ECLI:NL:RBGEL:2014:7481

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
05/488897-14(+ 05/189422-13; 05/048877-14; 05/048873-14;
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Schaap
  • mr. Van Apeldoorn
  • mr. Cremers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Gelderland inzake mishandeling, huisvredebreuk, bedreiging, diefstal, vernieling en rijden onder invloed

Op 25 november 2014 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man uit Harderwijk. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, naast een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke rijontzegging van zes maanden. De man werd schuldig bevonden aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van zijn levensgezel, huisvredebreuk, bedreiging, diefstal, vernieling en rijden onder invloed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk mishandelen van zijn levensgezel, waarbij hij haar had geslagen en bedreigd met de dood. Daarnaast had hij zich schuldig gemaakt aan huisvredebreuk door zonder toestemming in de woning van een ander te verblijven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, voldoende bewijs had geleverd voor de mishandeling en bedreiging van zijn levensgezel. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat hij een omvangrijk strafblad had. De opgelegde straffen waren bedoeld om de verdachte te stimuleren zijn leven weer op de rails te krijgen en herhaling van strafbare feiten te voorkomen. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, die voortvloeiden uit de gepleegde feiten. De uitspraak benadrukte de ernst van huiselijk geweld en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummers: 05/488897-14(+ 05/189422-13; 05/048877-14; 05/048873-14;
05/048911-14; 05/050420-13; 05/083448-13)
Uitspraak d.d.: 25 november 2014
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. Van der Lee, advocaat te Amsterdam.
Onderzoek van de zaken
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
de politierechter van 9 mei 2014( die de bij deze aanhangige zaken heeft verwezen) en de meervoudige kamer van 8 juli 2014 en 11 november 2014.

De gewijzigde tenlastelegging

(de wijziging in de zaak met parketnummer 05/048897-14, feit 2, is
cursiefweergegeven)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
05/048897-14
1.
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01
maart 2013 tot en met 15 april 2013 te Harderwijk telkens opzettelijk
mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 1],
(met kracht) heeft geslagen en/of met een tot vuist gebalde hand (met kracht)
op de wang, althans gezicht, van die [slachtoffer 2] heeft gedrukt, althans
gehouden (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag) en/of met een hand
(krachtig) diens, [slachtoffer 2], keel/hals heeft (dicht) geknepen en/of heeft
hij, verdachte, die [slachtoffer 2] een kopstoot gegeven, althans (met kracht) met
diens, verdachtes, (voor)hoofd (met kracht) tegen het gezicht, althans hoofd,
van die [slachtoffer 2] geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 01
maart 2013 tot en met 15 april 2013 te Harderwijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd
met
enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofzware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik vermoord je" en/of "ik gooi je van het balkon af", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
05/189422-13
hij op of omstreeks 19 oktober 2013 te Harderwijk wederrechtelijk vertoevende
in een woning gelegen [straat], perceel nummer [nummer] en in gebruik bij [benadeelde 1]
, althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, zich niet op de
vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
art 138 lid 1 Wetboek van Strafrecht
05-048877-14
hij op of omstreeks 11 juli 2013 te Harderwijk opzettelijk en wederrechtelijk
personenauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
05-048873-14
hij op of omstreeks 07 juni 2013 te Harderwijk met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen snorfiets, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
05/048911-14
hij op of omstreeks 9 april 2013 te Harderwijk opzettelijk en wederrechtelijk
een raam en/of deur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar
gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
05/050420-13
hij op of omstreeks 23 februari 2013 te Harderwijk als bestuurder van een
motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig
gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij
een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de
Wegenverkeerswet 1994, 225 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram
alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen
van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan
hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren
verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002
heeft plaatsgevonden;
art 8 lid 3 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
05/083448-13
1.
