ECLI:NL:RBGEL:2014:8210

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
14/1933
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en gebruik van pand voor bewoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 september 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. W.H. Lindhout, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. De zaak betreft een besluit van 20 juni 2013, waarbij eisers werd gelast om het gebruik van een voormalig bedrijfspand aan de [locatie] te Nijmegen voor bewoning te staken en de illegale verbouwingen ongedaan te maken. De rechtbank oordeelt dat het pand niet als bestaande woning kan worden aangemerkt volgens de geldende planvoorschriften, en dat er sprake is van een overtreding van deze voorschriften. Eisers hebben tegen het besluit van de gemeente bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebruik van het pand in strijd is met het bestemmingsplan "Nijmegen Heyendaal" en dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn voor het voldoen aan de last verlengd tot zes weken na de uitspraak. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft de beslissing openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1933

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eisers]

, eisers
(gemachtigde: mr. W.H. Lindhout),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aangeschreven tot:
Het binnen 12 weken na verzenddatum van dit besluit (doen) staken (en gestaakt) houden van het gebruik van de begane grond (inclusief de illegale uitbouw aan de rechterzijgevel) van het voormalige bedrijfspand aan de [perceel] ten behoeve van bewoning (in welke vorm dan ook);
Het binnen 24 weken na verzenddatum van dit besluit (doen) staken (en gestaakt houden) van het gebruik van de verdieping van het voormalige bedrijfspand aan de [perceel] ten behoeve van bewoning (in welke vorm dan ook);
Het binnen 36 weken na verzenddatum van dit besluit ongedaan (laten) maken van de in het verleden uitgevoerde - illegale - verbouwingen aan binnen- en buitenzijde van het voormalige bedrijfspand aan de [perceel]. Daarmee wordt concreet bedoeld dat het gebouw in overeenstemming moet worden gebracht met de laatst verleende bouwvergunning (d.d. 12 april 1910). Dat betekent dus dat de illegale aanbouw aan de rechterzijgevel van het pand moet worden gesloopt, dat de aangebrachte gevelwijzigingen ongedaan moeten worden gemaakt en dat de inpandig gerealiseerde wooneenheden geheel dien te worden ontmanteld.
Dit onder verbeurte van een dwangsom van € 50.000 per overtreding als niet tijdig aan de (onderdelen van) de voornoemde last wordt voldaan met een maximumbedrag te verbeuren van € 150.000.
Bij besluit van 31 januari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft bij brief van 7 augustus 2014 medegedeeld dat de begunstigingstermijn ten aanzien van de derde last is verlengd totdat de voorzieningenrechter beslist heeft op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2014. Namens eisers zijn verschenen [naam] bijgestaan door mr. S.A.M. van den Elsen, kantoorgenoot van gemachtigde. Namens verweerder zijn mr. drs. A.J.C. Van der Heijden en
E.J.C. Schipperheijn verschenen.

