Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eiser],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser] en [naam 1 BV]
- de pleitnota van [naam 2 BV].
2.De feiten
van rechtswege na ommekomst van 1 (…) jaar, te weten op 31 december 2014. In onderling overleg kan de overeenkomst verlengd worden.
- interne - directiewerkzaamheden van [eiser] zou overnemen. Een en ander hield verband met het feit dat [naam 2 BV] van mening was dat het accent van de directievoering binnen [naam 2 BV] niet meer op de interne organisatie moest komen te liggen (waarmee [eiser] zich tot dan toe had beziggehouden), maar meer op het commerciële vlak, waarbij met name werd gedacht aan het verrichten van acquisitiewerkzaamheden in de vorm van het bezoeken van prospects (tot het einde van de overeenkomst van opdracht).
“(…)In aansluiting op het mailbericht van gisteren, inzake [eiser], bevestig ik hierdoor dat ons standpunt blijft dat, vanwege wanprestatie, het contract per direct is beëindigd.[eiser] heeft niet volgens het contract gedeclareerd; vanaf het begin van het contract is geen urenregistratie toegevoegd.Bovendien heeft hij, veel eerder dan in het contract is afgesproken, zichzelf de volledige maandelijkse vergoeding betaald. (…)”
6 lid 1 en artikel 9 lid 1 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen van 1945 (BBA) en - onder bereidverklaring om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten - jegens [naam 2 BV] aanspraak gemaakt op nakoming van de overeenkomst tot aan het tijdstip waarop de overeenkomst op rechtsgeldige wijze tot een einde is gekomen.
“Geachte heer [eiser],(…)Vanaf 24 september 2014 achten wij de opdrachtovereenkomst (…) als beeindigd.Op grond van artikel 10, waarin wanprestatie is aangegeven is deze beeindiging vastgesteld vanwege overtreding van artikel 15.Bovendien hebben wij helaas moeten vaststellen dat er met de aan[u, voorzieningenrechter]
verstrekte tankpas, door u, is gefraudeerd.Wij beschikken over videobeelden waarop is te zien dat u de tankpas niet uitsluitend voor uw (zaken) auto gebruikt, doch ook voor een andere auto. Deze fraude is regelmatig voorgevallen (…)Tenslotte wijzen wij u erop dat de septemberdeclaratie is verrekend met de door u bestede verlofdagen (…)”.2.11. [naam 1 BV] heeft bij brief van 2 oktober 2014 (productie 12) gemotiveerd weersproken dat [eiser] met de tankpas heeft gefraudeerd. Aan het verzoek aan [naam 2 BV] om haar standpunt te herzien is door [naam 2 BV] geen gevolg gegeven.
3.Het geschil
a. tot betaling van € 11.000,-- ter zake van honorarium en onkostenvergoeding over de maand september 2014, vermeerderd met rente,
b. tot tijdige betaling van de overeengekomen maandvergoeding van € 10.000,-- tot
1 januari 2015,
4.De beoordeling
“(…) Aansluitend op onze 2 besprekingen wil ik je graag bevestigen hoe fijn ik het zou vinden als je bij ons in dienst wilt treden als algemeen directeur (…) In de loop van 2014 kijken we naar de formele arbeidsrelatie om deze wellicht voor de toekomst aan te passen”.
“Met [naam B] zullen we samen een managementcontract opstellen waarin voldoende wederzijdse zekerheden worden ingebouwd.”
Uit de inhoud van de overeenkomst van opdracht (met name artikel 3, 4 en 5) kan worden afgeleid dat - gelijk [naam 2 BV] heeft betoogd - partijen in het kader van deze overeenkomst juist niet een arbeidsovereenkomst of een daarmee gelijk te stellen arbeidsverhouding tussen [eiser] en [naam 2 BV] in het leven hebben willen roepen. Vastgelegd is immers dat van ondergeschiktheid en de verplichting om de overeengekomen werkzaamheden persoonlijk te (laten) verrichten geen sprake is alsmede dat de overeengekomen werkzaamheden naar eigen inzicht worden verricht en zonder toezicht of leiding door [naam 2 BV].
