder dat zich een vergelijkbaar ongeval heeft voorgedaan. Tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden geoordeeld, heeft [eiser] onvoldoende (gemotiveerd) gesteld waaruit volgt dat in het onderhavige geval veiligheidsmaatregelen hadden moeten worden getroffen door Sportfondsen. [eiser] heeft niet (gemotiveerd) gesteld waaruit zou blijken dat het voor Sportfondsen kenbaar was dan wel heeft moeten zijn dat een uitloopruimte van één meter onveilig was en/of gevaar opleverde. De “spelregels top- en eredivisie zaalvoetbal” en de “kwaliteitsnormen zaalvoetbalaccommodaties” van de KNVB Sportfondsen bieden daarvoor geen aanknopingspunten. [eiser] heeft voor het overige geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit in concreto blijkt dat sprake is van een zodanig gevaarlijke situatie, dat een uitloopruimte van één meter niet had gemogen/maakt dat de sporthal gebrekkig is. Ten slotte wordt overwogen dat gesteld noch gebleken is dat een uitloopruimte van twee meter in het onderhavige geval had voorkomen dat [eiser] tegen de muur zou zijn gebotst.
4.19.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 BW en dat Sportfondsen niet onzorgvuldig of onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , zodat zij niet aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen. In dat geval behoeven de overige stellingen van partijen geen bespreking meer.
4.20.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.21.
De kosten aan de zijde van Sportfondsen worden begroot op:
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.994,00
4.22.
De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.994,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Sportfondsen tot op heden begroot op € 2.994,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 2.994,00,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2014.