ECLI:NL:RBGEL:2014:7572

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
254821
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van opdrachtgeverschap en betalingsverplichting in civiele procedure tussen Markerink en NSFI

In deze civiele procedure tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Reparatie-, Installatie- en Garagebedrijf Markerink (hierna: Markerink) en NSFI B.V. (hierna: NSFI) staat de vraag centraal of NSFI als opdrachtgever kan worden aangemerkt voor de werkzaamheden die Markerink heeft verricht aan de motor van het motorschip [gedaagde sub 2]. De rechtbank Gelderland heeft op 5 november 2014 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin Markerink heeft gesteld dat zij van NSFI de opdracht heeft gekregen voor reparatiewerkzaamheden aan het schip. De rechtbank oordeelt dat Markerink is geslaagd in het bewijs dat NSFI haar opdrachtgeefster was. Dit oordeel is gebaseerd op getuigenverklaringen van medewerkers van Markerink, die bevestigen dat zij regelmatig opdrachten van NSFI ontvingen en dat de communicatie over deze opdrachten plaatsvond via de heren [naam 4], [naam 5] en [naam 6] van NSFI.

De rechtbank overweegt verder dat de organisatiestructuur van NSFI voor Markerink niet duidelijk was, en dat Markerink er op mocht vertrouwen dat NSFI verantwoordelijk was voor de betaling van de facturen. De rechtbank wijst de vordering van Markerink tot betaling van € 20.827,00 toe, vermeerderd met contractuele rente, en oordeelt dat NSFI niet bevoegd was om de betalingsverplichting op te schorten. De rechtbank legt ook de proceskosten ten laste van NSFI, aangezien deze grotendeels in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor duidelijkheid in de communicatie tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers, vooral in complexe organisatiestructuren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/254821 / HA ZA 13-778
Vonnis van 5 november 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REPARATIE-, INSTALLATIE- EN GARAGEBEDRIJF MARKERINK,
gevestigd te Tolkamer, gemeente Rijnwaarden,
eiseres,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NSFI BV,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [plaats],
gedaagden,
advocaat mr. H.J. Ligtenbarg te Velp, gemeente Rheden.
Eiseres zal hierna Markerink worden genoemd. Gedaagden zullen hierna afzonderlijk NSFI en [gedaagde sub 2] worden genoemd en gezamenlijk NSFI c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 juli 2014
  • de akte van Markerink.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en volhardt in hetgeen is overwogen in de tussenvonnissen van 5 maart 2014 en 23 juli 2014.
2.2.
Bij voormeld tussenvonnis van 5 maart 2014 is Markerink opgedragen te bewijzen dat NSFI aan haar de opdracht heeft verstrekt tot het verrichten van de (reparatie)werkzaamheden aan mts [gedaagde sub 2] in de periode van 19 maart 2012 tot en met 19 juni 2012, althans dat zij erop mocht vertrouwen dat NSFI voor die werkzaamheden als opdrachtgeefster had te gelden en zou instaan voor de betaling van de met die werkzaamheden gemoeide facturen.
Markerink heeft naar aanleiding van deze bewijsopdracht haar medewerkers [naam 1] (verkoper), [naam 2] (chef werkplaats) en [naam 3] (directeur) als getuigen doen horen. NSFI c.s. hebben afgezien van het horen van getuigen in tegenverhoor. Daarna hebben beide partijen op de rolzitting van 9 juli 2014 geconcludeerd na enquête. Bij akte van 20 augustus 2014 heeft Markerink zich uitgelaten over de door NSFI c.s. bij akte van 9 juli 2014 overgelegde producties.
2.3.
Markerink stelt dat zij is geslaagd in het leveren van het haar opgedragen bewijs. NSFI c.s. menen dat Markerink daarin niet is geslaagd.
2.4.
Getuige [naam 1] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“Ik ben verkoper in dienst van de firma Markerink. Als er contact is met [naam 6] of [naam 5] komt dat altijd van Neerlandic. Ik ken alleen Neerlandic BV als opdrachtgever. Er wordt vaker door hun een opdracht gegeven, ook voor meerdere schepen. Het gaat denk ik om vier of vijf schepen.
