ECLI:NL:RBGEL:2014:7700

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 november 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
265390
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op tussenvonnis in kort geding over instemmingsrecht mantelovereenkomst tussen Coöperatie en DA

In deze zaak, die een vervolg is op een eerder tussenvonnis van 19 juni 2014, heeft de voorzieningenrechter op 19 november 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Coöperatie Drogisten-Associatie U.A. en de DA Retailgroep B.V. De Coöperatie had een vordering ingesteld tegen DA, waarin zij zich beriep op haar instemmingsrecht zoals vastgelegd in de mantelovereenkomst. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beginselen van redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat de Coöperatie nog langer onvoorwaardelijk aan dit instemmingsrecht vasthoudt. De rechter stelde vast dat de DA Retailgroep zich in een kritieke financiële situatie bevond en dat er noodzaak was voor de uitrol van de nieuwe ‘DATR-formule’. De Coöperatie werd erop gewezen dat opzegging van de mantelovereenkomst mogelijk gepaard moet gaan met een opzegtermijn en een schadevergoeding, maar dat dit niet in de weg staat aan de uitrol van de nieuwe formule. De vordering van de Coöperatie werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De zaak illustreert de spanningen tussen contractuele verplichtingen en de noodzaak tot aanpassing in een veranderende markt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/265390 / KG ZA 14-272
Vonnis in kort geding van 19 november 2014
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIEVE DROGISTEN-ASSOCIATIE U.A.,
gevestigd te Leusden,
eiseres,
advocaten mrs. D.L. van Dam en D. Uijlenbroek te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DA RETAILGROEP B.V.,
gevestigd te Zwolle,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DA HOLDING B.V.,
statutair gevestigd te Leusden, kantoorhoudende te Zwolle,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DA TOTAAL RETAIL B.V.,
statutair gevestigd te Leusden, kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagden,
advocaten mrs. E.T. Meijer te Rotterdam en C.M. Kan te Haarlem,
waarin als gevoegde partij aan de zijde van gedaagden reeds zijn toegelaten:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DROGISTERIJ-PARFUMERIE FIZEL B.V.,
gevestigd te Wommels,
2. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 2],
gevestigd te [plaats],
3. de eenmanszaak
[eiseres sub 3],
gevestigd te [plaats],
4. de eenmanszaak
[eiseres sub 4],
gevestigd te [plaats],
5. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 5],
gevestigd te [plaats],
6. de vennootschap onder firma
V.O.F. DA SCHOONHOVEN,
gevestigd te Schoonhoven,
7. de eenmanszaak
[eiseres sub 7],
gevestigd te [plaats],
eiseressen in het incident tot voeging,
advocaat mr. K. Rutten te Utrecht,
en waarin thans hebben gevorderd als gevoegde partij aan de zijde van DA te worden toegelaten:
8. de eenmanszaak
[eiseres sub 8],
h.o.d.n.
[eiseres sub 8],
gevestigd te [plaats],
9. de eenmanszaak
[eiseres sub 9],
h.o.d.n.
[eiseres sub 9],
gevestigd te [plaats],
10. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 10],
gevestigd te [plaats],
11. de eenmanszaak
[eiseres sub 11],
h.o.d.n.
[eiseres sub 11],
gevestigd te [plaats],
12. de eenmanszaak
[eiseres sub 12],
h.o.d.n.
[eiseres sub 12],
gevestigd te [plaats],
13. de eenmanszaak
[eiseres sub 13],
gevestigd te [plaats],
14. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 14],
tevens h.o.d.n.
[eiseres sub 14],
gevestigd te [plaats],
eiseressen in het incident tot voeging,
advocaat mr. K. Rutten te Utrecht.
Eiseres zal hierna worden aangeduid als de Coöperatie. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als DA. Eiseressen in het incident tot voeging zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als de drogisten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in kort geding van 19 juni 2014
  • de aanvullende producties van de Coöperatie
  • de aanvullende producties van DA
  • de brief van 14 november 2014 met aanvullende producties van mr. Rutten
  • de voortgezette mondelinge behandeling op 17 november 2014
  • de pleitnota van de Coöperatie
  • de pleitnota van DA
  • de pleitnota van de drogisten.
1.2.
Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is daarin op 19 november 2014 vonnis gewezen. Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.
1.3.
In het vorige kort geding, dat heeft geleid tot het vonnis van 19 juni 2014, was ook sprake van een reconventionele vordering van DA. Daarop is bij genoemd vonnis reeds beslist, zodat thans alleen nog de vordering van de Coöperatie ter beoordeling voorligt.

