[getuige 2], wachtchef, heeft verklaard dat Procedure 01-28 geldt als er onderhoud aan de Pannevis is geweest. Op de dag van de explosie was de Pannevis niet open geweest. Het toepassen van stikstof volgens genoemde procedure is nodig als er een deur open is geweest, omdat er dan zuurstof in de Pannevis is. Je moet dan stikstof inertiseren, totdat het zuurstofgehalte minder is dan 10%. Daarna kun je de Pannevis starten.
[getuige 3], wachtchef, heeft verklaard dat er geen schriftelijk “recept” is voor het bedienen van de Pannevis, “die bedien je gewoon”. De bediening ervan is mondeling aan hem uitgelegd. In de controlekamer ligt voor zover hij weet geen bedieningshandleiding of iets dergelijks. Hij heeft Procedure 01-28 wel eens gezien, maar weet niet wanneer. Wanneer in de Pannevis het zuurstofgehalte boven de 10% komt, is er geen ontstekingsgevaar. Door het sproeien van ethanol ontstaat zoveel ethanoldamp, dat daardoor de lucht wordt verdreven. Hem is verteld dat dan de lucht in de Pannevis zodanig verzadigd is met ethanoldamp, dat ontsteking niet meer mogelijk is.
[getuige 4], wachtchef, heeft verklaard dat het doseren van alcohol in de Pannevis tijdens de opstart nergens staat beschreven, het is vakmanschap. Het zuurstofgehalte in de Pannevis wordt omlaag gebracht door stikstof toe te voegen. Ongeveer een half uur tot een uur na het opstarten is ten gevolge van dosering van alcohol en stoom de zuurstof verdrongen en kan de stikstof uit. Hij weet dat, omdat hem dat in het verleden is verteld. Hoe het precies zit, weet hij niet.
[getuige 5], wachtchef, heeft verklaard dat het grootste gevaar van de Pannevissen de alcoholdamp en de alcoholvloeistof zijn. Alcoholdampen zijn explosief. Dit explosierisico wordt beheerst door de zuurstof te verdrijven of door een verzadiging van de damp. De temperatuur van de atmosfeer in de Pannevis wordt niet gemeten. Hij kent Procedure 01-28 niet.
[getuige 6], wachtchef, heeft verklaard dat hij de startcyclus uit “document 01-28” uitvoert als de Pannevis open is geweest. Er moet dan stikstof worden geïnertiseerd om zuurstof te verdrijven. In een startsituatie nadat de installatie geopend is geweest, wordt de stikstoftoevoer gestopt na ongeveer 1 uur. Het zuurstofpercentage bedraagt dan ongeveer 6 à 7 procent, waarna het geleidelijk oploopt tot 18 à 19 procent. In een startsituatie na een korte storing wordt geen stikstof gedoseerd. Als hij echter een dip in het zuurstofpercentage waarneemt, is dat voor hem aanleiding om aan te nemen dat de verzadiging van alcohol wel eens niet meer aanwezig zou kunnen zijn, zodat het nodig is om weer stikstof te doseren.
[getuige 7], wachtchef, heeft verklaard dat wanneer hij bij het opstarten van de Pannevis een filter in gebruik neemt, hij eerst stikstof moet inertiseren. Die stikstof verdrijft de zuurstof, om explosiegevaar te voorkomen. Wanneer het zuurstofgehalte onder de 10% zit, zet hij de toevoer van stikstof weer stil. In een later stadium hoeft hij geen stikstof meer toe te voegen. De hoeveelheid ethanoldamp zorgt voor verzadiging van de lucht in de ruimte. De meting geeft dan weer aan dat het zuurstofgehalte naar het normale niveau van 21% is gegaan.
Hij laat de Pannevis minimaal een uur inertiseren, voordat hij ethanol toevoegt.
De procedure 01-28 kent hij niet, althans zegt hem niet zoveel.
Op grond van bovengenoemde verklaringen van de wachtchefs stelt de rechtbank vast dat er met betrekking tot de Pannevis géén eensluidende werkwijze werd gevolgd en dat er vrijwel niet werd gewerkt volgens Procedure 01-28, hoewel die reeds in 2005 als nieuwe werkwijze is aangenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Parallelle werkelijkheden
De rechtbank stelt op basis van het vorenstaande vast dat er bij [bedrijf 1/ verdachte]drie parallelle werkelijkheden bestonden:
- de veiligheidsdocumentatie (waarin werd uitgegaan van continue inertisering met stikstof);
- Procedure 01-28 (waarin werd uitgegaan van inertisering van stikstof gedurende 2 uur bij de start van de Pannevis) en
- de praktijk van de werkvloer (waarbij wachtchefs verschillende werkwijzen hanteerden en niet werkten volgens procedure 01-28).