(…)
U vraagt mij of er in de periode van 19 maart tot 19 juni 2012 opdracht is gegeven voor motorschip [gedaagde sub 2]. Dat klopt. De eerste keer kreeg ik een mail over verstuivers, leidingen en brandstofpompen voor MTS [gedaagde sub 2]. Eerder had ik contact gehad met Neerlandic via de telefoon en daarna hebben zij dit per mail bevestigd. Ik weet niet wat er daarna is gebeurd. Dan gaat het over naar mijn collega bij reparaties, de heer [naam 2].
(…)
Ik weet niet dat er onder Neerlandic verschillende bedrijven vallen. Als ze bellen is het altijd Neerlandic.
(…)
U laat mij de email van 19 maart 2012 zien. Dit is het emailbericht waar ik zojuist over sprak. Ik weet niet of ik voor deze email telefonische gesproken heb met de heer [naam 6] of de heer [naam 5]. Dat kan ook de heer [naam 4] zijn geweest.
Neerlandic zoals ik dat ken, is dezelfde als de afzender die ik op de email zie.”
Getuige [naam 2] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“Ik ben chef werkplaats bij Markerink B.V. Ten aanzien van de werkzaamheden aan MTS [gedaagde sub 2] heeft de heer [naam 1] de eerste opdracht aangenomen. Ik ben daarna in beeld gekomen voor het aansturen van de monteurs en het bestellen van onderdelen. Dat was steeds in opdracht van de heer [naam 4] van Neerlandic. Ik weet niet van welk onderdeel van Neerlandic hij is. Ik wist toen ook niet dat Neerlandic uit verschillende bedrijven bestond. Dat weet ik nu pas.
Wij kregen van Neerlandic meerdere opdrachten ook ten aanzien van andere schepen. Dat waren vier of vijf andere schepen bijvoorbeeld de MTS Hannah. Al die opdrachten gingen altijd het zelfde, namelijk telefonisch via de heer [naam 4].
(…)
De werkzaamheden aan MTS [gedaagde sub 2] zijn allemaal ontstaan uit de eerste opdracht die via de heer [naam 1] is binnen gekomen. De reparaties zijn daaruit voortgevloeid. In eerste instantie ging het om een brandstofpomp en later andere onderdelen. De motor was kapot en er zijn eerst verschillende reparaties uitgevoerd tot dat duidelijk was wat de oorzaak was.
(…)
U houdt mij het email bericht van 19 maart 2012 voor. Het is begonnen met de bestelling van een brandstofpomp begin maart 2012 en daarna zijn de verstuivers en dergelijke besteld en vervolgens hebben de reparaties plaats gevonden.
(…).”
Getuige [naam 3] heeft, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“Eerst heeft de heer [naam 5] contact gehad met de heer [naam 1] over MTS [gedaagde sub 2]. Daarna is MTS [gedaagde sub 2] diverse keren gerepareerd. Toen er grotere schade bleek te zijn kwam de heer [naam 4] in beeld en heeft hij steeds de opdracht gegeven.
(…)
De heer [naam 5] heeft diverse keren contact met [naam 1] gehad. De motor van MTS [gedaagde sub 2] had steeds dezelfde schades en zij vroegen aan ons advies wat het zou kunnen zijn. Ik ben niet bij al die telefoongesprekken aanwezig geweest, maar wist daar zijdelings wel van.
De heren [naam 5], [naam 6] en [naam 4] waren van Neerlandic. Daar ging ik automatisch van uit. Ik wist niet precies hoe de constructie bij Neerlandic in elkaar zat. U houdt mij voor dat ik op een gegeven moment een mail heb gehad van Neerlandic dat de facturen op naam van Neerlandic Tankers VIII B.V. gezet moesten worden. Ik weet niet op welke naam de facturen eerst stonden. Ik wist wel dat Neerlandic uit verschillende onderdelen bestond maar weet niet precies hoe dat zat. Ik weet niet of de facturen altijd op naam van een schip werden gezet.
