ECLI:NL:RBGEL:2014:7609

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3956
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op alleenstaande-ouderkorting en aanvullende alleenstaande-ouderkorting in 2010

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 december 2014 uitspraak gedaan over het recht op alleenstaande-ouderkorting en aanvullende alleenstaande-ouderkorting voor het jaar 2010. Eiseres, die in dat jaar duurzaam gescheiden leefde van haar ex-echtgenoot, voerde een huishouding met haar dochter. De rechtbank oordeelde dat eiseres aannemelijk had gemaakt dat zij en haar dochter gedurende meer dan zes maanden geen gemeenschappelijke huishouding met haar ex-echtgenoot hebben gevoerd. Eiseres had zich per 5 oktober 2010 uitgeschreven uit de echtelijke woning en had verklaringen overgelegd die haar standpunt ondersteunden. De inspecteur van de Belastingdienst had eerder de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat de voorwaarden voor de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting waren vervuld. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en stelde de aanslag vast met inachtneming van de kortingen. Tevens werd de heffingsrente verminderd en werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 487. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/3956

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 11 december 2014

in de zaak tussen

[X], te [Z], eiseres

(gemachtigde: mr. [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Enschede, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2010 een aanslag (aanslagnummer [000].H.06) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.455. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 maart 2014 de aanslag IB/PVV 2010 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld bij brief van 3 april 2014, ontvangen door rechtbank Noord-Nederland op 7 april 2014, die het beroepschrift heeft doorgezonden aan de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2014. Eiseres is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde] en [A].

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is in het onderhavige jaar gehuwd met [Y] (hierna: de ex-echtgenoot). Dit huwelijk is ontbonden op [2011]. Uit het huwelijk is op [2008] een kind geboren (hierna: dochter).
2. Eiseres heeft een drietal ondertekende verklaringen overgelegd, namelijk:
  • de verklaring van de zus van eiseres dat eiseres en haar dochter in februari en maart 2010 bij de zus en zwager hebben ingewoond;
  • de verklaring van de verhuurder dat eiseres en haar dochter van april tot en met juli 2010 in de woning aan de [A-straat 1] te [Q] hebben gewoond. De betreffende schriftelijke huurovereenkomst behoort eveneens tot de gedingstukken;
  • de verklaring van de ex-echtgenoot dat hij met ingang van april 2010 duurzaam gescheiden van eiseres is gaan leven.
3. Eiseres heeft zich in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) per 5 oktober 2010 laten uitschrijven uit de echtelijke woning [A-straat 2] te [Q].
Geschil
4. In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres in 2010 recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting als bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting van artikel 8.16 van de Wet IB 2001.
Beoordeling van het geschil
5. In artikel 8.15, eerste lid, van de Wet IB 2001 (tekst 2010) is, voor zover hier van belang, bepaald dat de alleenstaande-ouderkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:
a. geen partner heeft;
b. een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
c. deze huishouding voert met geen ander dan kinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.
6. In artikel 8.16, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB 2001 is voorts bepaald dat de aanvullende alleenstaande-ouderkorting alleen van toepassing is op de belastingplichtige voor wie de alleenstaande-ouderkorting geldt.
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op de alleenstaande ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting. Daartoe heeft eiseres aangevoerd dat zij reeds met ingang van april 2010 duurzaam gescheiden is gaan leven van haar ex-echtgenoot. Voorts heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij meer dan zes maanden een huishouding met haar dochter, die steeds stond ingeschreven in de GBA op hetzelfde woonadres als haar moeder, heeft gevoerd
.
8. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat niet langer in geschil is dat eiseres in 2010 langer dan zes maanden duurzaam gescheiden van haar ex-echtgenoot heeft geleefd. Volgens verweerder is echter niet voldaan aan de eis dat eiseres met alleen haar dochter op hetzelfde adres in de GBA ingeschreven heeft gestaan gedurende een periode van meer dan zes maanden.
9. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beoordeling van de (samen)leefsituatie van eiseres in beginsel mag volstaan met raadpleging van de gegevens van de GBA. Indien hieruit volgt dat andere personen (niet zijnde de dochter van eiseres) op hetzelfde adres staan ingeschreven, rust vervolgens op eiseres - als degene die verzoekt om de toepassing van de (aanvullende) alleenstaande-ouderkorting - de bewijslast om aannemelijk te maken dat geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, mede gelet op de inhoud van de schriftelijke verklaringen van betrokkenen, aannemelijk heeft gemaakt dat zij en haar ex-echtgenoot gedurende een periode langer dan de wettelijk gestelde termijn van zes maanden geen gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Uit de door verweerder overgelegde gegevens uit de GBA volgt verder dat eiseres en haar dochter steeds op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan. Dat eiseres en haar dochter niet feitelijk steeds op dat adres een huishouding hebben gevoerd, doet niet af aan het feit dat is voldaan aan het vereiste van artikel 8.15, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet IB 2001. Nu verder uit de door eiseres overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting aannemelijk is dat zij vanaf april 2010 alleen, dus zonder partner, met haar dochter een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd, is ook voldaan aan de in de onderdelen a en c van artikel 8.15, eerste lid, van de Wet IB 2001 neergelegde eisen.
11. Uit het voorgaande volgt dat eiseres tevens heeft voldaan aan de voorwaarden zoals neergelegd in artikel 8.16, eerste lid, van de Wet IB 2001. Eiseres komt derhalve zowel in aanmerking voor de alleenstaande-ouderkorting als voor de aanvullende alleenstaande-ouderkorting.
12. Nu eiseres geen afzonderlijke gronden tegen de beschikking heffingsrente heeft aangevoerd, zal de in rekening gebrachte heffingsrente dienen te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
13. Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en de aanslag IB/PVV 2010 vaststellen met inachtneming van de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting.
14. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 487 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2010 tot een berekend met inachtneming van de alleenstaande-ouderkorting alsmede de aanvullende alleenstaande-ouderkorting;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 487;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 11 december 2014
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.