hij op of omstreeks 6 januari 2013,
in de gemeente Harderwijk,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), meermalen,
althans eenmaal, (zeer) (krachtig en/of geweldadig) met (een van) zijn al dan
niet tot vuisten gebalde handen in/op/tegen het gezicht/gelaat en/althans
(elders) in/op/tegen het lichaam heeft geslagen of gestompt, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 6 januari 2013,
in de gemeente Harderwijk,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 3, althans
een of meer, (mobiele) telefoon(s), in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 6 januari 2013, althans in of omstreeks de periode van 6
januari 2013 tot en met 5 februair 2013,
in de gemeente Harderwijk en/althans (elders) in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk 3, althans een of meer, telefoon(s) en/of een
SIM-kart, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
weggemaakt door door die (mobiele) telefoon(s) en/of die SIM-kaart achter te
laten op een voor die rechthebbende onbekende plaats;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder parketnummer 05/048911-14 tenlastegelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de overige tenlastegelegde feiten in de zaken met de parketnummers:
05/048897-14, feit 1 en 2; 05/189422-13; 05/048873-14; 05/048877-14; 05/050420-13;
05/083448-13, feit 1 en feit 2 primair.
Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen uitvoerig toegelicht en opgesomd. De officier van justitie merkt op, dat het de bedoeling is geweest om de zaken, die vandaag op de rol staan, gezamenlijk af te doen met de zaken die op de meervoudige kamer zitting hebben gestaan van 22 juli 2014. Dit is door administratieve miscommunicatie niet gelukt. Verdachte is toen onder meer veroordeeld voor soortgelijke feiten tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is dan ook van toepassing, aldus de officier van justitie.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
Door de raadsman is eveneens een vrijspraak bepleit voor het onder parketnummer 05/048911-14 tenlastegelegde feit, de vernieling van een raam en deur bij [benadeelde 6]. Door de raadsman is met name aangevoerd dat nu verdachte het feit ontkent, het bewijs slechts steunt op de verklaring van aangever/getuige [slachtoffer 1] en “één getuige is geen getuige”.
In de zaak met parketnummer 05/048877-14, stelt de raadsman zich op het standpunt dat ook hier een vrijspraak dient te volgen. Verdachte ontkent dit feit. Getuige [getuige 1] deelt als eerste een kopstoot uit en verder is het onduidelijk wat zich precies heeft afgespeeld.
In de zaak van de huisvredebreuk, parketnummer 05/189422-13, is de raadsman van mening dat verdachte rechtmatig -zijn vriendin had hem mee naar binnen genomen- in de woning aanwezig was. Hij verlaat de woning als hem dit gevraagd wordt. Verdachte ontkent tweemaal teruggekomen te zijn en hierbij de garage te hebben betreden, maar ook al zou dit zo zijn, dan stelt de raadsman dat niet duidelijk is of de garage deel uitmaakt van de woning. Naar het idee van de raadsman wordt het strafrecht hier ingezet in een langlopend conflict in de sociale sfeer. Vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsman.
Met betrekking tot de zaak met parketnummer 05/083448-13, de mishandeling van [slachtoffer 3], stelt de raadsman dat door de warrige aangifte van [slachtoffer 3] onduidelijk is wat er precies gebeurd is. Wettig bewijs is er, aldus de raadsman, maar overtuigend bewijs ontbreekt.
Voor de overige feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Ook de raadsman heeft op de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht gewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de zaak met parketnummer 05/048911-14 dient te worden vrijgesproken. In de dagvaarding staat vermeld dat de vernieling van de deur en het raam bij [benadeelde 6] gepleegd zou zijn op 9 april 2013. Uit het dossier blijkt dat de pleegdatum 6 april 2013 moet zijn. Nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de vernieling heeft gepleegd op 9 april 2013 zal vrijspraak volgen.