(…)
Ten aanzien van de opdracht voor de MTS [gedaagde sub 2] ging het om twee opdrachten. Eerst de opdracht via de heer [naam 5] en later via de heer [naam 4]. Die opdrachten waren een vervolg van elkaar. Zij zaten ook kort bij elkaar qua tijdsbestek.
(…)
Wij deden ook reparaties van andere schepen voor Neerlandic. Meestal werd de opdracht daarvoor door de heer [naam 4] gegeven. Er was ook nog een andere medewerker van Neerlandic maar daarvan weet ik de naam niet meer. Als ik storingsdienst had heb ik ook zelf wel eens opdrachten aangenomen voor bijvoorbeeld MS Njord, MTS Hannah en MTS Sint Nikolaus. Dat ging allemaal via de heer [naam 4].
(…).”
2.5.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de getuigenverklaringen volgt dat Markerink vaker opdrachten kreeg van “Neerlandic” voor het bestellen van onderdelen of het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van verschillende schepen van “Neerlandic” en dat zij daarover steeds contact had met de heren [naam 6], [naam 5] en/of [naam 4]”. Meestal kwamen de opdrachten telefonisch van de heer [naam 4], die voor verschillende schepen de opdrachten gaf, aldus getuige [naam 2] en getuige Markerink. Voorts volgt uit de getuigenverklaringen dat geen van de getuigen de organisatiestructuur van “Neerlandic” kende. Alleen getuige Markerink verklaart dat hij wel wist dat “Neerlandic” uit verschillende onderdelen bestond, maar dat hij niet precies wist hoe het zat. De andere getuigen verklaren dat zij niet wisten dat “Neerlandic” uit verschillende bedrijven bestond.
Ten aanzien van de opdracht met betrekking tot mts [gedaagde sub 2] volgt uit de getuigenverklaringen dat er door “Neerlandic” eerst telefonisch een bestelling is gedaan, die met het e-mailbericht van 19 maart 2012 is bevestigd, en dat daarna vervolgopdrachten zijn gegeven voor bestellingen en reparaties door de heer [naam 4]. Uit de verklaringen van getuige [naam 2] en getuige Markerink volgt dat er, na de eerste bestelling van de brandstofpomp en de verstuivers, verschillende reparaties zijn uitgevoerd aan de motor van mts [gedaagde sub 2] totdat duidelijk was wat de oorzaak was.
Getuige Markerink is weliswaar aan te merken als partijgetuige, nu hij als directeur bevoegd is namens Markerink in rechte op te treden, maar nu zijn getuigenverklaring wordt ondersteund door een van de andere twee getuigen, kan zijn verklaring ingevolge artikel 164 Rv. in ieder geval als aanvullend bewijs gelden.
2.6.
Uit de overgelegde uittreksels van het handelsregister blijkt dat de heren [naam 5] en [naam 6] bestuurders zijn van NSFI B.V., Neerlandic Shipping B.V., [gedaagde sub 2], Neerlandic Njord B.V. en Neerlandic Aegir B.V. en dat de heer [naam 4] gevolmachtigde is van [gedaagde sub 2], Neerlandic Njord B.V. en Neerlandic Aegir B.V. Volgens de eigen stellingen van NSFI c.s. is NSFI de (top)holdingvennootschap, staat de afkorting NSFI voor Neerlandic Ship Finance Investment en wordt het concern NSFI in de markt veelal aangeduid met de handelsnaam “Neerlandic”. De rechtbank constateert voorts dat het voorgedrukte briefhoofd van de brief van 22 juni 2012, waarmee de heer [naam 6], namens Neerlandic Tankers VIII B.V. (de eerdere handelsnaam van [gedaagde sub 2]), Markerink aansprakelijk heeft gesteld voor de schade aan de motor van mts [gedaagde sub 2], luidt: Neerlandic Ship Finance Investment. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken dat NSFI in het verleden opdrachten aan Markerink heeft verstrekt ten behoeve van mts Piraeus en mts Westland.
