ECLI:NL:RBGEL:2014:8156

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
258089
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal derdenbeslag en verrekeningsverklaring in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft de rechtbank op 10 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap JOH. ENSCHEDÉ STAMPS BV (hierna: Enschedé) en de stichting ST. ACADEMIE VOOR BEWUSTZIJNSONTWIKKELING SOERIA (hierna: Soeria). De procedure betreft een executoriaal derdenbeslag en een verklaringsprocedure met betrekking tot een verrekeningsverklaring. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 10 september 2014 al enkele belangrijke overwegingen geformuleerd, waaronder de bewijslast die op Enschedé rustte met betrekking tot de onjuistheid van de verklaring van Soeria ex artikel 476a lid 1 Rv.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Soeria een bedrag van € 275.000,00 heeft voorgeschoten aan ABN AMRO Lease, dat oorspronkelijk door SMGFR aan deze bank verschuldigd was. Dit bedrag is door SMGFR gedeeltelijk voldaan, waardoor er nog een vordering van € 25.000,00 op Soeria resteerde. Enschedé heeft betoogd dat er sprake is van collusie tussen de betrokken partijen, aangezien zij allemaal deel uitmaken van de Maharishi-organisatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat Enschedé onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar stellingen te onderbouwen.

De rechtbank heeft de vordering van Enschedé afgewezen en geoordeeld dat de verrekeningsverklaring vormvrij is en niet schriftelijk hoeft te zijn vastgelegd. De rechtbank heeft Enschedé veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 904,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Soeria direct aanspraak kan maken op de proceskostenvergoeding, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/258089 / HA ZA 14-55
Vonnis van 10 december 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JOH. ENSCHEDÉ STAMPS BV,
gevestigd te Haarlem,
eiseres,
advocaten mrs. A.M. van Aerde en M.H.B.J. Harbers te Amsterdam,
tegen
de stichting
ST. ACADEMIE VOOR BEWUSTZIJNSONTWIKKELING SOERIA,
gevestigd te Laag Soeren,
gedaagde,
advocaat mr. F. Kemp te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Enschedé en Soeria genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 september 2013 en de daarin genoemde gedingstukken;
  • de akte overleggen producties van Soeria met producties;
  • de antwoordakte tevens akte overlegging producties van Enschedé met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij wat in het tussenvonnis van 10 september 2014 is overwogen en beslist.
2.2.
Bij dat vonnis heeft de rechtbank op de voet van het bepaalde in artikel 22 Rv Soeria bevolen de volgende stukken in het geding te brengen:
1) de bijlagen bij het rekeningafschrift dat zij als productie 1 heeft overgelegd bij haar conclusie van antwoord;
2) de overeenkomst uit 2009 waarbij een schikking is getroffen met Siemens Lease;
3) de e-mailcorrespondentie uit 2013 over de manier waarop die schikking zou worden nagekomen.
2.3.
De rechtbank heeft bij dat vonnis verder overwogen dat op Enschedé de bewijslast rust van haar stelling, dat de door Soeria afgelegde verklaring ex artikel 476a lid 1 Rv onjuist is, en Enschedé in de gelegenheid gesteld om nader bewijs aan te bieden.
2.4.
Soeria heeft een Bijlagelijst van de ABN AMRO bank van 27 februari 2013 overgelegd. Bij de bijschrijving van € 250.000,00 staat vermeld:
“14.69.87.802 MAHARISHI
POSTBUS 6703
6075 ZG HERKENBOSCH
Totaal specificatienummer 00009”
2.5.
Bij de afschrijving van € 275.000,00 is vermeld:
“42.46.77.773 ABN AMRO LEASE NV
afkoop Maharishi BP 40020285
Totaal specificatienummer 00010
Totaal boekdatum 27-02-2013”
2.6.
Verder heeft Soeria een in het Engels gestelde schikkingsovereenkomst tussen SMGFR en Siemens Lease van 17 december 2009 overgelegd, alsook een aantal
e-mailberichten uit 2013, waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld.