2.De verdere beoordeling

in het incident tot voeging van de drogisten (eiseressen in het incident tot voeging sub 8 tot en met 14)

2.1.
De Coöperatie en DA hebben geen verweer gevoerd tegen de voeging van de drogisten aan de zijde van DA. Om die reden en omdat de drogisten een rechtstreeks en in rechte te erkennen belang hebben bij dit kort geding, zullen zij in dit kort geding worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van DA. De Coöperatie en DA zullen daarbij in de kosten van het incident worden veroordeeld, welke kosten worden begroot op nihil.
in de hoofdzaak
2.2.
In aansluiting op het vonnis in kort geding van 19 juni 2014, waarop de voorzieningenrechter niet kan terugkomen, overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende.
2.3.
De drogisten stellen onder meer dat de omstandigheden sinds het sluiten van de mantelovereenkomst zo drastisch zijn gewijzigd, dat er steeds meer leden voor afwijking van de mantelovereenkomst zijn en dat de belangen van de (leden van de) Coöperatie niet met voeten worden getreden bij het sluiten van een nieuwe overeenkomst met DA, dat afwijken van of het buiten toepassing laten van de mantelovereenkomst redelijkerwijze is geïndiceerd. De drogisten verwijzen daarbij naar artikel 6:248 lid 2 BW en artikel 6:258 BW. DA stelt in aansluiting hierop dat het water haar aan de lippen staat en dat er nu wat moet gebeuren. De DA-formule zoals die op dit moment wordt gehanteerd heeft onvoldoende appeal voor veel DA-ondernemers. DA moet daarom de gelegenheid krijgen om de DA-formule toekomstbestendig te maken.
2.4.
De op 24 februari 2010 tussen de Coöperatie en DARG gesloten mantelovereenkomst is een zogenaamde duurovereenkomst. Zij is blijkens artikel 6.1 van die overeenkomst immers aangegaan voor onbepaalde tijd. Ingevolge diezelfde bepaling kan de mantelovereenkomst niet worden opgezegd of ontbonden. Dit is in beginsel in strijd met de contractsvrijheid van partijen. Volgens vaste jurisprudentie (HR 3 december 1999,
NJ 2000, 120 en HR 28 oktober 2011, NJ 2012, 685) kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval daarom meebrengen dat opzegging toch mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met een aanbod tot het betalen van een (schade)vergoeding.
2.5.
In het onderhavige geval volgt uit de stellingen van DA dat de mantelovereenkomst niet langer (ongewijzigd) kan worden voortgezet, vanwege de zeer slechte financiële situatie van DA. Volgens DA is het noodzaak dat nu wordt overgegaan tot het uitrollen van de nieuwe ‘DATR-formule’. DA heeft in dit verband voldoende onderbouwd dat het water haar aan de lippen staat. Er is sprake van een alsmaar teruglopend aantal DA-ondernemers, hetgeen een zware financiële druk zet op de DA-organisatie. DA heeft onweersproken gesteld dat sinds juni 2014 -in een periode van slechts vijf maanden tijd- bijna 70 DA-ondernemers de DA-organisatie hebben verlaten (van 388 ondernemers in juni 2014 naar 320 ondernemers in november 2014). Voorts heeft DA gesteld dat tegen 31 december 2014 90% van alle contracten afloopt en dat er gegronde vrees bestaat dat veel meer DA-ondernemers zullen stoppen/weggaan. Daarbij moet acht worden geslagen op het feit dat in deze branche sprake is van een grote mate van concurrentie, waarbij onder meer kan worden gedacht aan Kruidvat en Etos, maar ook aan supermarkten. Een en ander heeft de Coöperatie onvoldoende gemotiveerd betwist. Ten slotte heeft de heer [naam] namens eiseres in het incident tot voeging sub 2, [eiseres sub 2], verklaard dat in zijn zogenaamde pilotstore (dit is een van de door DARG recent geopende DA-ondernemingen in een bestaande DA-winkel waarin de nieuwe ‘DATR-formule’ wordt getest) een omzetstijging van 20% à 25% is gerealiseerd. Ook dit heeft de Coöperatie als zodanig niet weersproken.
2.6.