Tevens staat vast dat de heer [naam 5] bij e-mailbericht van 19 maart 2012 met als afzender NSFI opdracht heeft versterkt aan Markerink voor het bestellen en monteren van verstuivers en dat hij bij e-mailbericht van 20 juni 2012 eveneens met als afzender NSFI heeft verzocht de facturen van mts [gedaagde sub 2] te stellen op naam van Neerlandic Tankers VIII B.V.
2.7.
De rechtbank is op grond van de getuigenverklaringen en de hiervoor vermelde feiten van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de organisatiestructuur van het concern NSFI voor Markerink en haar medewerkers niet duidelijk was en haar ook niet duidelijk hoefde te zijn. De natuurlijke personen met wie Markerink over de verschillende schepen van “Neerlandic” contact heeft gehad zijn immers steeds de heren [naam 6], [naam 5] en [naam 4] geweest en vaststaat dat de heren [naam 6] en [naam 5] verbonden zijn aan zowel NSFI, Neerlandic Shipping BV en een aantal verschillende dochtervennootschappen waarin de exploitatie van een bepaald schip is ondergebracht, waaronder [gedaagde sub 2]. De heer [naam 4] is in ieder geval de gevolmachtigde van een aantal van voormelde verschillende dochtervennootschappen. Voorts heeft Markerink ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat de heer [naam 4] de technisch directeur was van “Neerlandic”. NSFI c.s. hebben dat onvoldoende weersproken. Zij stellen slechts dat de heer [naam 4] technisch directeur is op “werkmaatschappijniveau” en dat hij geen positie heeft binnen NSFI, maar hebben niet inzichtelijk gemaakt bij welke vennootschap binnen het concern hij dan in dienst is. Bovendien volgt uit de eigen stellingen van NSFI c.s. dat haar concern in de markt veelal wordt aangeduid met “Neerlandic” en dat volgt ook uit haar eigen website (productie 20 bij conclusie na enquête van NSFI c.s.) van “Neerlandic Shipping Group”. De rechtbank is daarom van oordeel dat voor (de medewerkers van) Markerink slechts duidelijk was dat zij opdrachten kreeg van “Neerlandic” ten behoeve van verschillende schepen, die deel uitmaakten van het concern.
Voorts is gebleken dat NSFI in het verleden opdrachten aan Markerink heeft verstrekt ten behoeve van schepen (mts Piraeus en mts Westland), ondanks het feit dat het geven van zulke opdrachten volgens NSFI niet tot haar doelomschrijving - het investeren en participeren in andere vennootschappen - behoort. Ook uit de doelomschrijving van NSFI behoefde het voor Markerink derhalve niet kenbaar te zijn dat NSFI nimmer als opdrachtgeefster voor werkzaamheden ten behoeve van schepen zou kunnen gelden. Daaraan doet niet af dat het bij die door NSFI verstrekte opdrachten ging om naar haar mening uitzonderlijke gevallen.
2.8.
Vaststaat dat de afzender van de e-mailberichten van 19 maart 2012 en 20 juni 2012 de heer [naam 5], namens NSFI, was. Dat die afzender (NSFI) automatisch als tekstblok onder het e-mailbericht wordt toegevoegd, doet daaraan niet af en komt in ieder geval voor rekening en risico van NSFI. Zij heeft daarmee zelf bijgedragen aan de verwarring rondom de verschillende entiteiten van haar concern. Voorts staat op grond van de getuigenverklaringen vast dat het e-mailbericht van 19 maart 2012 een bevestiging was van de eerdere telefonisch gegeven opdracht ten behoeve van mts [gedaagde sub 2]. Getuige [naam 1] heeft in dat verband nog verklaard:
“Neerlandic zoals ik dat ken, is dezelfde als de afzender die ik op de email zie”.Uit dat e-mailbericht mocht Markerink derhalve afleiden dat de opdracht afkomstig was van NSFI. Dat de heer [naam 5] bij e-mailbericht van 20 juni 2012 vervolgens, na afloop van de laatste reparatiewerkzaamheden, heeft verzocht de facturen op naam van Neerlandic Tankers VIII B.V. (thans [gedaagde sub 2]) te stellen doet daaraan niet af. Uit de zinsnede
“Graag nieuwe facturen sturen”in dat e-mailbericht kan immers worden afgeleid dat er eerst facturen op een andere naam waren gesteld en het enkele verzoek tot een andere tenaamstelling, betekent nog niet dat de opdracht ook moet geacht te zijn gegeven door een andere vennootschap.
