In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. D.M.C. Garthoff, en de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht, verweerder. Het geschil betreft de herziening van het aan eiser toegekende voorschot kinderopvangtoeslag, dat door verweerder op nihil is vastgesteld. Eiser had bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 12 april 2013. Eiser stelde dat hij het bestreden besluit nooit had ontvangen, en de rechtbank oordeelde dat verweerder niet had aangetoond dat het besluit tijdig was verzonden. Hierdoor was het beroep van eiser tijdig ingesteld.
De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiser ten onrechte was aangemerkt als gericht tegen het besluit over de definitieve kinderopvangtoeslag van 23 april 2013. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar betrekking had op het besluit van 3 mei 2012, waarbij het voorschot kinderopvangtoeslag op nihil was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, omdat verweerder niet het juiste primaire besluit had getoetst.
De rechtbank overwoog verder dat eiser niet had aangetoond dat hij de kosten voor kinderopvang had gemaakt, zoals vereist door de Wet kinderopvang. Eiser had slechts een gedeelte van de kosten verantwoord en was niet in staat om aan te tonen dat hij de volledige kosten had voldaan. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiser tegen het besluit van 3 mei 2012 ongegrond te verklaren. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974 en moest het betaalde griffierecht vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat dit niet was onderbouwd.