Op grond van voorgaande onderbouwde en onvoldoende weersproken stellingen van DA is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter duidelijk dat er op korte termijn iets moet gebeuren, waarbij het uitrollen van de nieuwe ‘DATR-formule’ wel eens een effectieve maatregel zal kunnen blijken te zijn. Op grond van de mantelovereenkomst dient dat echter in samenspraak met de Coöperatie te gebeuren. Zo is DA ten aanzien van een aantal in de mantelovereenkomst nader omschreven besluiten slechts bevoegd die te nemen na instemming van de Coöperatie. Met andere woorden: de Coöperatie heeft op grond van haar instemmingsrecht de mogelijkheid genoemde uitrol tegen te houden.
2.7.
Vast staat dat partijen in een impasse zijn geraakt. Bij vonnis in kort geding van 19 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter overwogen voldoende aanleiding te zien om de behandeling van het kort geding te schorsen om partijen in de gelegenheid te stellen mediation te beproeven. Partijen hebben ook daadwerkelijk getracht om via mediation tot een oplossing te komen. Dit is echter mislukt. In het kader van dit kort geding kan niet worden vastgesteld aan wie dit is toe te rekenen. Na het mislukte mediationtraject hebben partijen nog met elkaar door onderhandeld. Ook dat heeft niet tot resultaat geleid.
2.8.
Op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, staan naar het oordeel van de voorzieningenrechter de beginselen van redelijkheid en billijkheid eraan in de weg dat de Coöperatie DA nog langer onvoorwaardelijk houdt aan het instemmingsrecht zoals opgenomen in de mantelovereenkomst. De door DA gewenste uitrol van de nieuwe ‘DATR-formule’ moet kunnen plaatsvinden. In dit verband is nog van belang dat DA heeft toegezegd dat het aangesloten DA-ondernemers vrij staat om voor de nieuwe ‘DATR-formule’ te kiezen, dan wel om onder de oude formule verder te gaan. Voorts wijst de voorzieningenrechter erop dat door de voeging van een aanzienlijk aantal drogisten aan de zijde van DA duidelijk is geworden dat een substantieel deel van de aangesloten DA-ondernemers voorstander is van de uitrol van de nieuwe ‘DATR-formule’.
2.9.
Dit betekent dat van DA niet kan worden gevergd dat de mantelovereenkomst onverkort blijft gehandhaafd. De Coöperatie mag zich niet langer beroepen op haar instemmingsrecht, dat overigens zonder enige motivering/onderbouwing kan worden ingeroepen. Zoals uit hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen kan worden afgeleid, dient DA zich te realiseren dat opzegging van (een deel van) de mantelovereenkomst wellicht gepaard moet gaan met inachtneming van een bepaalde opzegtermijn en dat niet-achtneming van die termijn kan leiden tot een verbintenis tot schadevergoeding, dan wel dat die opzegging wellicht ook los daarvan gepaard moet gaan met een aanbod tot het betalen van een (schade)vergoeding.
2.10.
De slotsom is dat de vordering van de Coöperatie zal worden afgewezen.
2.11.
De Coöperatie zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van DA en de drogisten worden telkens begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat €
1.224,00
Totaal € 1.832,00

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident tot voeging van de drogisten (eiseressen in het incident tot voeging sub 8 tot en met 14)
3.1.
laat de drogisten (eiseressen in het incident tot voeging sub 8 tot en met 14) toe als gevoegde partij aan de zijde van DA,
3.2.
veroordeelt de Coöperatie en DA in de proceskosten in het incident tot voeging, aan de zijde van de drogisten tot op heden begroot op nihil,
in de hoofdzaak
3.3.
wijst de vorderingen af,
3.4.
veroordeelt de Coöperatie in de proceskosten, aan de zijde van zowel DA als de drogisten tot op heden begroot op € 1.832,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2014 in tegenwoordigheid van de griffier, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 26 november 2014.
Coll.: MvG