Voorts is op grond van de getuigenverklaringen, in samenhang bezien met de omschrijving van de geleverde onderdelen en de werkzaamheden op de facturen, naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat het ging om vervolgwerkzaamheden die zijn ontstaan uit de eerste opdracht, zoals bevestigd bij e-mailbericht van 19 maart 2012, en dat het niet ging om separate opdrachten, zoals NSFI c.s. betogen. Dat getuige Markerink heeft verklaard dat het ging om twee opdrachten, zoals NSFI c.s. betogen, betekent nog niet dat hij daarmee heeft verklaard dat het om twee separate opdrachten ging. Hij verklaart immers ook:
“Die opdrachten waren een vervolg van elkaar. Zij zaten ook kort bij elkaar qua tijdsbestek”.Nu het gaat om de vervolgopdrachten om de oorzaak van de gebreken aan de motor van mts [gedaagde sub 2] te achterhalen en te repareren, is de rechtbank van oordeel dat Markerink ervan uit mocht gaan dat de vervolgopdrachten zijn gegeven door NSFI. Dat deze na het e-mailbericht van 19 maart 2012 telefonisch gegeven zijn door de heer [naam 4] doet daaraan niet af, nu, zoals hiervoor is overwogen, voor Markerink niet duidelijk was en/of behoefde te zijn dat de heer [naam 4] niet voor NSFI kon optreden. Bovendien blijkt uit voormeld het e-mailbericht van 20 juni 2012 dat de heer [naam 5] (namens NSFI) op de hoogte was van de vervolgopdrachten.
2.9.
Uit het feit dat op de werkbonnen en facturen met betrekking tot door Markerink verrichte werkzaamheden ten behoeve van verschillende schepen, behorend tot “Neerlandic”, per schip steeds vaste nummers zijn vermeld, kan evenmin worden afgeleid dat Markerink ervan op de hoogte was dat opdrachten steeds afkomstig waren van de vennootschap die het betreffende schip exploiteert. Markerink heeft immers toegelicht dat ieder schip dat bij haar in onderhoud is een eigen scheepsnummer heeft, dat gekoppeld is aan de toestelkaart waarin scheepsmotorgegevens en de onderhouds- en reparatiegeschiedenis van een schip is opgenomen en dat dat nummer altijd gekoppeld is aan een schip en niet aan een onderneming.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook uit het feit dat Markerink in eerste instantie bij brief van 4 september 2013 Neerlandic Shipping B.V. en niet NSFI heeft gesommeerd tot betaling van de facturen, niet kan worden afgeleid dat Markerink er zelf vanuit ging dat NSFI niet de opdrachtgeefster was. Markerink heeft immers onweersproken gesteld dat een stagiaire van het kantoor van haar raadsman de brief heeft verzonden en dat daarbij is uitgegaan van de gegevens van de website van “Neerlandic”. Uit het door NSFI c.s. overgelegde screenshot van haar website blijkt dat onderaan de adresgegevens van Neerlandic Shipping B.V. zijn vermeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat het kennelijk gaat om een vergissing van de stagiaire en dat daaraan geen verdere conclusies kunnen worden verbonden.
2.10.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat Markerink geslaagd is in het leveren van het haar opgedragen bewijs. Dat betekent dat Markerink ervan mocht uitgaan dat NSFI haar opdrachtgeefster was voor de werkzaamheden die zij in de periode van 19 maart 2012 tot en met 19 juni 2012 heeft verricht ten behoeve van de mts [gedaagde sub 2] en dat NSFI is gehouden de daarmee gemoeide facturen te voldoen. NSFI heeft de hoogte van de onbetaald gelaten facturen niet betwist, zodat de vordering tot betaling van € 20.827,- zal worden toegewezen.