In de zaak met parketnummer 05/048897-14, feit 1 en 2
Verdachte heeft deze feiten deels duidelijk en ondubbelzinnig bij de politie [2] en ter terechtzitting [3] bekend. Tijdens de relatie heeft hij onder invloed van alcohol en drugs zijn vriendin fysiek mishandeld. Hij heeft haar naar eigen zeggen een kopstoot gegeven, waarbij zij hevig ging bloeden. Tevens heeft hij haar op de grond geduwd en met zijn vuist heeft hij hard in haar wang gedrukt. Ook heeft hij de bedreigende woorden geuit.
Volstaan is met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering nu de rechtbank niet meer bewezen acht dan verdachte erkent.
Naast de bekennende verklaring van verdachte is voor het bewijs voorhanden de aangifte
van [slachtoffer 1] [4] .
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte geuite bewoordingen kennelijk door
aangeefster als bedreigend zijn opgevat en verwerpt het verweer van verdachte dat deze
woorden grappend bedoeld waren.
In de zaak met parketnummer 05/083448-13, feit 1 en 2 primair
Aangever [slachtoffer 3] verklaart [5] , dat hij op 6 januari 2013 in zijn auto, stond te wachten op de parkeerplaats bij de Jumbo in Harderwijk. [verdachte] stapte in en ze kregen toen woorden over een oude inbraak. Hij is uitgestapt. [verdachte] werd kwaad en sloeg hem op zijn arm, in zijn zij, op zijn schouder en in zijn gezicht. Dit was buiten de auto. [verdachte] zag de twee mobiele telefoons op aangevers jas in de auto liggen. Hij pakte ze. Buiten de auto heeft [verdachte] hem gefouilleerd en heeft toen een derde mobiele telefoon afgepakt.
Getuige [getuige 2] verklaart [6] dat zij op 6 januari 2013 wakker is geworden van geschreeuw buiten. Zij woont in een appartement in Harderwijk en kijkt uit op de parkeerplaats bij o.a. de Jumbo. Voor het appartement, ziet zij een kleine zwarte auto geparkeerd staan. Aan de bestuurderszijde ziet zij een manspersoon met een smal postuur tegen de auto aan staan (persoon 1). Tegenover persoon 1 staat een man met een breder postuur (persoon 2). Ze hebben ruzie. Persoon 2 is veel intimiderender en is veel met zijn armen aan het zwaaien. Op een gegeven moment slaat persoon 2 met zijn hand op het gezicht of bovenlichaam van persoon 1. Hij gooide zijn hele gewicht erin. Daarna slaat persoon 2, persoon 1 opnieuw. Dit herhaalt zich steeds. Tussen het ruzie maken door krijgt persoon 1 klappen op zijn gezicht en bovenlichaam. Ergens tussen het ruzie maken door buigt persoon 2 zich nog in de auto, alsof hij iets zoekt op de bestuurdersstoel.
Getuige [getuige 3] verklaart [7] dat hij op 6 januari 2013 voor de Jumbo geschreeuw hoort en de zwarte Renault Twingo van [slachtoffer 3] geparkeerd ziet staan. [slachtoffer 3] staat aan de bestuurderskant met zijn rug tegen de auto aan. Hij heeft ruzie met een man tegenover hem. Ze pakken elkaar bij de jas beet. Getuige ziet slaande bewegingen, maar weet niet met zekerheid of iemand geslagen is.
Verdachte heeft bij de politie bekend [8] een Nokia, type 100, gepakt te hebben uit de auto van [slachtoffer 3]. Ter terechtzitting heeft hij bekend [9] drie telefoons van [slachtoffer 3] meegenomen te hebben. Over de mishandeling verklaart verdachte bij de politie [10] dat hij de zwarte Renault Twingo van [slachtoffer 3] op de parkeerplaats bij de Jumbo zag staan. [slachtoffer 3] stond aan de bestuurderskant tegen zijn auto aan. Hij gaat erheen. Ze krijgen woorden over een inbraak en schreeuwen tegen elkaar. De rechtbank acht op grond van de aangifte en de verklaring van verdachte de diefstal van de drie telefoons bewezen.