E-mailbericht van Jan-Willem Medendorp, ABN Amro Lease, aan Benjamin Feldman (toevoeging rechtbank: kennelijk dezelfde als de in het tussenvonnis onder 2.2.1 en 2.2.2 genoemde Feldman Melo) van 25 februari 2013:
“Given the financial pressure that you cited SMGFR (and MGDF) are currently experiencing, we can do a one time offer in order to find a solution:
Payment of EUR 275.000,00 immediately (under reference “Maharishi 40020285”, before 1st of march 2013) to buy off the lease agreement including the camera equipment. When we have received the full payment, we will transfer the ownership of the camera equipment and release our rights under the lease agreement (including our rights to the guarantor).
(…)
This offer wil remain valid until 27th of februari 9:00 (UTC + 1:00 Amsterdam).”
E-mailbericht van Feldman aan Medendorp van 25 februari 2013:
“Agreed.
We are moving as fast as possible to try to meet the deadline.”
E-mailbericht van Feldman aan Medendorp van 27 februari 2013:
“This is to confirm (before 9:00 am on February 27) that we accepted your offer below (under reference “Maharishi 40020285”) and we are aiming at depositing before March 1 the Eu 275,000 in the account from where you have been withdrawing the monthly payments.”
E-mailbericht van Robert Rosania aan Feldman en Medendorp van 27 februari 2013:
“This is to confirm that EUR 275.000,00 was transferred this morning, 27.2.13 as per your instructions to Mr. Van den Bremer, to ABN AMRO Lease N.V, Bank account: 42.46.77.733”
2.7.
Een en ander maakt het standpunt van Soeria inderdaad aannemelijk: Soeria heeft het bedrag van € 275.000,00, dat SMGFR aan ABN AMRO Lease (voorheen Siemens Lease) schuldig was, voorgeschoten en kreeg daardoor een vordering op SMGFR; deze vordering is tot een bedrag van € 250.000,00 door SMGFR voldaan, zodat € 25.000,00 te vorderen resteerde. Geen rechtsregel verbiedt de schuld van een ander te voldoen en vervolgens op die ander verhaal te nemen, indien enige rechtsverhouding tussen de betaler en die ander daarvoor een grond biedt.
2.8.
Enschedé stelt hier echter tegenover dat:
1) de Belgische vennootschap zonder winstoogmerk (vzw) Maharishi Institute of Vedic Science (MIVS) behoort tot een drietal aan SMGFR gelieerde personen, die op 16 mei 2014 door de Nederlandstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel zijn veroordeeld wegens het niet, dan wel niet tijdig doen van verklaring als derde-beslagene, waartoe die rechtbank onder meer heeft overwogen dat:
“onbetwistbaar een verbondenheid [bestaat] tussen de beslagene en de drie derde-beslagenen. Collusie valt hier dus zeker niet uit te sluiten.
Door geen verklaring van derde-beslagene af te leggen hebben de drie derde-beslagenen de figuur van het derdenbeslag duidelijk gefrustreerd.”