2.11.
NSFI c.s. hebben slechts betwist dat de algemene voorwaarden van Markerink in de relatie tot [gedaagde sub 2] van toepassing zijn, maar zij hebben niet weersproken dat die algemene voorwaarden van toepassing zijn in de relatie tussen Markerink en NSFI en hebben erkend dat er sprake is van een jarenlange relatie tussen het concern “Neerlandic” en Markerink. De rechtbank gaat daarom uit van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. Ingevolge de algemene voorwaarden dient betaling plaats te vinden binnen dertig dagen na factuurdatum, is opschorting van de betalingsverplichting niet toegestaan, is de opdrachtgever bij niet tijdige betaling zonder nadere ingebrekestelling in verzuim, is hij vanaf de datum dat hij in verzuim is een vertragingsrente verschuldigd van 1,5% per maand, alsmede buitengerechtelijke incassokosten ad 15%.
2.12.
Nu blijkens de algemene voorwaarden opschorting van de betalingsverplichting niet is toegestaan en thans is gebleken dat NSFI ook niet bevoegd was de betalingsverplichting op te schorten aangezien Markerink niet aansprakelijk is voor de schade aan de motor van mts [gedaagde sub 2], gaat de rechtbank in zoverre aan het verweer van NSFI ter zake van de verschuldigdheid van de contractuele vertragingsrente voorbij. Een nadere ingebrekestelling van NSFI is blijkens de algemene voorwaarden niet nodig. De gevorderde contractuele rente zal dan ook worden toegewezen.
2.13.
Gelet op het verweer van NSFI c.s. had het op de weg van Markerink gelegen de door haar gestelde buitengerechtelijke werkzaamheden nader te concretiseren. Uit de overgelegde stukken blijkt slechts dat één sommatie is verzonden aan Neerlandic Shipping BV., derhalve een andere rechtspersoon dan NSFI. De kosten ter zake van de medewerking van Markerink aan de procedure in Duitsland (“Verklarungsverfahren”) kunnen niet worden aangemerkt als kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, nu die procedure niet zag op de betaling van de facturen maar om de vaststelling van de aansprakelijkheid voor de schade aan de motor van de mts [gedaagde sub 2]. De andere gestelde werkzaamheden zijn niet nader onderbouwd. Op grond van artikel 242 Rv matigt de rechtbank de in de algemene voorwaarden bedongen buitengerechtelijke incassokosten kosten daarom tot nihil. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen dan ook worden afgewezen.
2.14.
NSFI zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Markerink op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 98,71
- griffierecht 1.836,00
- getuigenkosten 0,00
- salaris advocaat
2.316,00(4.0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 4.250,71
2.15.
Nu de primaire vordering jegens NSFI wordt toegewezen, komt de rechtbank aan de behandeling van de subsidiaire vordering jegens tegen [gedaagde sub 2] niet meer toe. Aangezien [gedaagde sub 2] zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat zij de contractspartij van Markerink was, kan niet worden gezegd dat [gedaagde sub 2] nodeloos in deze procedure is betrokken. De rechtbank zal een proceskostenveroordeling van Markerink ten aanzien van [gedaagde sub 2] daarom achterwege laten. Overigens is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde sub 2] kosten heeft gemaakt voor deze procedure, aangezien zij en NSFI door dezelfde advocaat zijn bijgestaan en namens beiden dezelfde processtukken zijn ingediend.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt NSFI om aan Markerink te betalen een bedrag van € 20.827,00 (twintig duizendachthonderdzevenentwintig euro), vermeerderd met de contractuele rente van 1,5% per maand over het toegewezen bedrag met ingang van 12 september 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt NSFI in de proceskosten, aan de zijde van Markerink tot op heden begroot op € 4.250,71,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014.