ECLI:NL:RBGEL:2014:7560

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
8 december 2014
Zaaknummer
14-927
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 november 2014 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. Y. Moszkowicz, diende het wrakingsverzoek in naar aanleiding van de afwijzing van een verzoek om uitstel door de rechter. Verzoekster stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door geen uitstel te verlenen voor een comparitie, terwijl haar gemachtigde verhinderd was. De rechter had echter de belangen van een voortvarend proces afgewogen tegen het recht van verzoekster op bijstand van een gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de rechter zijn beslissing niet onbegrijpelijk had genomen en dat de vrees voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat de rechter een grote vrijheid heeft in het bewaken van de procesorde en dat het enkele feit dat hij het verzoek om uitstel afwees, niet betekent dat zijn onpartijdigheid in het geding is. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen, en wees het wrakingsverzoek af.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: 14-927
Beschikking van 28 november 2014
in de zaak van
[verzoekster],
verzoekster tot wraking,
gemachtigde mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht,
tegen
[de rechter],
in hoedanigheid van kantonrechter in de procedure met zaaknummer 3304073 \ CV EXPL 14-13935 \ 526 \ 682
Partijen worden hierna ook aangeduid als verzoekster respectievelijk de rechter.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 30 oktober 2014 heeft mr. Y. Moszkowicz (hierna: mr. Moszkowicz) namens verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter.
1.2.
Bij brief van 11 november 2014 heeft de rechter aangegeven niet in de wraking te berusten en zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet. Tevens heeft hij meegedeeld niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
1.3.
Op 20 november 2014 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld. Verzoekster is daarbij niet verschenen. Namens verzoekster heeft mr. Moszkowicz het woord gevoerd.
1.4.
Ten slotte is de beslissing bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Verzoekster heeft blijkens de brief van 30 oktober 2014, alsmede de toelichting bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek tot wraking van de rechter ten grondslag gelegd.
De rechter heeft de schijn van vooringenomenheid gewekt – in zowel objectieve als subjectieve zin - door aan verzoekster geen uitstel te verlenen ten behoeve van de comparitie die op 30 oktober 2014 om 11.00 uur zou plaatsvinden.
Mr. Moszkowicz was verhinderd om bij de comparitie aanwezig te zijn in verband met een andere zitting. Hij had deze zaak slechts enkele dagen eerder overgenomen van een voormalige kantoorgenoot die ontslagen was.
Op 28 oktober 2014 heeft mr. Moszkowicz voor de eerste maal per telefax om uitstel gevraagd. Hierop is niet gereageerd. Telefonisch contact met de griffie van de rechtbank leerde dat daar geen faxbericht bekend was, waarna de rechter alsnog op de hoogte gesteld is van het verzoek. De betreffende griffiemedewerker deelde hierop aan de secretaresse van mr. Moszkowicz mee dat geen uitstel werd verleend, maar dat de rechter desalniettemin een afschrift van de fax wilde hebben. Vervolgens heeft mr. Moszkowicz persoonlijk contact opgenomen met de griffie met het verzoek de rechter te mogen spreken. De rechter wenste echter niet aan de telefoon te komen. De griffiemedewerker raadde aan nogmaals een fax te sturen, hetgeen is gebeurd. Op deze fax kwam geen antwoord. Op 30 oktober 2014 heeft de secretaresse van mr. Moszkowicz wederom telefonisch contact opgenomen met de griffie. Haar werd medegedeeld dat uitstel nog steeds niet verleend werd, zulks temeer daar de wederpartij reeds in de trein zou zitten.
Naar het oordeel van verzoekster heeft de rechter hier een volstrekt scheve belangenafweging gemaakt. Er lag een klemmende reden ten grondslag aan het verzoek tot uitstel. Deze klemmende reden is door de rechter genegeerd. Het feit dat de wederpartij al in de trein zat, woog kennelijk zwaarder dan het belang van verzoekster om zich te laten bijstaan door een gemachtigde in een voor haar belangrijke zaak waarin grote belangen spelen.
2.2.
De rechter heeft verweer gevoerd.
