ECLI:NL:RBGEL:2014:8236

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
05/980004-08
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijk leiding geven aan belastingfraude met gevangenisstraf en geldboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijk leiding geven aan belastingfraude. De verdachte was betrokken bij verschillende rechtspersonen, waaronder [rechtspersoon 1] B.V. en [rechtspersoon 3] B.V., en werd beschuldigd van het opzettelijk onjuist of onvolledig indienen van belastingaangiften, wat resulteerde in een te laag bedrag aan verschuldigde belasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze activiteiten, ondanks dat hij formeel geen functie binnen de vennootschappen bekleedde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor het niet tijdig doen van aangifte voor de omzetbelasting, wat leidde tot een schade voor de Belastingdienst van € 522.494,-. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank heeft de dagvaarding voor een deel nietig verklaard, maar de verdachte werd schuldig bevonden aan de overige feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 60.000,-. De rechtbank benadrukte de ernst van de belastingfraude en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/980004-08
Data zittingen : 15 oktober 2009, 22 april 2010, 22 november 2012, 6 december 2012,
27 maart 2014, 11 september 2014
Datum uitspraak : 25 september 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
adres : [adres 1]
plaats : [naam 1]
raadslieden: mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem en mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[rechtspersoon 1] B.V. en/of [rechtspersoon 2] B.V. op of omstreeks één of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 november 2006 tot en met 1 mei 2008 in de gemeente Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangiften(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over het derde kwartaal 2006 en/of het vierde kwartaal 2006, en/of het eerste kwartaal 2007 en/of het tweede kwartaal 2007 en/of het derde kwartaal 2007 en/of het vierde kwartaal 2007 en/of het eerste kwartaal 2008 (telkens) niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst te Arnhem en/of Heerlen, terwijl dat feit/ die feiten (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen, althans alleen, (telkens) tot het plegen van bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel (telkens) aan bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[rechtspersoon 3] B.V. op of omstreeks 31 oktober 2007 in de gemeente(n) Arnhem en/of Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het derde kwartaal 2007 onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst te Arnhem en/of Heerlen, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat genoemde
[rechtspersoon 3] B.V en/of haar mededader(s) in genoemde aangifte voor de omzetbelasting - een te hoog, althans een onjuist, bedrag (onder 5b) aan voorbelasting
heeft/hebben vermeld, of - een te laag, althans een onjuist, bedrag (onder 5a) aan verschuldigde
omzetbelasting heeft/hebben vermeld, zulks terwijl hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen, althans alleen, tot het plegen van bovenomschreven strafbare
feit opdracht heeft gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 in de gemeente Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was inlichtingen en/of gegevens en/of aanwijzingen te verstrekken, deze opzettelijk onjuist of onvolledig heeft verstrekt, terwijl dat/die feit(en) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) aan de belastingdienst aangegeven dat hij, verdachte, - alleen werkzaamheden heeft verricht en/of zal verrichten die voortvloeien uit de (kale) verhuur van de prostitutiepanden genoemd in de vaststellingsovereenkomst tussen verdachte en de belastingdienst ( [nummer 1] , p. 1254) en/of - geen werkzaamheden heeft verricht en/of zal verrichten die verband houden met de exploitatie van genoemde prostitutiepanden terwijl hij, verdachte, in werkelijkheid wel exploitatiewerkzaamheden heeft verricht en/of zal verrichten;
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 1 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 in de gemeente(n) Amsterdam en/of Zaandam in de gemeente Zaanstad, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk een Consignatie contract gedagtekend op 4 januari 2006 ( [nummer 2] ) zijnde een geschrift, dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) in genoemd geschrift valselijk, in strijd
met de waarheid, vermeld dat - zakelijk weergegeven –
- [verdachte] aan [naam 2] in consignatie ten verkoop heeft gegeven een aantal aldaar in artikel 1 van genoemd consignatie contract omschreven horloges, ringen en oorbellen en/of
- de onder artikel 1 in genoemd consignatie contract omschreven goederen in eigendom blijven van [verdachte] terwijl hij, verdachte, in werkelijkheid geen horloges en/of ringen en/of oorbellen aan genoemde [naam 2] in consignatie heeft gegeven en/of geen eigenaar van de in het consignatie contract genoemde horloges en/of ringen en/of oorbellen is geweest, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
5.
