ECLI:NL:RBGEL:2014:7695

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
12 december 2014
Zaaknummer
05/862734-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van taxichauffeur wegens gebrek aan bewijs van ontucht met verstandelijk gehandicapte vrouw

Op 12 december 2014 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 65-jarige taxichauffeur die werd beschuldigd van ontucht met een verstandelijk gehandicapte vrouw. De tenlastelegging stelde dat de verdachte op 1 november 2013 in Barneveld, terwijl hij werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht had gepleegd met de vrouw, die zich als patiënt aan zijn zorg had toevertrouwd. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op dat moment in de gezondheidszorg werkzaam was en dat de vrouw aan zijn zorg was toevertrouwd.

Tijdens de zitting op 28 november 2014 heeft de officier van justitie, mr. P.A. de Boer, gerekwireerd en gesteld dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R. van de Beek, pleitte echter voor vrijspraak, wijzend op het gebrek aan ondersteunend bewijs en de mogelijkheid dat de vrouw een eerdere traumatische ervaring herbeleefde.

De rechtbank heeft de verklaringen van de vrouw en de getuigen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen bewijs was voor de relatie tussen de verdachte en de vrouw die vereist is voor de tenlastelegging. De rechtbank benadrukte dat de strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht specifiek gericht is op de bescherming van patiënten of cliënten tegen misbruik door hulpverleners. Aangezien er geen bewijs was dat de verdachte in een dergelijke relatie tot de vrouw stond, heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/862734-13
Datum zitting : 28 november 2014
Datum uitspraak : 12 december 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouw : mr. R. van de Beek, advocaat te Bennekom.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 november 2013 te Barneveld, terwijl hij toen werkzaam
was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd
met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte's hulp
en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij, verdachte, die (geestelijk
gehandicapte) [slachtoffer], terwijl hij haar in zijn taxibus vervoerde, in haar
kruis en/of aan haar vagina betast en/of zijn vinger(s) in haar vagina
gebracht.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 28 november 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. R. van de Beek, advocaat te Bennekom.
De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3.De beslissing inzake het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De officier van justitie is van mening dat de door [slachtoffer] tijdens het studioverhoor afgelegde verklaring voldoende wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen en door de overgelegde gps-gegevens van de route van de taxibus.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit nu er naar haar mening onvoldoende bruikbaar bewijs is voor een bewezenverklaring. Er ligt alleen de verklaring van [slachtoffer]. Niet uit te sluiten is dat een eerdere traumatische ervaring van het slachtoffer op 1 november 2013 is herbeleefd. Voorts kunnen de verklaringen van de hulpverleners niet als ondersteunend bewijs worden beschouwd nu deze verklaringen niet uit eigen waarneming zijn gedaan.
De beoordeling van de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of kan worden bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
[slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat de taxichauffeur, die haar op 1 november 2013 in Barneveld heeft vervoerd, met zijn hand onder haar broek in haar kruis zat en dat hij twee keer in haar onderbroek in haar kruis gegaan is.
Uit het dossier blijkt dat verdachte de taxichauffeur was die op 1 november 2013 dienst had en die haar heeft vervoerd.
Uit het dossier blijkt echter niet dat verdachte op dat moment werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg en dat [slachtoffer] aan zijn hulp en/of zorg was toevertrouwd. Gelet op de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid aanhef en onder 3 Sr., heeft het verbod betrekking op ontucht in de relatie hulpverlener-patiënt/cliënt. Beoogd wordt een patiënt of cliënt te beschermen tegen, onder meer, misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of de afhankelijke positie en het vertrouwen dat hij van hem heeft gewonnen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet of nauwelijks kende en dat hij verschillende mensen met zijn bus vervoerde (zoals ouderen, mensen die slecht ter been zijn, gehandicapten), voorts biedt het dossier geen aanknopingspunt om te kunnen vaststellen dat sprake was van een relatie als die tussen hulpverlener en patiënt, of een vergelijkbare afhankelijkheidsrelatie.
Nu dit wel als zodanig is tenlastegelegd is geen wettig bewijs voorhanden met betrekking tot deze bestanddelen en zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde feit.

4.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde feit
Aldus gewezen door:
mr. M.C. Gerritsen, als voorzitter, mr. A.M. van Gorp en mr. E. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 december 2014.