4.6. Het enkele feit dat bij de uitvoering van de overeenkomst van opdracht alleen [eiser] werkzaamheden heeft verricht voor [naam 2 BV] en dat dit ook de bedoeling van [naam 2 BV] en [naam 1 BV] was, maakt niet dat de feitelijke uitvoering van de overeenkomst, tevens kan worden gekwalificeerd als een arbeidsverhouding in de zin van artikel 1 BBA met als gevolg dat voor opzegging van de rechtsverhouding toestemming van het UWV is vereist. Er is immers een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen tussen de twee rechtspersonen [naam 2 BV] en [naam 1 BV]. Daaraan is ook feitelijke uitvoering gegeven doordat [naam 1 BV] [eiser] aan [naam 2 BV] ter beschikking heeft gesteld om de overeengekomen werkzaamheden uit te voeren. Daartoe was [naam 1 BV] niet verplicht, omdat de overeenkomst haar de mogelijkheid gaf om een ander persoon dan [eiser] de werkzaamheden bij [naam 2 BV] te laten uitvoeren.
Bij dit alles komt dat een rechtspersoon geen werknemer in de zin van het BBA kan zijn. [eiser] en [naam 1 BV] hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een contractuele rechtsbetrekking bestond tussen [naam 2 BV] en [eiser], laat staan een rechtsbetrekking die [eiser] verplichtte om persoonlijke arbeid in de zin van artikel
1 onder b sub 2 BBA voor [naam 2 BV] te verrichten. Dit wordt niet anders doordat [eiser] ter zitting heeft gesteld dat hij verantwoording aflegde aan [naam A], nu dit feit evengoed past binnen de overeenkomst van opdracht.
gesloten overeenkomst kan niet worden afgeleid dat zij hebben beoogd van voormelde wettelijke regeling af te wijken. De voorzieningenrechter wijst daarbij op artikel 23 van de overeenkomst waarin is bepaald dat zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer de overeenkomst met onmiddellijke ingang kan beëindigen.
Nu [eiser] niet akkoord kon dan wel wilde gaan met de nieuwe invulling van zijn taak, had [naam 2 BV] om die reden al een valide reden om de overeenkomst met [naam 1 BV] per direct te beëindigen. Dat [naam 2 BV] die grond niet in de correspondentie, maar eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, is in deze niet van belang. Daarbij komt dat [naam 1 BV] (lees: [eiser]) heel goed moet hebben begrepen dat de weigering om akkoord te gaan met een gewijzigde invulling van het takenpakket, een zware rol heeft gespeeld bij het besluit van [naam 2 BV] om niet langer met [eiser] verder te willen gaan.
4.12. Het aanbod van [naam 2 BV] om de overeenkomst met [naam 1 BV] te beëindigen met ingang van 1 november 2014, waarbij de vergoeding over september 2014 nog werd uitgekeerd en [eiser] vrijgesteld was van werkzaamheden, was dan ook een redelijk voorstel. Daaraan doet niet af dat [naam 2 BV] de vergoeding over de maand oktober 2014 wilde verrekenen met de vier weken vakantie die [eiser] had opgenomen, nu [naam 2 BV] er ook voor had kunnen en mogen kiezen om na de eerste keer dat [eiser] te kennen gaf niet akkoord te gaan met een wijziging van zijn taken, de overeenkomst meteen met onmiddellijke ingang te beëindigen.
de het de opdrachtgever indien hij het vertrouwen in de opdrachtnemer verloren heeft, in beginsel vrij staat de relatie te beëindigen.
[naam 2 BV] heeft bij monde van haar directeur [naam A] ter zitting verklaard dat [naam A] zich ten opzichte van [eiser] heeft opgesteld als aandeelhouder en dat hij [eiser] vertrouwde en hem zoveel mogelijk de vrije hand heeft willen laten, maar dat [eiser] dat vertrouwen heeft geschaad.
De voorzieningenrechter geeft [naam A] en [eiser] in overweging in onderling overleg tot een acceptabele financiële afwikkeling te komen, waarbij mede een rol zou kunnen spelen dat [eiser] heeft gesteld dat hij zijn werkzaamheden tot volle tevredenheid van [naam 2 BV] heeft uitgevoerd (wat door [naam 2 BV] ter zitting ook volmondig is erkend) en dat hij zonder vergoeding in de maanden november en december 2013 de verhuizing van de onderneming van [naam 2 BV] heeft gecoördineerd begeleid en voorbereidende werkzaamheden heeft verricht (een en ander als nader uitgewerkt in de pleitnota onder de randnummers 27, 28 en 29), waarmee volgens [eiser] 112 uren waren gemoeid.
Nu [eiser] zijn vordering tot rectificatie heeft beperkt tot het personeel van [naam 2 BV], kan reeds om die reden aan deze stelling van [eiser] voorbij worden gegaan.
816,00