De mishandeling waarvan [slachtoffer 3] aangifte heeft gedaan, is gezien door getuige [getuige 2] die daarover een gedetailleerde en overtuigende verklaring heeft aflegd. Deze verklaring van getuige [getuige 2] vindt zijn bevestiging in de getuigenverklaring van [getuige 3]. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij op de parkeerplaats ruzie heeft gehad met [slachtoffer 3].
Op grond van deze verklaringen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
In de zaak met parketnummer 05/189422-13
Op 19 oktober 2013 doet [getuige 4] aangifte van huisvredebreuk [11] . Op 19 oktober 2013 heeft verdachte zich opgehouden in het huis van aangever aan de [straat] [nummer] in Harderwijk. Aangever en zijn vrouw hebben verdachte via de garagedeur naar buiten geduwd, omdat hij niet uit eigen beweging wilde gaan. Hierbij heeft aangever gezegd dat verdachte niet meer in hun woning mocht zijn. Vervolgens ziet aangever dat verdachte via de garage, de woning weer binnen loopt. De garage zit vast aan de woning en is door een tussendeur verbonden met de woning. Hij duwt verdachte weer naar buiten. Vervolgens blijf verdachte op zijn oprit staan en gaat niet weg als hij dat zegt. Even later staat verdachte weer in de garage van aangever. Aangever zegt weer heel duidelijk dat verdachte naar buiten moet gaan. Verdachte doet dat niet en aangever pakt verdachte bij zijn schouders en duwt hem naar buiten, omdat verdachte niet uit eigen beweging wil gaan.
Getuige [getuige 5] verklaart [12] dat zij op 19 oktober 2013 ’s-nachts, op verzoek van haar dochter, de garagedeur voor haar open heeft gezet, zodat zij, na het stappen, de woning binnen kon komen. Toen getuige iemand op de oprit zag staan, heeft zij haar dochter duidelijk gemaakt dat haar vriendje, genaamd [verdachte], niet in de woning mocht komen. Niet veel later hoorde zij meerdere personen de trap oplopen. Getuige is naar de slaapkamer van haar dochter gegaan en ziet haar vriendje [verdachte] in bed liggen. Zij schreeuwt dat hij de woning moet verlaten en pakt hem vast om hem uit het bed te krijgen. Getuige roept vervolgens haar man om haar te komen helpen. Samen hebben zij hem onder veel weerstand naar beneden kunnen krijgen en hebben hem via de garagedeur de woning uitgezet. [verdachte] is toen verteld dat hij nu echt ‘moet oprotten’. Toen haar man zich omdraaide om de garage in te gaan, liep [verdachte] er gewoon achteraan en stond hij weer in de garage. Hierop heeft haar man hem nogmaals vast gepakt en weer naar buiten gewerkt en gezegd dat hij weg moest gaan. [verdachte] loopt vervolgens weer achter haar man de garage binnen. [verdachte] is totaal twee keer in de garage geweest, terwijl hem meerdere keren gezegd is dat hij niet welkom is en dat hij moet oprotten (p.13).
De rechtbank is van oordeel dat - gezien de beschrijving van de aangever dat de garage vastzit aan de woning en door een tussendeur verbonden is met de woning – de garage beschouwd moet worden als onderdeel van de woning.
De rechtbank ziet geen enkele reden tot twijfel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en getuige. De rechtbank komt op basis van vorenstaande verklaringen tot een bewezenverklaring van dit aan verdachte tenlastegelegde feit.
In de zaak met parketnummer 05/048873-14
Aangezien verdachte de diefstal van de snorfiets duidelijk en ondubbelzinnig bij de politie [13] en ter terechtzitting [14] heeft bekend, is volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Naast deze bekennende verklaring van verdachte is voor het bewijs voorhanden de aangifte
van [benadeelde 3] [15] .
De rechtbank komt op basis van vorenstaande tot een bewezenverklaring van dit aan
verdachte tenlastegelegde feit.
