ECLI:NL:RBGEL:2014:7359

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
27 november 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 416
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkapt dividend en hoorplicht bij navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 december 2014 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, een directeur-grootaandeelhouder, in beroep ging tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2007 tot en met 2010. De inspecteur van de Belastingdienst had aan eiser navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij de niet-berekende rente over een rekening-courantschuld als verkapt dividend werd aangemerkt. Eiser stelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat hij niet expliciet had afgezien van het recht om gehoord te worden. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur op basis van de gedragingen van de gemachtigde van eiser mocht concluderen dat er geen behoefte was aan een hoorgesprek.

De rechtbank onderzocht of de navorderingsaanslagen terecht waren opgelegd en of de niet-berekende rente als verkapt dividend kon worden gekwalificeerd. Verkapt dividend wordt gedefinieerd als een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder, waarbij de vennootschap de aandeelhouder bewust bevoordeelt zonder zakelijk motief. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de niet-berekende rente als inkomsten uit aanmerkelijk belang moest worden belast. Eiser had geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de heffingsrente aangevoerd, waardoor ook deze beroepen ongegrond werden verklaard.

De rechtbank besloot de beroepen ongegrond te verklaren en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 14/414 en AWB 14/416 tot en met AWB 14/418

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 2 december 2014

in de zaak tussen

[X], te [Z], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser de volgende navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd:
  • over belastingjaar 2007, aanslagnummer [000].H77, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.672 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.904;
  • over belastingjaar 2008, aanslagnummer [000].H87, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.353 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.120;
  • over belastingjaar 2009, aanslagnummer [000].H97, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 68.065 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.880;
  • over belastingjaar 2010, aanslagnummer [000].H07, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.684 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 4.640.
Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslagen is aan eiser bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 9 december 2013 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 13 januari 2014, ontvangen door de rechtbank op 14 januari 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiser heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2014.
Namens eiser is verschenen de gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].

Overwegingen

Feiten
Eiser bezit 50% van de aandelen in [A] BV (hierna: de vennootschap). Van deze vennootschap is hij tevens bestuurder.
Eiser heeft een schuld in rekening-courant aan de vennootschap. In de overeenkomst van geldlening gedateerd 12 februari 2007 en het addendum daarbij is het volgende bepaald:
“Looptijd: 10 jaar.
Aflossing: € 500 per maand van 1-2-2007 tot 1-2-2012.
€ 1.666,67 per maand van 1-2-2012 tot 1-2-2017 mits u uw aandelen in [A] BV geheel of gedeeltelijk heeft verkocht op 1 februari 2012.
Interest: geen.
Zekerheden: Een caravan ter waarde van € 80.000. Daarnaast garantstelling op uw bruto-jaarsalaris bij [A] BV.”
3. Het verloop van de rekening-courantschuld, alsmede de door verweerder hierover berekende rente, is als volgt weer te geven:
Jaar
1-jan
31-dec
Gemiddeld open-
Percentage
Rente
(in 2007 op 1-2)
staande vordering
2007
136.5
131
133.75
4,0%
4.904
2008
131
125
128
4,0%
5.12
2009
125
119
122
4,0%
4.88
2010
119
113
116
4,0%
4.64
4. In de over de jaren 2007 tot en met 2010 door verweerder opgelegde navorderingsaanslagen is de door eiser niet-bedongen rente aangemerkt als verkapt dividend en belast als inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2).

Geschil

5. In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslagen terecht en naar een juist bedrag aan eiser zijn opgelegd. Meer in het bijzonder dient de vraag beantwoord te worden of ten aanzien van het niet in rekening brengen van rente sprake is van verkapt dividend. Voorts is in geschil of verweerder de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb heeft geschonden.

Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de hoorplicht
6. Eiser heeft gesteld dat verweerder de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb heeft geschonden aangezien hij niet expliciet heeft afgezien van het recht te worden gehoord. Eiser verbindt hieraan de conclusie dat de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd en dat de zaak dient te worden teruggewezen naar verweerder.
7. Weliswaar heeft eiser niet expliciet afgezien van een hoorgesprek, echter onder de gegeven omstandigheden mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank, uit de feitelijke gedragingen van de gemachtigde afleiden dat geen behoefte meer bestond aan een hoorgesprek. In de uitspraak op bezwaar is het volgende opgenomen:
“In ons telefoongesprek van 29 november 2013 hebt u uw standpunt, zoals hiervoor beschreven, nogmaals bevestigd. In datzelfde telefoongesprek hebt u verklaard dat u geen behoefte heeft om uw bezwaar verder mondeling toe te lichten.”
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de inhoud van het hiervoor genoemde telefoongesprek zodat verweerder er van mocht uitgaan dat een hoorgesprek achterwege kon blijven.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van verkapt dividend
6. Verkapt dividend (een uitdeling) kan worden omschreven als een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder als gevolg waarvan aan het vermogen van de vennootschap enig geldbedrag of andere waarde, gedekt door de daarin aanwezige winst, ten gunste van de aandeelhouder wordt onttrokken. Voor het aanwezig zijn van een uitdeling is noodzakelijk dat de vennootschap haar aandeelhouder als zodanig heeft willen bevoordelen en tevens dat de aandeelhouder zich daarvan bewust is geweest of redelijkerwijs bewust had kunnen zijn. De bewijslast hiervan rust op verweerder.
7. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat het verschil tussen de feitelijk bedongen rente en de rente die in zakelijke verhoudingen tussen derden zou zijn overeengekomen (weergegeven in onderdeel 3.) dermate groot is dat partijen zich van deze bevoordeling bewust hadden moeten zijn. De vennootschap heeft eiser in zijn rol als aandeelhouder bewust bevoordeeld zonder dat een zakelijk motief aanwezig was. De niet bedongen rente is door verweerder dan ook terecht als inkomsten uit aanmerkelijk belang (verkapt dividend) gekwalificeerd en als zodanig in de belastingheffing betrokken.
8. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikking heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
9. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.J.P. Wientjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 2 december 2014
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.