ECLI:NL:RBGEL:2014:7618

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
10 december 2014
Zaaknummer
261491
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van een strook grond tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, is er een geschil tussen twee besloten vennootschappen, Hebbes Holding B.V. en P.N.O. Pactum B.V., over de eigendom van een strook grond. Hebbes stelt dat zij sinds 3 februari 2011 eigenaar is van een perceel grond, terwijl PNO beweert dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van een aangrenzend perceel. De rechtbank heeft op 12 november 2014 vonnis gewezen, waarin de procedure en de feiten zijn uiteengezet. Hebbes vordert dat PNO wordt veroordeeld om de strook grond aan haar ter hand te stellen, terwijl PNO verweer voert en stelt dat haar rechtsvoorganger het perceel in 1974 in bezit heeft genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen in geschil zijn over de vraag of PNO door het plaatsen van een afrastering in 1974 of 1978 het perceel in bezit heeft genomen en of dit bezit op dezelfde wijze is voortgezet. De rechtbank overweegt dat het plaatsen van een afrastering kan duiden op het in bezit nemen van een perceel, maar dat dit afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval. PNO heeft de bewijslast om aan te tonen dat haar rechtsvoorganger het perceel daadwerkelijk in bezit heeft genomen en dat de door PNO geplaatste muur op dezelfde plaats staat als waar de afrastering zich bevond.

De rechtbank heeft PNO opgedragen om bewijs te leveren van haar stellingen en heeft een getuigenverhoor bepaald. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door PNO over de wijze waarop zij bewijs wil leveren. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 12 november 2014 door mr. S.J. Peerdeman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/261491 / HA ZA 14-178
Vonnis van 12 november 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HEBBES HOLDING B.V.,
gevestigd te Druten,
eiseres,
advocaat mr. M.P.J. Rubens te Boven-Leeuwen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
P.N.O. PACTUM B.V.,
gevestigd te Druten,
gedaagde,
advocaat mr. T.E.P.A. Lam te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Hebbes en PNO worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 juni 2014
  • het proces-verbaal van comparitie ter plaatse van 15 september 2014
  • de akte uitlating namens Hebbes van 1 oktober 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Hebbes is sinds 3 februari 2011 eigenaar van het perceel, plaatselijk aangeduid als “[naam 1]”, gelegen aan de [adres], kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie [perceel]). Zij heeft [perceel] gekocht van de provincie [plaats].
2.2.
PNO is sinds 1 mei 1998 eigenaar van het daarnaast gelegen perceel, plaatselijk bekend als [adres], kadastraal bekend gemeente [plaats] sectie [perceel]).
2.3.
Tussen partijen is in geschil aan wie van hen de strook grond gelegen tussen de beide percelen in eigendom toebehoort. Partijen hebben deze strook grond aangeduid als sectie [perceel]). Deze aanduiding heeft het perceel gekregen in het kader van een door PNO aan het kadaster verzochte splitsing. Deze splitsing is uiteindelijk niet geëffectueerd.
2.4.
PNO heeft in 2001 0f 2003 de bestaande afrastering van perceel [perceel] vervangen en een keerwand/muur geplaatst.