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 2 juli 2009 in de gemeente(n) Renkum te Doorwerth en/of Ede te Lunteren en/of Deventer en/of Nijmegen en/of Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) van een of meer geldbedrag(en) te weten EUR 522.494,- en/of EUR 98.791,- en/of EUR 711.760,- en/of EUR 99.600,-, althans een of meer voorwerp(en), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vervreemding verborgen of verhuld en/of voornoemd(e) geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) en/of voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit belastingfraude en/of faillissementsfraude, althans uit enig misdrijf;
althans, indien het vorenstaande onder 5 niet tot een veroordeling leidt:
Hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari2002 tot en met 2 juli 2009 in de gemeente(n) Renkum te Doorwerth en/of Ede te Lunteren en/of Deventer en/of Nijmegen en/of Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van EUR 522.494,- en/of EUR 98.791,- en/of EUR 711.760,- en/of EUR 99.600,-, in elk geval enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vervreemding heeft verborgen of verhuld en/of voornoemd(e) geldbedrag(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die geldbedrag(en) en/of voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit belastingfraude en/of faillissementsfraude, enig misdrijf;
6.
hij op of omstreeks 2 juli 2009 te Apeldoorn, een wapen van categorie III, te weten een revolver van het merk [merk 1] , type [type] , kaliber .357 [merk 2] waarvan het serienummer is verwijderd, en/of munitie van categorie III, te weten 5, althans een aantal, halfmantel holowpoint patronen van het kaliber .357 [merk 2] (geschikt en bestemd voor voornoemd vuurwapen), voorhanden heeft gehad;
7.
Hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 2 juli 2009 in de gemeente(n) Arnhem en/of Deventer en/of Nijmegen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, die gevormd werd door [verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [rechtspersoon 3] BV en/of [rechtspersoon 1] BV en/of [rechtspersoon 2] BV en/of [rechtspersoon 4] BV en/of [rechtspersoon 5] BV en/of [rechtspersoon 6] BV en/of [rechtspersoon 7] BV en/of [rechtspersoon 8] BV en/of [rechtspersoon 9] BV en/of een of meer andere rechtspersonen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (ondermeer):
- het valselijk opmaken of vervalsen van een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, zulks met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken (artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
- het, al dan niet een gewoonte maken van, van een voorwerp en/of geldbedrag de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vervreemding verhullen of verbergen en/of een voorwerp en/of geldbedrag voorhanden hebben en/of verwerven en/of overdragen, wetende en/of redelijkerwijs vermoedende dat dat voorwerp en/of geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - uit enig misdrijf afkomstig was (artikel 420ter / 420bis Wetboek van Strafrecht)
- het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven en/of het opzettelijk als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was inlichtingen, gegeven of aanwijzingen te verstrekken, deze onjuist of onvolledig verstrekken. terwijl dat feit ertoe strekte dat er te
weinig belasting werd geheven (artikel 69 lid 2 / artikel 69 lid 1 jo artikel 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen)
van welke organisatie verdachte oprichter en/of leider en/of bestuurder was.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 11 september 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem en mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht.
De officier van justitie, mr. E. Edens, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 5
De officier van justitie heeft verzocht de dagvaarding nietig te verklaren ten aanzien van het onder 5 primair en subsidiair tenlastegelegde feit, omdat de in de tenlastelegging genoemde bedragen niet of nauwelijks zijn te herleiden tot het dossier. Voor verdachte is het daarom onvoldoende duidelijk waartegen hij zich dient te verweren. De verdediging heeft zich daarbij aangesloten voor wat betreft het genoemde bedrag van € 98.791,-. Ten aanzien van de overige bedragen is wel duidelijk op welke delen van het dossier deze zien. Verdachte weet waartegen hij zich bij deze bedragen dient te verweren en wil graag een inhoudelijk oordeel van de rechtbank.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Ten aanzien van het in de tenlastelegging genoemde bedrag van € 98.791,- heeft de officier van justitie niet duidelijk kunnen maken waar dit bedrag op ziet. Dit is ook niet uit het dossier op te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit gedeelte van de tenlastelegging onbegrijpelijk, zodat de dagvaarding voor dit gedeelte nietig zal worden verklaard.