In de zaak met parketnummer 05-048877-14
[getuige 6] verklaart in haar aangifte [16] dat zij zich op 11 juli 2013 samen met haar man en kinderen in het gemeentehuis in Harderwijk bevond. Zij waren met de auto. Toen zij bij de balie stond kwam een haar bekende man het gemeentehuis in lopen. Zij had bij hem een tatoeage gezet, maar die heeft hij nooit betaald. Toen haar man vervolgens die jongen daarop aansprak ontstond een forse woordenwisseling. Op weg naar huis zag aangeefster dezelfde jongen uit het gemeentehuis op de stoep staan. Toen zij langs de jongen reden, hoorden ze een harde klap. Aangeefster zag dat de jongen met een gooibeweging een steen tegen de auto gooide (p. 6). De auto heeft wat kleine deukjes (p. 8).
Getuige [getuige 1] verklaart [17] dat hij op 11 juli 2013 in het gemeentehuis was met zijn vrouw en kinderen. Zijn vrouw herkende toen een klant die nog moest betalen voor een tatoeage die hij had laten zetten. Hij sprak die jongen aan. Toen die jongen hem intimideerde heeft hij hem een kopstoot gegeven. Toen ze klaar waren in het gemeentehuis zijn ze in hun auto weggereden. Bij AH zag hij de jongen uit het gemeentehuis staan. Getuige zag dat die jongen iets in zijn rechterhand had en dit gooide richting hun auto. Getuige gaf gas om te voorkomen dat zijn vrouw geraakt zou worden. Hij hoorde een klap op het moment dat de steen de auto raakte (p.10).
Verdachte verklaart uit het niets in het gemeentehuis een kopstoot te hebben gehad van die man, maar ontkent de vernieling aan de auto te hebben gepleegd.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Mede gezien de geconstateerde schade heeft de rechtbank geen enkele twijfel over de gang van zaken zoals die door zoals aangever en getuige is beschreven. Getuige [getuige 1] heeft zijn eigen rol niet uitgevlakt en heeft zichzelf in zijn verklaring in ernstige mate belast door de erkenning van het uitdelen van een kopstoot voorafgaande aan de vernieling. De rechtbank ziet dan ook geen reden tot twijfel omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en getuige.
In de zaak met parketnummer 05/050420-13
Aangezien verdachte bij de politie [18] en ter terechtzitting [19] duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend dat hij op 13 februari 2013, als beginnend bestuurder, na het leegdrinken van een fles Bacardi, een auto heeft bestuurd, is volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering.
Naast deze bekennende verklaring van verdachte is voor het bewijs voorhanden een proces-
verbaal van een eenzijdige aanrijding [20] , de afdruk van de ademanalyse van verdachte van
23 februari 2013, met een ademonderzoekresultaat van 225 ug/l [21] .
De rechtbank komt op basis van vorenstaande tot een bewezenverklaring van dit aan
verdachte tenlastegelegde feit.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
05/048897-14
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 01 maart 2013 tot en met 15 april 2013 te Harderwijk, telkens opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, [slachtoffer 1],
met een tot vuist gebalde hand met kracht op de wang van die [slachtoffer 2] heeft gedrukt, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag en heeft hij, verdachte, die [slachtoffer 2] een kopstoot gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn
heeft ondervonden;
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 01 maart 2013 tot en met 15 april 2013 te Harderwijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "ik vermoord je" en "ik gooi je van het balkon af";
05/083448-13
1.