De verdediging voert aan dat Procedure 01-28 veilig was. Er kon volstaan worden met beperkt inertiseren van de omkasting gedurende alleen het opstarten van de Pannevis. Immers, door opwarming bedroeg de temperatuur binnen de Pannevis na twee uur 60 graden Celsius. Deze temperatuur werd bereikt door de warme slurry, de warme spoelethanol en de stoominjectie. De ethanoldamp binnen de omkasting had bij deze temperatuur een zodanig hoge concentratie bereikt dat deze hoe dan ook (ruim) boven de UEL lag. Er bestond dan geen gevaar (meer) voor explosie. De verdediging verwijst naar de schriftelijke toelichting op het interne onderzoek naar de explosie bij [bedrijf 1/ verdachte] door getuigen [getuige 1] en [getuige 8].
De rechtbank stelt op grond van genoemde toelichting en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 8] vast dat voor het veilig werken boven UEL temperatuur binnen de omkasting van de Pannevis cruciaal en essentieel is, ongeacht het antwoord op de vraag bij welke temperatuur de UEL precies bereikt werd.
De rechtbank constateert ten eerste dat de stukken uit het dossier en de eerdergenoemde getuigen geen blijk geven van temperatuur binnen de omkasting van de Pannevis als essentiële en cruciale parameter in het werkproces van de Pannevis. Procedure 01-28 gaat nauwelijks in op het belang van (het monitoren van de) temperatuur en de wachtchefs kijken er in de praktijk vrijwel niet naar. Voorts is het principe van werken boven een bepaalde temperatuur niet terug te vinden in Procedure 01-28, het MoCh-document bij de wijziging van de procedure en in de verklaringen van de wachtchefs.
De rechtbank constateert ten tweede dat Procedure 01-28 niet is omgezet in de veiligheidsdocumentatie en aldus niet beschikbaar was voor de controlerende instanties, zodat deze instanties niet duidelijk werd dat niet continu werd geïnertiseerd. Zo kon het bovendien gebeuren dat de nieuwe EHS/veiligheidsmedewerker er gedurende vijf maanden niet van op de hoogte was dat de veiligheidsdocumentatie niet spoorde met Procedure 01-28.
De rechtbank constateert ten derde dat er binnen [bedrijf 1/ verdachte] kennelijk onvoldoende toezicht was op de dagelijkse gang van zaken met betrekking tot de Pannevis. Volgens de stellingen van de verdediging was het om buiten de explosiedriehoek te blijven essentieel dat werd gewerkt volgens de Procedure 01-28. Desondanks werd niet gecontroleerd of dat ook gebeurde, zodat wachtchefs het zuurstofgehalte lieten oplopen, zonder op de temperatuur te letten.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn, gelet op de uitvoeringspraktijk en het ontbreken van voldoende toezicht, dan ook niet de maatregelen getroffen die nodig waren om een explosieve atmosfeer binnen de Pannevis te voorkomen. Ook op de dag van de explosie zelf is niet gewerkt volgens Procedure 01-28. Wachtmeester [getuige 2] heeft immers verklaard dat de Pannevis die dag lang heeft stilgestaan, maar dat er bij het opstarten
nietmet stikstof is geïnertiseerd, omdat de deur van de machine niet open was geweest. Vrijwel direct na het opstarten vond de explosie plaats.
Voorzienbaarheid van (levens)gevaar voor werknemers bij een explosie
De verdediging heeft gesteld dat verdachte niet wist of redelijkerwijs hoefde te weten dat door het niet treffen van die maatregelen ernstig gevaar of levensgevaar voor werknemers ontstond. Die stelling wordt echter reeds weersproken door de door verdachte bij het verhoor van getuige [getuige 9] overgelegde Risico-inventarisatie en –evaluatie vacuümbandfilter. In dit document staat het scenario beschreven dat een explosie optreedt in de Pannevis als gevolg van het niet toevoegen van stikstof bij het opstarten van de Pannevis. Het effect van het optreden van dit scenario voor de mens wordt gekwalificeerd als “ernstig”. Bovendien is beschreven dat er een kans op overlijden is (1% kans op letaliteit).De rechtbank concludeert hieruit dat het gevolg van dodelijk letsel redelijkerwijs was te voorzien.