Voor het overige gedeelte van het onder feit 5 tenlastegelegde stelt de rechtbank vast dat de in dit gedeelte genoemde bedragen, te weten € 522.494,-, € 711.760,-, € 142.544,- en € 99.600,-, zijn terug te voeren op bedragen die in het dossier worden genoemd. De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voor dit gedeelte voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en dus geldig is.
2b. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn, in combinatie met misleiding van de rechtbank door de FIOD, die bewust het dossier zou hebben “opgepompt”.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een dusdanig handelen van de FIOD of het openbaar ministerie dat sprake is van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, waarmee doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak is tekort gedaan.
Ten aanzien van de overschrijding van de redelijke termijn geldt dat deze zaak een onderzoek met meerdere verdachten betreft, van wie zich een aantal op zijn zwijgrecht heeft beroepen. In het stadium van de inhoudelijke behandeling is op een aantal punten voor het eerst een verklaring afgelegd. Die verklaringen hebben geleid tot nadere onderzoekshandelingen die eerder niet uitgevoerd konden worden. Daarvoor was in het eerdere stadium onvoldoende informatie beschikbaar. De rechtbank merkt daarbij op dat ook van de zijde van verdachte op enig moment nieuwe stukken zijn ingebracht, dan wel is verzocht om nadere onderzoekshandelingen. Daarom kan niet gesteld worden dat verdachte niets te verwijten valt met betrekking tot de overschrijding. Gelet op de complexiteit van het onderzoek en de samenhang tussen de zaken van de respectieve verdachten heeft de rechtbank het bovendien noodzakelijk geacht de zaken van alle verdachten gelijktijdig te behandelen.
De ontstane vertraging in de afdoening van de zaak kan dan ook niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder
3 en 4 ten laste gelegde feitenniet wettig en overtuigend zijn bewezen. Verdachte zal van die feiten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige feiten.
Feit 1
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Aan [rechtspersoon 1] B.V. zijn voor de tijdvakken derde kwartaal 2006 tot en met eerste kwartaal 2008 door de Belastingdienst belastingaangiften uitgereikt voor het doen van aangifte voor de omzetbelasting. De onderneming heeft over deze tijdvakken nooit een aangifte voor de omzetbelasting ingediend. [2]
In genoemde periode zijn door [rechtspersoon 1] B.V. aan derden facturen verstuurd in verband met aan of door deze vennootschap geleverde diensten dan wel goederen. Het betreft facturen in verband met:
- de verkoop van chalets aan [rechtspersoon 10] B.V. De betreffende factuur dateert van 6 juli 2006; [3]
- de verbouwing van de privéwoning van verdachte in [plaatsnaam 1] . De werkzaamheden zijn eerst gefactureerd aan [rechtspersoon 1] B.V., waarna deze door [rechtspersoon 1] B.V. aan [naam 3] doorgefactureerd. De facturen dateren uit de periode van 21 september 2006 tot en met 24 juni 2008; [4]
- de invoer van een [automerk 1] . Een factuur terzake is verstuurd aan [rechtspersoon 3] , gedateerd op 13 november 2007; [5]
- de verkoop van een [automerk 2] . De factuur d.d. 13 november 2007 is verstuurd aan [naam 3] ; [6]
- de verbouwing van panden aan de [adres 2] . Er is eerst gefactureerd aan [rechtspersoon 1] B.V. en vervolgens door [rechtspersoon 1] B.V. doorgefactureerd aan [rechtspersoon 11] B.V. Een en ander vond plaats in de periode van 28 juli 2006 tot en met 27 september 2006. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte het feit heeft gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging voert daartoe aan dat op verdachte niet de verplichting rustte om aangifte omzetbelasting te doen, omdat verdachte niet bevoegd was namens [rechtspersoon 1] B.V. te handelen.
