Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
[gedaagde],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de aan de zijde van JvA Holding overgelegde inventarislijst met producties
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid met producties
- de incidentele conclusie van antwoord inzake ingeroepen exceptie van onbevoegdheid.
De schuldenaar erkent, blijkens een notariële akte van levering aandelen mede op heden voor de ondergetekende notaris verleden, van de schuldeiser op heden een bedrag als geldlening te hebben ontvangen groot: drie honderd duizend euro (€ 300.000,00), hierna ook te noemen “de geldlening”, en dit bedrag op grond hiervan schuld te zijn aan de schuldeiser.
subsidiair: Gaastiel en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van in totaal € 27.125,00 (€ 16.500 en € 10.625), te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en, rente en kosten. Zij legt daaraan een onrechtmatige daad dan wel ongerechtvaardigde verrijking ten grondslag.
3.De vordering in het incident
4.De beoordeling in het incident
Uit de omstandigheid dat partijen artikel 18.2 voorop hebben gesteld, leidt de rechtbank af dat het uitgangspunt van partijen bij hun geschillenregeling is geweest, dat zij geschillen die onder de reikwijdte van artikel 18 vallen, in eerste instantie hebben willen laten beslechten door de bevoegde rechter te Rotterdam. Uitsluitend indien partijen dienaangaande anders schriftelijk zijn overeengekomen of indien zij hiervoor
expliciete arbitrage zijn overeengekomendoet zich een uitzondering voor op dat uitgangspunt.
De vraag is dan of partijen met artikel 18.3. expliciete arbitrage zijn overeengekomen als bedoeld in artikel 18.2. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Uit de tekst van artikel 18.3 zou weliswaar kunnen worden afgeleid dat partijen zijn overeenkomen dat zij dezelfde soort geschillen als die genoemd in artikel 18.2 bij uitsluiting van de gewone rechter, hebben willen voorgeleggen aan een arbitragecommissie of mediator, indien het geschil een belang heeft van ten minste € 10.000,00 en dat dus voor geschillen met een belang lager dan € 10.000,00 de gewone rechter, bedoeld in artikel 18.2 bevoegd is.
4.7. De conclusie is dat de rechtbank bevoegd is van de vorderingen kennis te nemen en dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
5.De beslissing
4 februari 2015voor conclusie van antwoord.