hij op 6 januari 2013, in de gemeente Harderwijk, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3], met zijn al dan niet tot vuisten gebalde handen heeft geslagen of gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 6 januari 2013, in de gemeente Harderwijk,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 3, mobiele telefoons,
toebehorende aan [slachtoffer 3];
05/189422-13
hij op 19 oktober 2013 te Harderwijk, wederrechtelijk vertoevende in een woning gelegen [straat], perceel nummer [nummer] en in gebruik bij [benadeelde 1], zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd;
05-048873-14
hij op 07 juni 2013 te Harderwijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3];
05-048877-14
hij op 11 juli 2013 te Harderwijk opzettelijk en wederrechtelijk een auto, geheel of ten dele toebehorende aan [getuige 6], heeft beschadigd;
05/050420-13
hij op 23 februari 2013 te Harderwijk, als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 225 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram
alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden;
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
05/048897-14
Feit 1. Mishandeling begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
Feit 2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
05/083448-13
Feit 1. Mishandeling;
Feit 2. Diefstal, meermalen gepleegd;
05/189422-13
Het wederrechtelijk in de woning bij een ander in gebruik, vertoevende, zich niet op vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen;
05-048873-14
Diefstal;
05-048877-14
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
05/050420-13
Overtreding van artikel 8, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
Voor de bewezenverklaarde feiten in de zaken met de parketnummers 05/488897-14; 05/189422-13; 05/048877-14; 05/048873-14; 05/048911-14; 05/050420-13; 05/083448-13,
vordert de officier van justitie dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Voorts een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vier maanden vanwege het feit met parketnummer 05/050420-13.
Ter toelichting verklaart de officier van justitie dat hij bij deze eis rekening heeft gehouden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht en de ernst van de feiten, met name het (huiselijk) geweld en de huisvredebreuk.
De raadsman heeft aangevoerd dat het in het kader van een goede rechtspleging beter was geweest als deze zaken gevoegd waren bij de strafzaak waarvoor verdachte op 22 juli 2014 is veroordeeld. Verdachte is net uit de gevangenis en dit is een soort veegactie. De rechtbank zal bij dit vonnis mede in ogenschouw moeten nemen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht hier zeer zwaar van toepassing is. Verdachte moet gestimuleerd worden iets van zijn leven te maken en een taakstraf leent zich daar het beste voor, aldus de raadsman.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is op 22 juli 2014 veroordeeld door de meervoudige kamer voor soortgelijke feiten. Thans dient een oordeel geveld te worden over een veelvoud aan zaken die dateren van vóór 22 juli 2014.
De rechtbank zal bij het bepalen van de straf rekening houden met artikel 63 Wetboek van Strafrecht, maar ook met het omvangrijke strafblad van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal vernielingen, de diefstal van een snorfiets, rijden onder invloed, huisvredebreuk, mishandeling en huiselijk geweld tegen zijn (toenmalige) partner. Met name deze specifieke huisvredebreuk en het (huiselijk) geweld rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn leven inmiddels veranderd is. Hij is op 19 september jl. vrijgekomen en heeft zich voorgenomen niet meer in aanraking te komen met politie en justitie. Verdachte stelt bezig te zijn een bedrijf op te starten, gebruikt geen middelen meer en is sinds een week verloofd. Omtrent de plannen voor een eigen bedrijf, is verdachte overigens verre van concreet. Verdachte zegt gesteund te worden door zijn familie en vrienden die hem geholpen hebben met het aflossen van zijn (gok)schulden, waarvan hij in een eerder stadium heeft beweerd dat deze 50.000 euro bedragen. Verdachte wil zijn verleden afsluiten en een nieuwe start maken. Op dit moment is hij bezig met het verrichten van een in februari 2013 aan hem opgelegde werkstraf. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op vrijwillige basis hulp zal zoeken voor zijn problemen zodat volgens hem het opleggen van verplicht reclasseringscontact niet nodig is.