Beoordeling door de rechtbank
Uit de vaststaande feiten volgt dat [rechtspersoon 1] B.V. in de tenlastegelegde periode facturen heeft verzonden aan derden in verband met geleverde diensten en goederen en aldus omzet moet hebben gegenereerd. [rechtspersoon 1] B.V. had aldus over de betreffende tijdvakken ook aangifte voor de omzetbelasting moeten doen. Dit is, zoals eerder vastgesteld, niet gebeurd.
Daarnaast had [rechtspersoon 1] B.V., zoals eveneens eerder vastgesteld, facturen ontvangen van bedrijven die werkzaamheden hebben verricht aan de privéwoning van verdachte aan de [adres 3] . Op grond van artikel 3 van de Wet Omzetbelasting had [rechtspersoon 1] B.V. in verband met het verleggen van de btw in die gevallen facturen aan [verdachte] moeten uitreiken vóór de 15e van de maand waarin de werkzaamheden zijn verricht of op het moment dat de betaling, in geval van vooruitbetaling, opeisbaar was. Dit is evenmin gebeurd.
Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat door [rechtspersoon 1] B.V. te weinig omzetbelasting is afgedragen.
Aan de orde is de vraag of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de activiteiten van [rechtspersoon 1] B.V. dan wel daartoe opdracht heeft gegeven, zodat genoemde fiscale onregelmatigheden (ook) hem zijn aan te rekenen en hij daarvoor mitsdien strafrechtelijk aansprakelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven en stelt dit vast op grond van het volgende:
- Getuige [getuige 1] , directeur van [naam 5] , heeft onder meer verklaard dat zijn bedrijf voor [rechtspersoon 1] B.V. verbouwingen heeft uitgevoerd aan de woning van verdachtes zus en de woning van verdachte zelf aan de [adres 3] . Verdachte kwam altijd zelf naar [naam 5] als hij een klusje had. De opdrachten voor klussen in [plaatsnaam 1] , [plaatsnaam 2] en de [adres 4] werden uitgevoerd in opdracht van verdachte en vervolgens gefactureerd aan [rechtspersoon 1] B.V. Er nam niemand contact op namens [rechtspersoon 1] . B.V. Alles gebeurde door verdachte. Alleen de facturatie ging naar [rechtspersoon 1] B.V. Met [rechtspersoon 1] B.V. had [getuige 1] naar eigen zeggen eigenlijk niet te maken. Daar werden alleen de facturen naartoe gestuurd, aldus nog steeds getuige [getuige 1] . [8]
- Getuige [getuige 2] , mede-eigenaar van [naam 6] BV, heeft onder meer verklaard dat hij van verdachte de projecten [adres 5] en [adres 6] heeft aangenomen. Getuige [getuige 2] had naar eigen zeggen alleen contact met verdachte en met niemand anders. Verdachte heeft hem gevraagd om facturen op naam van bouwbedrijf [naam 7] te zetten. Verdachte heeft gevraagd de BTW verlegd te factureren. Verdachte heeft ook gevraagd te factureren naar [rechtspersoon 1] B.V. Voor de getuige is [rechtspersoon 1] B.V. in feite de heer [verdachte] . Als rekeningen niet werden betaald, dan belde getuige [getuige 2] bovendien met verdachte. [9]
- Getuige [getuige 3] heeft onder meer verklaard dat zijn bedrijf voor de klus aan de [adres 7] uiteindelijk rechtstreeks zaken deed met verdachte omdat verdachte dat zelf vroeg. Op verzoek van verdachte stuurde getuige [getuige 3] de offerte en de facturen naar [rechtspersoon 1] B.V. De contactpersoon voor [rechtspersoon 1] B.V. was “puur [verdachte] ”. [getuige 3] heeft voorts alleen contact te hebben gehad met [verdachte] . [getuige 3] ging er van uit dat [rechtspersoon 1] B.V. een bedrijf van verdachte was. [10]
De betrokkenheid van verdachte bij [rechtspersoon 1] volgt ook uit de volgende tapgesprekken:
15 maart 2007, [naam 8] -vrouw belt met verdachte. Op Google staat dat [rechtspersoon 1] is opgeheven, maar haar huistelefoonnummer staat daarbij. Verdachte zegt niet te snappen hoe dat kan, maar hij gaat gelijk aan de gang. Verdachte zegt dat hij dat ook niet wil, helemaal niet voor de bank. [11]
29 februari 2008, [medeverdachte 1] belt met verdachte. Verdachte vraagt of [medeverdachte 1] geld kan overmaken van [naam 7] Bouw, dan boekt hij zo even wat geld over. [12]
3 april 2008, verdachte belt met [medeverdachte 1] en vraagt aan [medeverdachte 1] hoeveel geld nog bij [rechtspersoon 3] op de rekening staat en vraagt of [medeverdachte 1] 50 wil overboeken naar [naam 7] Bouw en dan moet [naam 7] Bouw nog aan [getuige 1] betalen. [13]
Aldus regelde verdachte niet alleen allerlei zaken voor [rechtspersoon 1] B.V., maar onderhield verdachte ook als enige de contacten met de door [rechtspersoon 1] B.V. ingeschakelde bedrijven. Het ging niet alleen om de verbouwing van zijn eigen woning, maar ook om andere (bouw- en verkoop-)projecten. Verdachte is daarom – zo oordeelt de rechtbank – feitelijk te vereenzelvigen met [rechtspersoon 1] B.V. Dat maakt ook dat verdachte verantwoordelijk is voor het niet (tijdig) doen van aangifte voor de omzetbelasting. Dat verdachte formeel geen functie had bij [rechtspersoon 1] B.V., is overigens niet relevant.
Doordat [rechtspersoon 1] B.V. geen omzetbelasting heeft afgedragen, heeft de Belastingdienst schade geleden van € 522.494,-. [14]
Verdachte heeft, gelet op de feitelijke werkzaamheden die hij zelf heeft verricht en anderen heeft laten verrichten, de vennootschap [rechtspersoon 1] slechts gebruikt om aan te factureren en om mee door te factureren. Dat door de vennootschap ten behoeve van de hiervoor onder de vaststaande feiten genoemde facturen daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht, is niet gebleken. Het opvoeren van de vennootschap als contractant bij onder andere de verbouwing van de eigen woning van [verdachte] , is naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleen gebeurd om omzetbelastingfraude te plegen. Dit is structureel gebeurd om gedurende langere tijd de fiscus te benadelen.
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Vaststaande feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[rechtspersoon 3] B.V. heeft op 31 oktober 2007 een aangifte voor de omzetbelasting ingediend bij de Belastingdienst. Er is een omzet aangegeven van € 65.000,- met een te betalen bedrag aan omzetbelasting van € 12.350,-. Aan voorbelasting is een bedrag geclaimd van € 98.791. Verdachte was op dat moment directeur van [rechtspersoon 3] B.V. [15]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte het feit heeft gepleegd. Naar de mening van de officier van justitie is voorbelasting teruggevraagd op grond van een drietal gefingeerde aankopen van exclusieve auto’s. Wanneer niet kan worden bewezen dat het om schijnaankopen gaat, acht de officier van justitie bewezen dat [rechtspersoon 3] B.V. een aantal exclusieve auto’s aan [rechtspersoon 12] B.V. heeft verkocht in het derde kwartaal van 2007. [rechtspersoon 3] B.V. had die verkoop moeten melden in de aangifte Omzetbelasting.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte in genoemd tijdvak weliswaar de intentie heeft gehad de auto’s aan [rechtspersoon 12] te verkopen, maar dat de verkoop is afgeblazen en dat de auto’s uiteindelijk aan [rechtspersoon 12] in consignatie zijn gegeven.
