ECLI:NL:RBGEL:2014:7826

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
3177787
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhouding tussen artikel 33 Faillissementswet en artikel 22a Invorderingswet in het kader van beslaglegging en faillissement

In deze zaak gaat het om de verhouding tussen artikel 33 van de Faillissementswet (Fw) en artikel 22a van de Invorderingswet 1990 (Iw) in het kader van beslaglegging door de Ontvanger der Rijksbelastingen. De curator van de failliete rechtspersoon, [Rechtspersoon A], heeft de Ontvanger aangesproken op de verkoopopbrengst van vijf motorvoertuigen die onder beslag waren gelegd voor naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting. De curator stelt dat door het faillissement van [Rechtspersoon A] alle eerder gelegde beslagen zijn vervallen, inclusief het beslag op de motorvoertuigen. De Ontvanger daarentegen meent dat hij, ondanks het faillissement, bevoegd was om verhaal te nemen op de motorvoertuigen op basis van artikel 22a Iw.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Ontvanger op 10 juni 2013 beslag heeft gelegd op de motorvoertuigen van [Rechtspersoon A] voor onbetaalde belastingaanslagen. Na de faillietverklaring van [Rechtspersoon A] op 22 oktober 2013, heeft de curator de Ontvanger geïnformeerd dat het beslag was vervallen. De Ontvanger heeft echter de voertuigen verkocht en de opbrengst verrekend met openstaande belastingaanslagen. De curator vorderde daarop de verkoopopbrengst van € 2.450,00, plus wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat artikel 22a Iw niet de ruime strekking heeft die de Ontvanger aanvoert. De rechter concludeert dat de voor het faillissement aangevangen gerechtelijke tenuitvoerlegging, waaronder het beslag op de motorvoertuigen, door het faillissement is geëindigd. De naheffingsaanslagen van vóór de faillietverklaring zijn faillissementsschulden, en de Ontvanger kan bij de curator aanspraak maken op eventuele voorrang. De vordering van de curator wordt toegewezen, en de Ontvanger wordt veroordeeld tot betaling van de verkoopopbrengst, wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 3177787 \ CV EXPL 14-3742 \ 609
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[De curator],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Rechtspersoon A].
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. M.D.B. Stap
tegen
de Ontvanger der Rijksbelastingen Riverenland
gevestigd te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde mr. H.M. ten Haaft
Partijen worden hierna de curator en de Ontvanger genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 juni 2014 met producties
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.

2.De feiten

2.1.
De Ontvanger heeft op 10 juni 2013 executoriaal beslag gelegd op alle roerende zaken van [Rechtspersoon A]., statutair gevestigd te Nijmegen (hierna te noemen: [Rechtspersoon A]), voor een in maart 2013 opgelegde naheffingsaanslag ter zake van de uitvoer van tabaksgoederen naar Turkije ad € 923.438,00 en voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting ad € 2.314,00 inclusief kosten.
2.2.
Het beslag trof de voorraad, inventaris en vijf op naam van [Rechtspersoon A] staande motorvoertuigen.
2.3.
Bij vonnis van deze rechtbank, zittingsplaats Zutphen, van 22 oktober 2013 is [Rechtspersoon A] in staat van faillissement verklaard en is mr. P.F.A. Bierbooms tot rechter-commissaris benoemd en is mr. C.F.H. Donners tot curator benoemd.
2.4.
De Ontvanger heeft de curator bij brief van 14 november 2013 meegedeeld dat hij de deurwaarder opdracht zal geven de vijf voertuigen op zeer korte termijn te verkopen, stellende daartoe bevoegd te zijn op grond van artikel 22a lid 2 Invorderingswet 1990 (Iw).
2.5.
De curator heeft bij email van 14 november 2013 de Ontvanger medegedeeld dat hij niet bevoegd is de voertuigen te verkopen, vanwege artikel 33 Faillissementswet (Fw), volgens welk artikel alle gelegde beslagen vervallen en hij heeft de Ontvanger aansprakelijk gesteld voor alle schade die de boedel als gevolg van het handelen van de Ontvanger lijdt en zal lijden.
2.6.
De Ontvanger heeft bij brief van 18 november 2013 aan de curator laten weten bij zijn eerder ingenomen standpunt te blijven.
2.7.
De Ontvanger heeft op 21 november 2013 de vijf motorvoertuigen executoriaal doen verkopen. De opbrengst van deze verkoop bedroeg € 2.450,00 en deze heeft de Ontvanger afgeboekt op openstaande naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en kosten in verband met de verkoop.
2.8.
De curator heeft vervolgens aanspraak gemaakt op de verkoopopbrengst van de vijf motorvoertuigen. De Ontvanger heeft de aanspraak van de curator van de hand gewezen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De curator vordert de Ontvanger te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.450,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2013, althans de dag van dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 367,50 aan buitengerechtelijke kosten en de Ontvanger te veroordelen in de nakosten en proceskosten.
3.2.