De rechtbank vraagt zich af hoe realistisch de verhalen zijn die verdachte vertelt en meent dat verdachte professionele hulp zou dienen te aanvaarden om zijn leven weer stap voor stap op de rit te krijgen. Nu verdachte dit afhoudt, ziet de rechtbank weinig heil in het opleggen van verplichte hulp. De rechtbank acht het, gelet op het feit dat verdachte langere tijd heeft vastgezeten voor feiten die na de onderhavige feiten zijn gepleegd, niet opportuun om hem nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De op te leggen voorwaardelijke gevangenisstaf dient als stok achter de deur, om te voorkomen dat verdachte terug valt in zijn oude gedrag en zich weer schuldig maakt aan strafbare feiten.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een in duur maximaal mogelijke werkstraf passend en geboden is en verdachte daarnaast zal helpen bij het aanbrengen van structuur en regelmaat in zijn leven. In verband met het feit onder parketnummer 05/050420-13 zal de rechtbank verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van zes maanden met een proeftijd van twee jaar.
Vorderingen tot schadevergoeding en/of schadevergoedingsmaatregel
De
benadeelde partij [slachtoffer 1], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding gevoegd in het strafproces met betrekking tot de onder parketnummer 05/048897-14 tenlastegelegde feiten met een totaal schadebedrag van € 2.156,42 ( € 656,42 aan materiële- en € 1.500,00 aan immateriële schade). Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente vanaf de pleegdatum toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de immateriële schade te gecompliceerd is om in dit strafproces mee te nemen en verzoekt verwijzing naar de civiele rechter. Volgens de raadsman is niet eenvoudig vast te stellen op welke feit de vordering ziet, nu zich meerdere mishandelingen en bedreigingen in die periode hebben voorgedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2], als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte, materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering komt de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor en zal worden toegewezen. De verdachte is voor de schade -naar burgerlijk recht- aansprakelijk en hij heeft ter terechtzitting verklaard bereid te zijn de schade te betalen.
Met betrekking tot de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de casus waar door slachtofferhulp naar wordt verwezen, niet te vergelijken is met de onderhavige zaak. Niet gebleken is van complicaties of de noodzaak tot operatief ingrijpen. De rechtbank zal daarom de vordering van de immateriële schade matigen tot een bedrag van € 1000,00 nu de rechtbank deze schade in direct causaal verband vindt staan met het bewezenverklaarde.
Voor het overige zal de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Gelet op vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van de benadeelde partij.
De
benadeelde partij [benadeelde 1], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding gevoegd in het strafproces met betrekking tot het onder parketnummer 05/189422-13 tenlastegelegde feit met een totaal schadebedrag van € 660,00 ( € 360,00 aan materiële- en
€ 300,00 aan immateriële schade). Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente vanaf de pleegdatum toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij beperkt dient te worden tot een bedrag van € 100,00, voor immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, nu uit de overgelegde stukken onvoldoende is komen vast te staan dat de ingediende vordering (psycholoog en loonderving) gezien de voorgeschiedenis enkel ziet op de thans tenlastegelegde huisvredebreuk.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat als gevolg van zijn bepleite vrijspraak de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair sluit hij zich aan bij de eis van de officier van justitie tot beperking van de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot € 100,00.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte (kort gezegd: huisvredebreuk, strafbaar gesteld in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht) immateriële schade heeft geleden, die zij in redelijkheid en billijkheid vaststelt op een bedrag van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat, gezien de relationele voorgeschiedenis tussen de dochter van [benadeelde 1] en verdachte, het causaal verband tussen de declaratie van de psycholoog, behandeldatum 19 mei 2014, en de datum van de huisvredebreuk op 19 oktober 2013 onvoldoende aannemelijk gemaakt is. Voor het overige (de kosten van loonderving) levert de ingediende vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. In zoverre kan de benadeelde partij [benadeelde 1] daarom nu in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van de benadeelde partij.