Beoordeling door de rechtbank
Voorop gesteld wordt dat er geen bewijs is dat sprake is van schijnaankopen van exclusieve auto’s door [rechtspersoon 3] B.V. Verdachte zal van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
De rechtbank is wel van oordeel dat [rechtspersoon 3] B.V. in het derde kwartaal van 2007 twee exclusieve auto’s heeft verkocht aan [rechtspersoon 12] B.V. De rechtbank baseert dit oordeel op het volgende:
- Een factuur aan [rechtspersoon 12] BV, ter hoogte van € 423.640,-, voor een [automerk 3] , chassisnummer [nummer 3] en een [automerk 5] , chassisnummer [nummer 4] . [16]
- Tussen 10 juli 2007 en 25 juli 2007 zijn door [naam 10] betalingen aan [rechtspersoon 3] B.V. verricht voor een bedrag van € 438.000,-. Bij twee deelbetalingen op 16 juli 2007 staat als omschrijving “restant betaling [automerk 3] [rechtspersoon 12] ”. [17]
- Een [automerk 5] en [automerk 3] zijn op 12 juli 2007 door [rechtspersoon 12] verkocht aan [naam 11] en [naam 12] . [18]
- Verdachte zegt in een telefoongesprek met [medeverdachte 1] op 7 april 2008 dat hij de auto’s heeft verkocht. [19]
- Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat verdachte de [automerk 5] en [automerk 3] aan [rechtspersoon 12] in Harderwijk heeft verkocht in 2007. [20]
- Verdachte heeft tegenover de FIOD verklaard dat [rechtspersoon 12] op 10 juli 2007 de [automerk 5] , waarvan de laatste cijfers van het chassisnummer [nummer 5] zijn, “in eerste aanleg” heeft betaald. De auto’s stonden voor zover verdachte wist in november 2007 bij [rechtspersoon 12] in Harderwijk. [21]
Gelet op de data van de betalingen van [rechtspersoon 12] B.V., de data van de verkoop van de auto’s aan [naam 11] en [naam 12] en de omstandigheid dat de auto’s in november 2007 bij het bedrijf van [rechtspersoon 12] stonden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de [automerk 5] en de [automerk 3] in het derde kwartaal van 2007 aan [rechtspersoon 12] zijn verkocht. [rechtspersoon 3] B.V. had die verkopen moeten opgeven in de aangifte omzetbelasting. Dat is niet gebeurd. Aldus werd een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting gemeld. Als directeur van [rechtspersoon 3] B.V., die feitelijk ook betrokken was bij de handel in voornoemde auto’s, heeft verdachte feitelijk leiding gegeven aan dit strafbare feit.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat de auto’s in consignatie waren gegeven aan [rechtspersoon 12] B.V. niet geloofwaardig. Verdachte heeft pas in een zeer laat stadium van het onderzoek twee consignatie-overeenkomsten overgelegd. Getuige [naam 10] heeft ontkend deze te hebben getekend. [22]
Gelet op de werkwijze van verdachte moet zijn opzet erop gericht zijn geweest om over de transacties geen omzetbelasting te hoeven afdragen. Dat het opzet van verdachte inderdaad daarop gericht was, blijkt ook uit het tapgesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] waarin verdachte aan [medeverdachte 1] vraagt of, nadat de controleur van de Belastingdienst de auto’s heeft gezien, de BTW wordt uitbetaald. [23]
Feit 5
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en zal verdachte daarvan vrijspreken. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier onvoldoende duidelijk geworden hoe de geldstromen met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde bedragen zijn gelopen om te kunnen concluderen dat verdachte zich aan witwassen heeft schuldig gemaakt.
