Overwegingen
1. Eiser is eigenaar van de woning. De woning is een vrijstaande woonboerderij met garage. De inhoud van de woning is ongeveer 1.154 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 5.910 m².
- de waarde van de woning;
- de hoogte van de proceskostenvergoeding.
3. Eiser bepleit een waarde van € 671.000. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd:
- dat bij het bepalen van de waarde van de woning de zogenoemde vergelijkingsmethode niet juist is toegepast en hierbij onvoldoende rekening is gehouden met de staat van onderhoud van de woning;
- dat voor de hoogte van de proceskostenvergoeding betreffende de hoorzitting en behandeling van het beroep de normbedragen van 2014 gehanteerd dienen te worden.
4. Verweerder heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, gedateerd op 10 juli 2013 door [B], taxateur. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op € 765.000. Naast gegevens van de woning, bevat dit taxatierapport gegevens van een viertal vergelijkingsobjecten.
5. Verweerder heeft aan eiser een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend van € 235.
6. In de beroepsfase is er tussen partijen gesproken over een compromis. Bij e-mail bericht van 17 maart 2014 schrijft eisers gemachtigde aan verweerder:
“In het kader van een te sluiten compromis inzake het beroep ARN 13/7917, verzoek ik u
- aanvullend op uw schrijven en ons telefonisch onderhoud van heden – te bevestigen dat uw voorstel als volgt is:
- Bijstelling WOZ-waarde 765.000 euro
- PKV:
Instellen beroep 487 euro
Vergoeding hoorzitting 243 euro
Griffierecht 44 euro
Tezamen 774 euro, te voldoen op rekening van gemachtigde
(…)”.
Over de hoogte van de te betalen proceskostenvergoeding is in die fase geen overeenstemming gekomen.
Beoordeling van het geschil
7. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, oftewel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
8. De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij verweerder.
9. De rechtbank stelt voorop dat de door verweerder getaxeerde en in beroep verdedigde waarde van € 765.000 lager is dan de WOZ-waarde zoals die bij uitspraak op bezwaar is gehandhaafd. Het beroep van eiser is in zoverre reeds gegrond.
10. Met het hiervoor vermelde taxatierapport heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de woning op de waardepeildatum een waarde in het economische verkeer had van ten minste € 765.000.
11. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de in het taxatierapport genoemde vergelijkingsobjecten kort vóór of na de waardepeildatum zijn verkocht en wat type, bouwjaar en ligging betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Weliswaar vertonen de vergelijkingsobjecten verschillen met de woning, maar verweerder heeft, mede gelet op de toelichting ter zitting, aannemelijk gemaakt dat met deze verschillen voldoende rekening is gehouden.
12. Eiser heeft daartegenover niet aannemelijk gemaakt dat onvoldoende rekening is gehouden met de staat van onderhoud van de woning. Het standpunt van eiser is niet nader onderbouwd door een eigen taxatierapport of anderszins. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de in beroep door verweerder voorgestane waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, ook in het licht van de betwisting door eiser.
13. Eiser stelt dat verweerder voor de proceskostenvergoeding dient uit te gaan van de tarieven van 2014 in plaats van 2013 alsmede dat een vergoeding voor de hoorzitting moet worden gegeven. Verweerder heeft erkend dat per abuis de kosten voor de hoorzitting niet zijn vergoed en is bereid deze kosten alsnog te vergoeden, alsmede dat de tarieven van 2014 van toepassing zijn.
14. Artikel 1, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) bepaalt – voor zover hier van belang – dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in onder meer artikel 8:75 van de Awb betrekking kan hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, waarbij de hoogte aan de hand van de bijlage bij het Besluit wordt vastgesteld. Artikel 2, derde lid, van het Besluit bepaalt dat in bijzondere omstandigheden van het eerste lid kan worden afgeweken.
15. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, maar zal daarbij afwijken van het forfaitaire puntensysteem nu er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van bijzondere omstandigheden, die in het onderhavige geval aanleiding geven om de proceskostenvergoeding te matigen. De rechtbank betrekt hierin de correspondentie tussen verweerder en eisers gemachtigde in de beroepsfase, waarin de gemachtigde van eiser meermalen in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de voorwaarden van het compromis. Met zijn e-mailbericht van 17 maart 2014 heeft eisers gemachtigde minstgenomen de indruk gewekt dat overeenstemming was bereikt over de waarde. In het eerste verweerschrift van verweerder waarin melding wordt gemaakt van de bereikte overeenstemming over de waarde en waarin verweerder aangeeft dat de omvang van het geschil beperkt is tot de te vergoeden proceskosten heeft eisers gemachtigde geen aanleiding gezien te reageren op deze zijns inziens bestaande misvatting. Telefonische en schriftelijke pogingen van de rechtbank om voorafgaand aan de eerste zitting in contact te komen met eisers gemachtigde bleven zonder resultaat. Eerst bij het eerste onderzoek ter zitting bleek eisers gemachtigde het standpunt in te nemen dat geen overeenstemming bestond over de waarde van de woning, reden waarom het vooronderzoek werd heropend. Nadat verweerder nadere stukken heeft overgelegd, is van de zijde van eiser niet meer gereageerd. Toestemming om een nadere zitting achterwege te laten werd door eisers gemachtigde niet verleend, maar op de nader gehouden zitting is namens eiser evenwel niemand verschenen. Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van eisers gemachtigde in strijd met hetgeen volgens de goede procesorde verwacht mag worden van een beroepsmatig handelende rechtsbijstandsverlener. Dit heeft ertoe geleid dat meer proceshandelingen zijn verricht dan redelijkerwijs noodzakelijk was geweest.
16. De rechtbank acht een vergoeding voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand in deze procedure passend en geboden tot een bedrag van € 800 voor alle proceshandelingen verricht in bezwaar (inclusief de hoorzitting) en beroep. Hierop moet het in de bezwaarfase reeds toegekende bedrag van € 235 in mindering worden gebracht.