Gelet op de omstandigheid dat het explosiegevaar zich uiteindelijk heeft verwezenlijkt kan het niet anders dan dat op een dusdanige manier met de Pannevis is gewerkt dat aan de drie cumulatieve voorwaarden voor het ontstaan van een explosie – de aanwezigheid in een ruimte van achtereenvolgens een brandbare stof (ethanoldamp), zuurstof en een ontstekingsbron – is voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat verdachte een verwijt valt te maken met betrekking tot de ontsteking van de explosieve atmosfeer en zal verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
Voorts acht de rechtbank niet bewezen dat ook door het ontbreken van explosieluiken of drukzwakke elementen levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid te verwachten was. Verdachte zal ook van dat onderdeel worden vrijgesproken en zal verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank feit 2 bewezen. Ook acht de rechtbank feit 4 bewezen. [bedrijf 1/ verdachte] had haar bedrijfsvoering niet op orde. Er was sprake van een in de praktijk gegroeide, risicovolle manier van werken, waarin de vennootschap onvoldoende toezicht heeft gehouden. De rechtbank kwalificeert dat als een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Het overlijden van [slachtoffer] was daarvan een redelijkerwijze te voorzien gevolg.
Van roekeloosheid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu er geen sprake is geweest van welbewuste risico-aanvaarding.
Toerekening aan de rechtspersoon [bedrijf 1/ verdachte]
Voor wat betreft de toerekening van de verboden gedragingen aan de rechtspersoon [bedrijf 1/ verdachte] geldt dat de gedragingen werden verricht door personen die uit hoofde van dienstbetrekking werkzaam waren voor [bedrijf 1/ verdachte] De gedragingen pasten bovendien in de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1/ verdachte] Voorts heeft [bedrijf 1/ verdachte], gelet op het eerder hieromtrent overwogene, niet de zorg betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van die gedragingen. De verboden gedragingen kunnen derhalve worden toegerekend aan [bedrijf 1/ verdachte]
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
2.
zij in de periode van 1
januari 2003 tot en met 11 juli 2009, in de gemeente Nijmegen, als werkgever en
als degene die een inrichting drijft, gelegen aan de [adres 2],
handelingen heeft verricht en/of heeft nagelaten in strijd met deze wet of de
daarop berustende bepalingen, te weten het niet treffen van alle maatregelen
die nodig zijn om zware ongevallen (waarbij gevaarlijke stoffen zijn
betrokken) te voorkomen en de gevolgen daarvan voor mens en milieu te beperken
(artikel 5 en/of 6 Arbeidsomstandighedenwet, juncto artikel 5 Besluit risico's
zware ongevallen 1999), terwijl daardoor, naar zij redelijkerwijs
moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer
werknemers ontstond of te verwachten was, immers heeft verdachte niet de maatregelen getroffen -om een explosieve atmosfeer binnen de omkasting van een vacuümbandfilter te voorkomen (door het inertiseren met stikstof tot een maximale zuurstofconcentratie van 10% en/of de hoeveelheid ethanoldamp gelijk of lager dan 3,3 volumeprocent dan wel gelijk aan of meer dan 19 volumeprocent te brengen en/of te houden)
4.
Primair
zij op 11 juli 2009 in de gemeente Nijmegen, door
aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, bij de productie van carboxymethylcellulose
[slachtoffer] te laten werken aan
en/of in de nabijheid van (het zuiveringsproces door) de vacuümband
filterinstallatie, waarin ethanol en zuurstof (uit de lucht) aanwezig was,
waarbij zij, verdachte, er niet voor heeft zorggedragen dat binnen de omkasting van de vacuümbandfilter het zuurstofgehalte dusdanig laag was en/of werd gehouden door het toedienen en/of blijven toedienen van stikstof en/of de hoeveelheid
ethanoldamp dusdanig laag of hoog was en/of werd gehouden (respectievelijk
gelijk of minder dan 3,3 en gelijk of hoger dan 19 volume procent) dat de
aanwezige ethanol en zuurstof geen explosiefmengsel vormde, terwijl de mogelijkheid tot ontsteking van de explosieve atmosfeer aanwezig
was door de aanwezigheid van één of meerdere ontstekingsbronnen waarbij een explosie is ontstaan, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer]
zodanig letsel, te weten ernstig hersen- en/of schedelletsel, heeft bekomen,
dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.