3.De vordering

3.1.
Hebbes vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis PNO zal veroordelen om binnen vier weken na betekening van het te wijzen vonnis de strook grond, aangeduid als perceel [perceel], leeg en ontruimd aan Hebbes ter hand te stellen, zodanig dat alle door PNO op de strook grond aangebrachte zaken worden verwijderd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat PNO aan deze veroordeling geen gevolg geeft, met een maximum van € 50.000,-, met veroordeling van PNO in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
PNO voert verweer. Hierna zal op de stellingen van partijen, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Hebbes stelt dat perceel [perceel] haar eigendom is. Zij betwist dat PNO door verkrijgende verjaring daarvan eigenaar is geworden. Zij voert aan dat de oorspronkelijke afrastering naast het talud van de oude veerstoep liep, dat de door PNO geplaatste muur niet op de plaats van de oorspronkelijke afrastering is gezet en dat bij het plaatsen van de muur de erfgrens tussen de percelen is overschreden en inbreuk is gemaakt op haar eigendom. Zij betwist voorts dat enkel door het plaatsen van de afrastering bezit is verkregen door (de rechtsvoorganger van) PNO.
PNO voert aan dat haar rechtsvoorganger, de heer [naam 2], perceel [perceel] in 1974 in bezit heeft genomen door het perceel af te rasteren met palen en prikkeldraad en het perceel later in te zaaien met gras en te onderhouden. In 1978 toen de veerstoep buiten gebruik is gesteld, is het laatste stuk volgens PNO door [naam 2] afgerasterd en in bezit genomen. [naam 2] was pachter van de zich destijds op perceel [perceel] bevindende “Deelenshoeve”. De toenmalige eigenaar en verpachter van perceel [perceel] was [naam 3]. Op 4 mei 1983 werd de heer [naam 4] eigenaar van perceel [perceel]. De pacht was toen reeds geëindigd. [naam 4] heeft het gebruik van perceel [perceel] voortgezet op dezelfde wijze als voorheen, aldus PNO. Zijzelf heeft de eigendom van perceel [perceel] in 1998 verkregen en heeft perceel [perceel] ook altijd gebruikt als ware zij eigenaar. In 2001 of 2003 heeft zij de afrastering vervangen en op die plaats een keerwand/muur geplaatst, aldus PNO. Zij stelt dat zij en haar rechtsvoorgangers perceel [perceel] sinds 1974 in bezit hebben en dat de rechtsvoorgangers van Hebbes nimmer maatregelen hebben genomen tegen deze inbreuk, zodat zij door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van perceel [perceel].
4.2.
Tussen partijen is in geschil waar de in 1974 dan wel in 1978 geplaatste afrastering precies heeft gestaan en of de door PNO geplaatste muur is gezet op dezelfde plaats als waar eerst de afrastering liep. Voorts is in geschil of het plaatsen van de afrastering kan worden aangemerkt als het in bezit nemen van het perceel.
4.3.
De rechtbank overweegt het volgende. Ingevolge artikel 3:105 lid 1 BW verkrijgt degene, die een goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, dat goed, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw. De verjaringstermijn bedraagt in dat geval ingevolge artikel 3:306 BW twintig jaar. De vraag of sprake is van bezit dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van artikelen 3:107 en verder BW. Daaruit volgt dat bezit het houden van een goed voor zichzelf is. Noodzakelijk voor ondubbelzinnig bezit is een voor anderen zichtbare uitoefening van de macht over de onroerende zaak waaruit de pretentie van eigendom blijkt. Het moet gaan om een zodanige machtsuitoefening dat naar verkeersopvattingen en op grond van uiterlijke feiten en omstandigheden heeft te gelden dat de macht van de oorspronkelijke bezitter over de onroerende zaak is geëindigd.
Het plaatsen van een afrastering op een perceel kan in beginsel duiden op het in bezit nemen daarvan voor zichzelf als eigenaar, maar het is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval of de macht van de oorspronkelijke bezitter daarmee is geëindigd.
4.4.
Aangezien PNO zich beroept op het rechtsgevolg van haar stellingen dat haar rechtsvoorganger in 1974 dan wel in 1978 perceel [perceel] door het plaatsen van een afrastering in bezit heeft genomen, dat dat bezit daarna op dezelfde wijze is voortgezet en dat de door haar geplaatste muur op dezelfde plaats staat als waar die afrastering zich bevond, rust op PNO de bewijslast van deze door Hebbes betwiste stellingen. De rechtbank zal PNO hiertoe, conform haar bewijsaanbod, toelaten.
4.5.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt PNO op te bewijzen:
- dat haar rechtsvoorganger in 1974 dan wel in 1978 door het plaatsen van een afrastering perceel [perceel] in bezit heeft genomen en dat dat bezit daarna op dezelfde wijze is voortgezet en
- dat de door PNO geplaatste muur op dezelfde plaats staat als waar eerst die afrastering zich bevond,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 november 2014voor uitlating door PNO of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat PNO, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat PNO, indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen in de maanden december 2014 tot en met februari 2015 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.J. Peerdeman in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2014.