Op de gebruikelijke wijze is na opgave van verhinderdagen de comparitie belegd op 30 oktober 2014 om 11.00 uur. Daags voor de comparitie heeft
mr. Moszkowicz om uitstel gevraagd, omdat zijn kantoorgenoot van de zaak was afgehaald. De rechter heeft de griffie bij de wederpartij laten navragen of deze instemde met het uitstel. Dat was niet het geval. Daarop heeft de rechter een processuele beslissing genomen, wat volledig binnen zijn beslissingsbevoegdheid als behandelend rechter ligt en wat zelfs zijn beslissingsplicht is. Hij heeft laten berichten dat hij het verzoek om uitstel afwees, dat de comparitie gewoon door zou gaan, dat hij daar verzoekster zelf verwachtte en dat hij op de zitting aan de orde zou stellen hoe om te gaan met de eventuele gemachtigdenwisseling.
Ter toelichting op zijn beslissing voert de rechter nog aan dat hij natuurlijk wel begrip heeft voor de ongelukkige situatie dat de gemachtigde van verzoekster kort voor de zitting van de zaak werd afgehaald. Het betreft echter een kantonzaak, waarin alleen verzoekster persoonlijk moest verschijnen op de comparitie. Omdat de gemachtigde niet hoeft te verschijnen op de comparitie is formeel geen sprake van een voorgeschreven proceshandeling, die door de gemachtigde moet worden verricht, zodat formeel niet aan de orde is of hij/zij daarvoor uitstel kan of moet krijgen. Klemmende redenen die alleen de gemachtigde zelf betreffen, doen formeel niet ter zake.
Voorts voert de rechter nog aan dat de reden dat hij mr. Moszkowicz niet telefonisch te woord heeft willen staan juist gelegen was in het feit dat hij iedere schijn van partijdigheid wilde voorkomen. Met de omstandigheid dat de gemachtigde van de wederpartij al in de trein zat was de rechter op dat moment niet bekend en deze omstandigheid heeft niet meegewogen in zijn beslissing. Op dat moment was hij zelf reeds bezig met de eerste zitting van die dag.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of dat de vrees van een partij dat dat zo is, objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2
Het enkele feit dat de rechter het verzoek om uitstel heeft afgewezen betekent niet dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding is. De beslissing tot het al dan niet toewijzen van een dergelijk verzoek berust op een bevoegdheid die aan de rechter toekomt. Dat hij bij het nemen van die beslissing de belangen heeft afgewogen op een wijze die verzoeker niet wenselijk acht, duidt op zichzelf evenmin op partijdigheid.
Vrees voor vooringenomenheid bij het nemen van een dergelijke beslissing kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Daarvan is de rechtbank echter niet gebleken, waarbij het volgende van belang is.
3.3
De taak van de rechter om de goede procesorde te bewaken en de regie te voeren brengt mee dat hij het belang van een voortvarend verloop van de zaak dient af te wegen tegen het recht op en belang van verzoekster bij bijstand van een gemachtigde. Rechters hebben een grote vrijheid bij de invulling van deze taak. Uit het verweer leidt de rechtbank af dat de rechter wel degelijk deze afweging heeft gemaakt. De beslissing die vervolgens door de rechter is genomen komt de rechtbank niet zodanig onbegrijpelijk voor dat de vrees van vooringenomenheid gerechtvaardigd is.
3.4
Ten aanzien van het feit dat zou zijn gezegd dat het uitstel niet zou worden verleend, omdat de wederpartij al in de trein zou zitten, overweegt de rechtbank dat het handelen van de griffie van de rechtbank bij de beoordeling van een wrakingsverzoek niet aan de rechter kan worden tegengeworpen. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de stelling van de rechter dat hij met de bewuste uitlating niet bekend was toen hij vlak voor de zitting bleef bij zijn afwijzing van het verzoek om uitstel.
3.5
Het wrakingsverzoek zal gelet op vorenstaande worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mrs. H.P.M. Kester-Bik, voorzitter, P.J. Wiegman en
M.J. van Lee, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.B. Wichman en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.