De curator voert ter onderbouwing van zijn vordering aan dat met het faillissement van [Rechtspersoon A] alle beslagen zijn vervallen per datum faillissement (22 oktober 2013), dus ook het door de Ontvanger gelegde beslag op de vijf motorvoertuigen. Al hetgeen onder het beslag viel valt in het algemene faillissementsbeslag en strekt tot verhaal van de gezamenlijke schuldeisers van [Rechtspersoon A]. De verkoopopbrengst van de vijf voertuigen komt aan de boedel van [Rechtspersoon A] toe. De curator maakt aanspraak op de wettelijke rente vanaf de verkoopdatum van de vijf motorvoertuigen, zijnde 21 november 2013. De curator maakt verder aanspraak op buitengerechtelijke kosten volgens de Wet Normering Buitengerechtelijke Incassokosten, proceskosten en nakosten.
3.3.
De Ontvanger voert verweer, dat bij de beoordeling aan de orde komt.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak staat centraal de vraag hoe de artikelen 33 Fw en 22a Iw zich tot elkaar verhouden. Artikel 22a Iw bepaalt, kort gezegd, dat de ontvanger voor naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting ten name van degene op wiens naam het kenteken is gesteld, verhaal kan nemen op elk motorvoertuig waarvan het opgegeven kenteken ten name van die natuurlijke persoon of rechtspersoon is gesteld, zonder dat enig ander enig recht kan tegenwerpen. De Ontvanger kan op grond van dit artikel normaliter het bedoelde verhaal nemen. Omdat in de onderhavige zaak sprake is van een faillissement, gelden ook de bepalingen van de Faillissementswet. In artikel 33 Fw is bepaald dat de vóór het faillissement aangevangen gerechtelijke tenuitvoerlegging op enig deel van het vermogen van de schuldenaar dadelijk een einde neemt als gevolg van het vonnis van faillietverklaring, behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen. Deze beslagen gaan op in het algemene faillissementsbeslag. Voor boedelschulden ontstaan ná de faillietverklaring kan wel beslag worden gelegd onder de boedel, maar daarop ziet de onderhavige zaak niet. Deze uitgangspunten gelden in beginsel ook voor belastingschulden, uitzonderingen daargelaten.
4.2.
De Ontvanger stelt zich op het standpunt dat hij, ondanks het faillissement van [Rechtspersoon A], bevoegd was verhaal te nemen op de motorvoertuigen, omdat volgens hem het beslag op de vijf motorvoertuigen niet is vervallen met het uitspreken van het faillissement, gelet op artikel 22a lid 2 Iw. De Ontvanger wijst erop dat hij ingevolge genoemd artikel verhaal kan nemen zonder dat enig ander enig recht op deze motorrijtuigen kan tegenwerpen. Dit impliceert volgens de Ontvanger dat het faillissement van [Rechtspersoon A] hem niet kan worden tegengeworpen.
De vraag of de naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting zijn ontstaan voor of na de datum van faillissement, is volgens de Ontvanger niet relevant; in beide situaties mag hij zijn bijzonder verhaalsrecht van artikel 22a lid 2 Iw uitoefenen.
4.3.
De Ontvanger verwijst ter ondersteuning van zijn standpunt naar een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 31 januari 2007 (ECLI:NL:RBZLY:2007:BA9094),
een artikel van A. Eijsden e.a. in Invorderingsgids 2013, p. 176-177 en naar aantekening 2.8 Verhaalsrecht en faillissement bij Invorderingswet 1990 artikel 22a uit de Fiscale Encyclopedie De Vakstudie invorderingswet (hierna te noemen: de Vakstudie).
4.4.
De kantonrechter zoekt voor de uitleg van de verhouding tussen beide wetsartikelen aansluiting bij de bedoeling van de wetgever bij artikel 22a Iw en bij de toelichting die in diverse bronnen bij dit artikel is gevonden, bezien in verhouding tot de aard van het faillissementsrecht.
Bij het faillissementsrecht is van belang om in ogenschouw te houden dat als hoofdregel geldt de gelijkheid van schuldeisers. De Ontvanger heeft een voorrecht op alle goederen van de belastingschuldige en kan een bodemrecht hebben, maar dit doet zich hier niet voor.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat artikel 22a Iw in het kader van het Belastingplan 2000 is ingevoerd om op zo kort mogelijke termijn de constructie van katvangers effectief te bestrijden. De katvanger is in dat kader een insolvabel persoon die tegen betaling het kenteken van een motorvoertuig op zijn naam laat zetten. De identiteit van degene die gebruik maakt van de katvanger (de verschuiler) blijft onbekend. Daardoor kan hij niet worden aangesproken voor de betaling van de motorrijtuigenbelasting, terwijl de katvanger geen verhaal biedt. Door de ontvanger een verhaalsrecht te geven als bedoeld in artikel 22a Iw wordt het eigendomsrecht van de verschuiler ondergeschikt gemaakt aan de verhaalsmogelijkheid van de ontvanger. De ontvanger hoeft niet te bewijzen dat het om een katvanger gaat; voor het ontstaan van de bijzondere verhaalsbevoegdheid is voldoende dat de formeel belastingschuldige ter zake van een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting kennelijk insolvabel is. Daardoor is het verhaalsrecht ook toepasbaar als een bepaalde persoon voor slechts één auto optreedt als katvanger. (zie Memorie van Toelichting Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 820, nr. 3 p. 31-32).