2) ook in deze zaak collusie niet valt uit te sluiten, omdat alle betrokken partijen SMGFR, Soeria en MIVS, onderdeel zijn van de Maharishi-organisatie en dezelfde personen zitting hebben in de besturen ervan;
3) de Maharishi-organisatie een centraal bestuurde organisatie is met hoofdzetel te Vlodrop, dat SMGFR, fungerend als financieel hoofdkantoor van de globale Maharishi-beweging, leningen heeft verstrekt aan een groot aantal gelieerde Maharishi-entiteiten over de hele wereld, dat het driekoppige bestuur van SMGFR haar leningnemers controleert door zitting te nemen in het bestuur van die gelieerde organisaties. Feldman Melo, die in de globale Maharishi-organisatie de titel Minister van financiën draagt, is oprichter, voorzitter en/of bestuurder van nagenoeg elk van die gelieerde organisaties;
4) twee van de drie bestuursleden van SMGFR, te weten Feldman Melo en Momaya (zie het tussenvonnis onder 2.2.1) het voltallige bestuur van Soeria vormen;
5) Feldman Melo sinds 12 januari 2008 bestuurslid van MIVS was en die functie tevens ten tijde van het derdenbeslag door Enschedé vervulde;
6) het er de schijn van heeft dat SMGFR en Soeria een vordering van Soeria op SMGFR hebben willen creëren met als doel i) via een verrekeningsconstructie de huurpenningen van MIVS te onttrekken aan het beslag op de bankrekening van SMGFR en ii) SMGFR’s crediteur ABN AMRO Lease te bevoordelen boven Enschedé;
7) SMGFR gerechtigd was tot de ontvangst van de huurpenningen die door MIVS aan Soeria betaald zijn, wat door Soeria is erkend;
8) Soeria haar verrekeningsverweer niet heeft onderbouwd en geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij betaling van € 25.000,00 door SMGFR aan haar kan afdwingen;
9) van het bestaan van de verrekeningsverklaring bedoeld in artikel 6:127 lid 1 BW niet is gebleken.
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt. De verrekeningsverklaring is vormvrij; een verklaring op schrift is niet vereist. Anders dan Enschedé betoogt leidt het bepaalde in artikel 2:10 lid 1 BW niet tot een ander oordeel. Het bepaalde in artikel 476a lid 2 onder a en f Rv juncto artikel 476b lid 2 Rv brengt evenmin mee dat de verklaring in enige vorm kenbaar moet zijn voor derden; de verklaring van de schuldenaar aan de schuldeiser is voldoende om de bewuste verbintenissen teniet te doen gaan. Dat verrekening heeft plaatsgevonden kan nog bij wege van verweer worden aangevoerd.
2.10.
Gegeven het hiervoor onder 2.6. weergegeven feitencomplex is het aan Enschedé te stellen en bij betwisting te bewijzen dat Soeria het bedrag van € 25.000,00 niet mag opeisen. Nu Enschedé klaarblijkelijk dat standpunt niet inneemt, kan hieraan voorbijgegaan worden.
2.11.
Wat de huurverhouding tussen MIVS en SMGFR betreft, die, naar Enschedé stelt, vanaf medio 2013 een schuld van Soeria aan SMGFR heeft doen ontstaan doordat MIVS de huurpenningen aan Soeria heeft betaald, heeft Enschedé na de ontkenning van een en ander door Soeria haar stelling niet verder toegelicht en geen nader bewijs bijgebracht. Enschedé vermoedt kwade trouw aan de kant van Soeria en de haar aan gelieerde Maharishi-organisaties, maar heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen concluderen dat de verklaring die Soeria in het kader van het derdenbeslag heeft gedaan onjuist is, wat er verder ook zij van de persoonlijke verwevenheid tussen die organisaties. De producties die Enschedé bij haar akte nog heeft overgelegd leiden niet tot een ander oordeel.
2.12.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering van Enschedé.
2.13.
Enschedé heeft in punt 13 van haar laatste antwoordakte nog aangevoerd dat er geen grond is voor een proceskostenveroordeling van Enschedé, nu Soeria voorafgaand aan de procedure haar derdenverklaring niet tijdig en deugdelijk heeft willen onderbouwen. De rechtbank volstaat met te verwijzen naar hetgeen daarover in rov. 4.4. van het tussenvonnis is overwogen. Enschedé zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding. De aan de zijde van Soeria gevallen kosten worden begroot op nihil voor verschotten en twee punten à € 452,00 volgens het liquidatietarief voor salaris advocaat, in totaal € 904,00. De gevorderde nakosten worden begroot op € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 indien betekening van dit vonnis noodzakelijk is, en te vermeerderen .

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt Enschedé in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Soeria begroot op € 904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na heden tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt Enschedé in de na dit vonnis onstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen veertien dagen na heden aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van de betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van de vijftiende dag van betekening van dit vonnis tot aan de datum van voldoening;
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordelingen onder 3.2. en 3.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014.
coll. FH