Feit 6
Verdachte heeft zich met betrekking tot dit feit op zijn zwijgrecht beroepen. De officier van justitie en de verdediging stellen dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
Het proces van aanhouding van verdachte waarin het volgende is opgenomen:
“Tijdens onderzoek aan de kleding van de verdachte verklaarde hij op onze vraag, of hij nog wapens of scherpe voorwerpen bij zich had, dat er inderdaad een wapen in de auto lag. Dit wapen zou in een buideltasje, gelegen op de bijrijdersstoel van zijn auto liggen. Dit buideltasje hebben wij ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam”. [24]
En het proces-verbaal Wet wapens en munitie van verbalisant [verbalisant 1] , waarin het volgende is is opgenomen:
“op 2 juli 2009 werd op de openbare weg, de [adres 8] , onder de verdachte [verdachte] , onder de werking van de Wet wapens en munitie vallende voorwerpen aangetroffen en inbeslaggenomen.
Omschrijving wapen/munitie:
Het op 2 juli 2009 bij verdachte [verdachte] in beslag genomen voorwerp is een revolver van het merk [merk 1] , type [type] , kaliber .357 [merk 2] , waarvan het serienummer is verwijderd. Het voorwerp, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige reactie, is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Het vuurwapen valt niet onder de categorie II, onder 2e, 3e of 6e. Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelte op artikel 2, lid 1 , catergorie III, onder 1e van de Wet wapens en munitie.
De op 2 juli 2009 bij de verdachte [verdachte] in beslaggenomen munitie betreft 5 halfmantel hollowpoint patronen, van het kaliber .357 [merk 2] . De munitie is geschikt en bestemd om met het eveneens in dit proces-verbaal omschreven, inbeslaggenomen vuurwapen, merk [merk 1] , model [type] , kaliber .357 [merk 2] te worden verschoten. Derhalve is dit munitie als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder 4e en artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [25]
Feit 7
De rechtbank acht dit feit niet wettig en overtuigend bewezen. Weliswaar blijkt uit het dossier dat verschillende in de tenlastelegging onder dit feit genoemde personen op enig moment en in enige samenhang hebben samengewerkt, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat dit samenwerkingsverband gericht was op het plegen van de in de dagvaarding genoemde strafbare feiten. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
[rechtspersoon 1] B.V. en/of [rechtspersoon 2] B.V. op
of omstreeks één of
meertijdstip
(pen
)in de periode van 1 november 2006 tot en met 1 mei 2008 in
de gemeente Arnhem,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of
meerander
(en), althans alleen, (telkens
)opzettelijk
(een)bij de Belastingwet voorziene aangiften
(n
), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
(een)
aangifte
(n
)voor de omzetbelasting over het derde kwartaal 2006 en
/ofhet vierde kwartaal 2006, en
/ofhet eerste kwartaal 2007 en
/ofhet tweede kwartaal 2007 en
/ofhet derde kwartaal 2007 en
/ofhet vierde kwartaal 2007 en
/ofhet eerste kwartaal 2008
(telkens
)niet
of niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangifteheeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst te Arnhem en/of Heerlen, terwijl
dat feit/die feiten
(telkens
)ertoe strekte
(n
)dat te weinig belasting werd geheven, zulks terwijl hij, verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen, althans alleen, (telkens
) tot het plegen van bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) opdracht heeft gegeven, dan wel (telkens)aan bovenomschreven verboden gedraging
(en
) verdachtefeitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[rechtspersoon 3] B.V. op
of omstreeks31 oktober 2007 in de gemeente
(n)Arnhem en/of Heerlen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de omzetbelasting over het derde kwartaal 2007 onjuist of onvolledig heeft gedaan bij de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst te Arnhem en/of Heerlen, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan dat genoemde
[rechtspersoon 3] B.V
en/of haar mededader(s)in genoemde aangifte voor de omzetbelasting -
een te hoog, althans een onjuist, bedrag (onder 5b) aan voorbelasting
heeft/hebben vermeld, of -een te laag,
althans een onjuist,bedrag (onder 5a) aan verschuldigde
omzetbelasting heeft
/hebben vermeld, zulks terwijl hij, verdachte,
tezamen en in vereniging met een of meer (rechts)personen, althans alleen, tot het plegen van het bovenomschreven strafbare
feit opdracht heeft gegeven, dan welaan bovenomschreven verboden gedraging verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
6.