Zowel de regeling van artikel 33 Fw als die van artikel 22a Iw is vastgelegd in een wet in formele zin. Er zijn geen specifieke regels die zien op de verhouding tussen beide wetten, zodat niet zonder meer is aan te nemen dat artikel 22a Iw is bedoeld als inbreuk op artikel 33 Fw. Verder is van belang dat de Faillissementswet van (veel) eerdere datum is dan artikel 22a Iw. Als artikel 22a Iw was bedoeld als inbreuk op de regel van artikel 33 Fw, zou het minst genomen voor de hand hebben gelegen dat hierover in de parlementaire geschiedenis van artikel 22a Iw iets zou zijn terug te vinden. In de wetgeschiedenis bij artikel 22a Iw zijn daarvoor echter geen concrete aanknopingspunten te vinden. Het omgekeerde lijkt eerder het geval te zijn. In de Nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2000 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26820, nr. 12 pagina 46 en 47) wordt namelijk gewezen op de mogelijkheid dat in beginsel ook anderen dan de verschuiler zijn te kwalificeren als ‘enig ander (dan de katvanger) die enig recht op een bepaalde auto zou kunnen tegenwerpen’. Als voorbeeld wordt genoemd een bank aan welke de auto in bezitloos pand is gegeven in verband met een verleend krediet. Vervolgens blijkt uit de Nota dat het de bedoeling is dat deze regeling alleen wordt gebruikt in geval van een echte katvanger en dus niet aan een bank met een bezitloos pandrecht is tegen te werpen.
Verder blijkt uit de wetsgeschiedenis dat artikel 22a Iw vooral is bedoeld als een inperking van de mogelijkheid van beroep op de rechter vóór verkoop, die artikel 22 Iw aan derden biedt die recht menen te hebben op roerende zaken waarop ter zake van een belastingschuld beslag is gelegd. Dit recht bestaat op grond van artikel 22a Iw niet voor katvangers. Ook dit duidt er niet op dat door de wetgever is bedoeld aan de bepaling de verstrekkende reikwijdte te geven die de Ontvanger bepleit.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat artikel 22a Iw alleen bedoeld is om de katvangersproblematiek effectief te bestrijden, waarbij met degene die enig recht kan doen gelden, alleen de verschuiler is bedoeld. Dat de curator als ‘enig ander’ in de zin van artikel 22a Iw moet worden aangemerkt wordt door de kantonrechter dan ook niet voor juist gehouden.
4.6.
Dat in de onderhavige zaak sprake is van een katvanger, waarbij [Rechtspersoon A] als zodanig kentekens voor een formele eigenaar tegen betaling op haar naam heeft laten zetten, is gesteld noch gebleken. [Rechtspersoon A] was een bedrijf dat zich bezighield met het vervaardigen en verkopen van tabak en waterpijpen en had als zodanig vijf motorvoertuigen op haar naam staan. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet dadelijk in te zien dat hier sprake is geweest van de katvangersproblematiek als in de Memorie van Toelichting beschreven.
4.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, is de kantonrechter van oordeel dat artikel 22a Iw niet de ruime strekking heeft die de Ontvanger in de voorliggende zaak aan het artikel wenst toe te dichten. De voor het faillissement aangevangen gerechtelijke tenuitvoerlegging wat betreft het beslag op de motorvoertuigen is door het faillissement geëindigd. De naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting van vóór de datum van het faillissement zijn faillissementsschulden en de Ontvanger kan bij de curator aanspraak maken op eventuele voorrang.
4.8.
Dat betekent dat de Ontvanger niet gerechtigd was de vijf motorvoertuigen te verkopen en de opbrengst van die verkoop te verrekenen met openstaande naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en de kosten van de verkoop. De curator maakt dan ook terecht aanspraak op de verkoopopbrengst van € 2.450,00, alsmede op de wettelijke rente te rekenen vanaf de verkoopdatum. De vordering zal daarom worden toegewezen.
4.9.
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk gemaakt dat de curator buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt.
De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en die geacht worden redelijk te zijn. De vordering is daarom toewijsbaar.
4.10.
De nakosten worden toegewezen tot € 87,50. Dit is een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 100,00.
4.11.
De Ontvanger wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt de Ontvanger om aan de curator te betalen een bedrag van € 2.450,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 november 2013 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt de Ontvanger om aan de curator te betalen een bedrag van € 367,50 aan buitengerechtelijke kosten;
5.3.
veroordeelt de Ontvanger in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van de curator begroot op € 77,52 aan dagvaardingskosten, € 219,00 aan griffierecht, € 350,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 87,50 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan;
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op