Overwegingen

Het betreffende pand (hierna: het pand) ligt op het achterterrein van het perceel
[perceel] te Nijmegen en werd na verbouwing gebruikt voor bewoning door kamergewijze verhuur.
Het pand ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Nijmegen Heyendaal” en op het pand rust de bestemming “Gemengde doeleinden”, met de nadere aanduiding “Gemengde doeleinden 2 (GD2)”.
Ingevolge artikel 7.1, sub b, van de bij dit bestemmingsplan horende planvoorschriften zijn de gronden die op de kaart zijn aangewezen voor Gemengde doeleinden (GD) met de nadere aanduiding GD-2 bestemd voor wonen, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en detailhandel.
Ingevolge artikel 7.2.4. onder a, van de planvoorschriften geldt ten aanzien van de in lid 7.1 genoemde functie wonen de volgende bepaling: wonen is uitsluitend toegestaan in hoofdgebouwen aan de straatzijde en in bestaande woningen op achterterreinen.
In artikel 1, onder 8, sub a wordt onder bestaande bouwwerken verstaan: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, met inachtneming van de overgangsbepalingen.
In artikel 1, onder 8, sub b wordt onder bestaand gebruik verstaan: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan, met inachtneming van de overgangsbepalingen;
Door verweerder wordt eisers verweten dat zij het pand als woning hebben gebruikt. Verweerder is van mening dat op het pand geen woonbestemming rust. Eisers betwisten dat.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gevolgd moet worden in zijn standpunt dat geen sprake is van een bestaande woning op het achterterrein in de zin van artikel 7.2.4. onder a van de planvoorschriften. Uit de gedingstukken en hetgeen op zitting is besproken volgt dat het pand dateert uit het begin van de vorige eeuw en derhalve dient te worden aangemerkt als een bestaand bouwwerk in de zin van artikel 1, onder 8 van de planvoorschriften. Dat betekent dat het gebruik, dat al bestond ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan “Nijmegen Heyendaal” (4 november 2008) mag worden voortgezet, mits dit gebruik niet in strijd was met het voorafgaande bestemmingsplan. Het voorafgaande bestemmingsplan was het bestemmingsplan “Verlengde Groenestraat 52” uit 1975. Het perceel was daarin bestemd ten behoeve van “wonen, winkel, kantoor- en/of praktijkruimten”. Het wonen was in dit plan echter expliciet beperkt tot het hoofdgebouw, waarvan de voorgevel zich moest bevinden op de voorgevelperceelsgrens. Daarvan is bij een gebouw op een achterterrein zoals hier aan de orde geen sprake.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het gebruik van het pand ten behoeve van bewoning niet kan worden beschouwd als een bestaand gebruik in de zin van artikel 7.2.4 van de planvoorschriften. Er is daarom sprake van een overtreding van de planvoorschriften.
De beroepsgrond faalt.
Eisers hebben eisers zich nog op het standpunt gesteld dat artikel 7.2.4. van de planvoorschriften zodanig onduidelijk is dat het voorschrift bij wege van exceptieve toetsing buiten beschouwing dient te worden gelaten. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat het bedoelde planvoorschrift onduidelijk is. Uit het bepaalde in artikel 7.2.4. van de planvoorschriften in samenhang gelezen met het bepaalde in artikel 1, onder 8, sub a en b van de planvoorschriften volgt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk wat onder bestaande woningen wordt verstaan. Van een evident rechtsonzekere situatie die noopt het voorschrift buiten toepassing is geen sprake. Overigens, zo dat het al het geval zou zijn, wordt teruggevallen op het voorheen geldende bestemmingsplan. De bewoning van het pand op het achterterrein is ook daarmee in strijd. De beroepsgrond faalt.
Hetzelfde geldt voor zover eisers hebben gesteld dat verweerder niet langer de bevoegdheid toekomt tot handhavend optreden omdat inmiddels een vergunning van rechtswege is ontstaan. Daargelaten de juistheid van dit standpunt, stelt de rechtbank vast dat de tot legalisatie strekkende aanvraag om vergunning door verweerder onherroepelijk is geweigerd. Dit brengt mee dat, zo al sprake zou zijn geweest van een vergunning van rechtswege, de weigering daarvoor in de plaats getreden. De beroepsgrond faalt.
Verweerder was derhalve bevoegd eisers aan te schrijven vanwege het gebruik van het pand in strijd met de planvoorschriften.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat verweerder zijn bevoegdheid tot bestuurlijke handhaving op grond van eisen van brandveiligheid heeft gebruikt om beweerdelijke strijd met het bestemmingsplan te sanctioneren overweegt de rechtbank als volgt. Uit de vooraanschrijving en de daarop volgende aanschrijving blijkt dat het handhavingstraject niet enkel ziet op de bouwkundige kwaliteit van het pand maar dat het handhavingstraject ook ziet op het beëindigen van het met de planvoorschriften strijdige gebruik. De beroepsgrond faalt.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat sprake is van concreet zicht op legalisatie overweegt de rechtbank als volgt. Voorop staat dat verweerder de vergunning inmiddels heeft geweigerd, en dat deze weigering onherroepelijk is. Reeds hierom kan van een concreet zicht op legalisatie niet worden gesproken. Voorts is uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat verweerder niet genegen is om het gebruik van het pand voor bewoning te legaliseren. Niet alleen stelt verweerder dat daartoe een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt, eveneens ontbeert het pand een adequate ontsluiting naar de openbare weg. Het thans aanwezige onverharde (zand)pad kan daartoe niet dienen. Dit pad voldoet niet aan de vereisten als genoemd in artikel 6.37, lid 3, van het Bouwbesluit (de weg dient een breedte te hebben van minimaal 4,50 meter waarvan 3,25 meter verhard, waarbij de weg geschikt is voor voertuigen met een massa van tenminste 14.600 kilo), terwijl de eigenaar van het zandpad reeds te kennen heeft gegeven ter plaatse van dit pad woningbouw te willen realiseren. Dat sprake is van een ter zake toereikende erfdienstbaarheid, zoals eisers hebben gesteld, heeft verweerder niet aannemelijk geacht, nu van het bestaan daarvan niet is gebleken. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. De beroepsgrond faalt.
Ten aanzien van de stelling van eisers dat de door verweerder geformuleerde last onvoldoende duidelijk is overweegt de rechtbank als volgt. In de derde last heeft verweerder voor wat betreft de laatst verleende bouwvergunning tussen haakjes vermeld “d.d. 12 april 1910”. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat eisers het pand in overeenstemming dienen te brengen met de laatst verleende bouwvergunning. Die vergunning is op te zoeken in het Nijmeegse bouwarchief en zou uit 1963 dateren. De rechtbank is van oordeel dat een en ander niet helemaal helder is omschreven in het primaire besluit en het bestreden besluit. Desondanks hadden eisers kunnen begrijpen dat niet bedoeld is om het pand terug te brengen in de staat van 1910, nu de te nemen maatregelen expliciet zijn omschreven. Eisers zijn door de verwijzing naar de vergunning van 1910 dan ook niet in hun belangen geschaad. De beroepsgrond faalt.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard omdat het bestreden besluit kan stand houden.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Nu het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond wordt verklaard ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de begunstigingstermijn van de als derde genoemde last wordt verlengd tot zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak. Aldus kan worden bereikt eisers aan de last kunnen voldoen zonder dwangsommen te verbeuren.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank.
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn van de derde last wordt verlengd tot zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.