hij op
of omstreeks2 juli 2009 te Apeldoorn, een wapen van categorie III, te weten een revolver van het merk [merk 1] , type [type] , kaliber .357 [merk 2] waarvan het serienummer is verwijderd, en
/ofmunitie van categorie III, te weten 5, althans een aantal, halfmantel holowpoint patronen van het kaliber .357 [merk 2] (geschikt en bestemd voor voornoemd vuurwapen), voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen door een rechtspersoon, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt gegeven, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
Feitelijk leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen door een rechtspersoon, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt gegeven, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 6:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig dient te worden verklaard ten aanzien van de feiten 5 primair en subsidiair .
Ten aanzien van de overige feiten heeft de officier van justitie geëist dat verdachte ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en voorts tot betaling van een geldboete ten bedrage van 60.000 euro, subsidiair te vervangen door 318 dagen hechtenis.
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met overschrijding van de redelijke termijn en verzoekt geen straf op te leggen die uitstijgt boven de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 26 mei 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft leiding gegeven aan dan wel opdracht gegeven tot het plegen van omzetbelastingfraude. De goede werking van het systeem voor de heffing van omzetbelasting is afhankelijk van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de aangiftes. Indien opzettelijk geen of onjuiste aangifte wordt gedaan, wordt het systeem van de heffing van omzetbelasting ondergraven. Bij de heffing van belastingen dient de rijksbelastingdienst erop te kunnen vertrouwen dat de aangifte duidelijk, volledig en zonder voorbehoud geschiedt. Verdachte heeft zich op kosten van de staat en dus de samenleving verrijkt en de belastingfraude heeft geresulteerd in een nadeel voor de staat die in de tonnen loopt. Deze vorm van criminaliteit is voor de samenleving bij uitstek in hoge mate ondermijnend. Ook heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van het feit en het forse benadelingsbedrag een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Daarnaast acht de rechtbank, gelet op de aard van de feiten en de hoogte van het door de staat geleden fiscale nadeel, een geldboete op zijn plaats.
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de omstandigheden dat de redelijke termijn ruim is overschreden en dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 51, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart de dagvaarding nietig voor wat betreft het gedeelte onder feit 5 dat ziet op het bedrag van € 98.791,-.
Spreekt verdachte vrij van de onder 3, 4, 5 primair en subsidair en 7 tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 5 (vijf) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
En voorts
een betaling van een geldboete van € 60.000,- (zestigduizend euro)
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 318 (driehonderdenachttien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. D.R. Sonneveldt en mr. G.M.L. Tomassen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 september 2014.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de Belastingdienst/FIOD-ECD opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 6] , gesloten op 26 augustus 2009, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Ambtsedige verklaring, p. 1195.
3.Facturen, p. 1350-1352.
4.Facturen, p. 1490-1508, 1548-1556.
5.Factuur, p. 1561.
6.Rekeningafschrift, p. 1890-1891.
7.Facturen, p. 2144-2146.
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 2992-2994.
9.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 2996-2997.
10.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] , p. 2999-3000.
11.Tapgesprek, p. 1810.
12.Tapgesprek, p. 1927
13.Tapgesprek, p. 1990.
14.Verklaring op ambtsbelofte van [naam 13] van de Belastingdienst Rivierenland, p. 1190-1191.
15.Aangifte Omzetbelasting, p. 1660-1662; uittreksel KvK, p. 2164-2165.
16.Factuur van [rechtspersoon 3] BV, p. 1652.
17.Rekeningafschriften [naam 14] , p. 1656-1658.
18.Twee facturen, p. 1565 en 1566.
19.Tapgesprek, p. 2013.
20.Proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , p. 3027.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 2817.
22.Proces-verbaal van verhoor [rechtspersoon 12] bij de rechter-commissaris.
23.Samenvatting tapgesprek, p. 2018.
24.Proces-verbaal van aanhouding, p. 5.
25.Proces-verbaal Wet wapens en munitie, ongenummerd.