De
benadeelde partij [getuige 6], heeft zich met een vordering tot schadevergoeding gevoegd in het strafproces met betrekking tot het onder parketnummer 05/048877-14 tenlastegelegde feit met een schadebedrag van € 503,60. Tevens is verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente vanaf de pleegdatum toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat nu hij vrijspraak heeft bepleit, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Mocht de rechtbank zijn pleidooi niet volgen dan dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is. De bijgevoegde rekening dateert van april 2014, terwijl het feit gepleegd is op 11 juli 2013. Kennelijk is de schade niet hersteld.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen. Mede gezien de geconstateerde schade twijfelt de rechtbank niet over de juistheid van het schadebedrag. Kennelijk is deze pro formafactuur opgesteld om de hoogte van de schade te laten bepalen. De bus is met dit bedrag in waarde gedaald. Niet relevant is of de benadeelde de schade ook daadwerkelijk heeft laten herstellen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 91, 138, 285, 300, 304, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 05/048911-14 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte de onder de parketnummers 05/048897-14, feit 1 en 2; 05/083448-13, feit 1 en feit 2 primair;05/189422-13; 05/048873-14; 05/048877-14; 05/050420-13; tenlastegelegde feiten heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
05/048897-14
Feit 1. Mishandeling begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;
Feit 2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
05/083448-13
Feit 1. Mishandeling;
Feit 2. Diefstal, meermalen gepleegd;
05/189422-13
Het wederrechtelijk in de woning bij een ander in gebruik, vertoevende, zich niet op vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen;
05-048873-14
Diefstal;
05-048877-14
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
05/050420-13
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van de navolgende algemene voorwaarden;
 legt als
algemene voorwaardenop dat de veroordeelde:
o zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
 veroordeelt de verdachte tot de navolgende
taakstraf, te weten:
een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdenveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het
onder 05/050420-13 bewezen verklaardede
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt, dat deze bijkomende straf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 veroordeelt verdachte ten aanzien parketnummer 05/048897-14 tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1]van een bedrag van totaal
€ 1.656,42,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2013, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil; verklaart [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, een bedrag te betalen van € 1.656,42, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2013, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 26 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 veroordeelt verdachte ten aanzien parketnummer 05/189422-13 tot betaling van een
schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1]van een bedrag van
€ 100,00,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2013, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil; verklaart [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, een bedrag te betalen van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2013, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 2 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 veroordeelt verklaart ten aanzien van parketnummer 05/048911-14 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [getuige 6]van een bedrag van totaal
€ 503,66,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2013, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, voornoemd, een bedrag te betalen van € 503,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2013, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 10 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Aldus gewezen door:
mr. Schaap, voorzitter,
mr. Van Apeldoorn en mr. Cremers, rechters,
in tegenwoordigheid van De Badts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 november 2014.
Mr. Cremers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het (stam)proces-verbaal, behorende bij de na te melden parketnummers:
2.Proces-verbaal verhoor verdachte, proces-verbaal nr. PL0612 2013014864-8.
3.Proces-verbaal ter terechtzitting van 11 november 2014.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1], proces-verbaal nr. PL0680 201305661-1.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 3], PL0612 2013003087-1 en aanvulling PL0612 2013003087-16
6.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], PL0611 2013003087-10 , p. 27-28
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], PL0611 2013003087-19, p. 30-31
8.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], PL0612 2013003087-20, p 43
9.Proces-verbaal ter terechtzitting van 11 november 2014
10.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], p. 40
11.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 1], nr. PL0612 2013141656-1, p. 4-5
12.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5], nr. PL0625 2013141656-7
13.Proces-verbaal verhoor verdachte, proces-verbaal nr. PL0612 2013074011-7, p. 11-12.
14.Proces-verbaal ter terechtzitting van 11 november 2014.
15.Proces-verbaal aangifte [benadeelde 3], proces-verbaal nr. PL0612 2013074011-1, p. 4-5.
16.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 2] nr. PL0612 2013092732-1
17.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] nr. PL0612 2013092732-2
18.Proces-verbaal verhoor verdachte, proces-verbaal nr. PL0612 2013024930-6
19.Proces-verbaal ter terechtzitting van 11 november 2014
20.Proces-verbaal aanrijding, PL0611 2013024928-1
21.Afdruk ademanalyse ten name van [verdachte]